5.1 Alles is handel
slavenhandel:
De ontdekkingsreizen:
- Kennis
- Veel rijkdom
De rijkdom kwam doordat de veroveraars zoals Columbus of Vasco da Gama op zoek waren naar goud, zilver en specerijen.
De schepen van de Portugezen, Spanjaarden, Engelsen en Nederlanders gingen naar het oosten en westen om daar de gemakkelijkste en goedkoopste handel te vinden. Daarbij kwam natuurlijk ook geweld want handel is oorlog. In het oosten werd gehandel rond de Indische Oceaan voor zijde en specerijen zoals peper, nootmuskaat en kruidnagel. In de 17e eeuw kregen de Nederlanders de handelsmonopolie op de Indonesische eilanden. In het westen wilden de handelaren naar Amerika.
Daar stichtten de europeanen plantages, waar alle handelsgewassen werden verbouwd. Daar werden vooral suikerriet en tabak verbouwd en rond 1800 ook katoen. Andere belangrijke producten waren koffie en cacao.
De mensen die al dit werk deden waren slaven. Die werden aan de westkust van Afrika gekocht. Hiermee werd erg veel geld verdiend. De slaven waren krijgsgevangenen uit de oorlogen die de afrikaanse stammen voerden. De slaven werden verkocht aan Nederlandse handelaren in ruil voor bijv. wapens. De slaven werden op Suriname verkocht aan plantage eigenaren. De producten die werden verbouwd op de plantages werden per schip naar Europa vervoerd om daar verkocht te worden.
Zo ontstond er een driehoekshandel tussen de continenten rond de Atlantische Oceaan.
Slavenleven:
Het leven van een slaaf was erg zwaar.
- ze moesten in een schip dicht op elkaar gepakt naar zuid-amerika om daar verkocht te worden. Ze kregen ook heel weinig eten en als ze lastig waren werden ze zwaar gestraft.
- Op zuid-amerika werden ze, nadat ze gekeurd waren, verkocht op een slavenmarkt.
- De slaven kregen een brandmerk met het teken van hun eigenaar.
- 9 van de 10 slaven werkten op een plantage
- slaven in het huishouden hadden het meestal beter dan de slaven op een plantage.
- De slaven hadden meestal maar een kort leven, dit kwam doordat; werken bij tropische temperaturen, weinig eten en ze werden streng gestraft.
- Het werk: planten van suikerriet of tabak, binnenhalen van de katoenoogst en het verwerken ervan.
Afschaffing:
Heel erg lang vonden mensen dat de slaven minder waren dan anderen. Daarom moesten zij ook al het zware werk doen. En ook omdat ze niet christelijk waren.
18e eeuw: de verlichting: daardoor gingen mensen anders denken.
De aanhangers van de verlichting vonden dat ieder mens gelijk was.
In 1787 werd er een vereniging opgericht voor de afschaffing van de slavenhandel onder leiding van William Wilberforce. Dit noem je abolitionisme.
De abolitionisten wilden de slavenhandel afschaffen, omdat ze de behandeling onmenselijk vonden. In 1807 werd de slavenhandel door de Engelsen officieel verboden. Maar toch ging de slavenhandel stiekem door. Pas in 1863 werd de slavenhandel in Nederland afgeschaft.
Handelsgewassen:
Producten die speciaal voor de handel verbouwd worden, zoals kruidnagel in Indonesië.
Plantages:
Grote stukken landbouwgrond waar meestal één product verbouwd word, bijvoorbeeld koffie of katoen.
Handelsmonopolie:
Het alleenrecht om te handelen in een bepaald product, zoals de VOC dat had in indonesië.
Abolitionisme:
Beweging die zich inzet voor het afschaffen van de slavenhandel en slavernij.
5.2 mensen zijn niet gelijk
standensamenleving:
De meeste landen in europa bestonden in de 18e eeuw uit een standensamenleving. In 1774 was Lodewijk XVI koning in Frankrijk. Hij had absolute macht. Zijn wil was wet.
De samenleving was verdeeld in 3 standen:
- geestelijkheid
- de adel
- de rest
de derde stand was een verzameling mensen met verschillende beroepen,de een was hoger dan de ander. De grote groep had weinig aanzien zoals boeren of arbeiders. Binnen de derde groep was er een groep rijke burgers.
De rijke burgers heten de bourgeoisie. Zij werden in de loop van de eeuw steeds rijker en hadden ook grond. De bourgeoisie waren boos omdat de geestelijkheid en de adel geen belasting hoefden te betalen en wel mochten meebeslissen en dat mochten zij niet. De bourgeoisie werd steeds zelfbewuster en werd kritischer over de politiek.
Een boerenleven:
Heel erg veel fransen woonden op het platteland en werkten als boer.
Zij waren de grootste bevolkingsgroep maar ze hadden toch niks te vertellen.
Ze moesten bijna alle belastingen betalen en bijv. het onderhoud van de wegen moesten zij ook doen. Veel boeren woonden op een klein stukje land dat van de landheer is. Om dat stukje land te kunnen gebruiken moesten ze pacht betalen met een deel van hun oogst.
Daardoor hielden ze vaak te weinig oogst over om hun gezin eten te geven dus deden ze aan huisnijverheid. Dan kregen ze een stuk ruwe schapenwol en dan sponnen de vrouwen de draden en de boer weefde de draden. De handelaar kwam de geweven stof weer ophalen en betaalde de boer daarvoor. Hij verkocht de stof dan weer door voor veel geld.
De boeren moesten behalve pacht ook belasting betalen. Als er misoogsten waren dan konden ze de belastingen niet betalen en moesten ze zichzelf in de schulden steken.
Er braken opstanden uit in de tijden van slechte oogsten en natuurrampen. De soldaten van de landeigenaar of van de koning gingen tegen de opstandelingen en de opstandelingen werden hardhandig neergeslagen.
5.3 de verlichting
verlichting:
Het verlichtingsdenken ontstond in de zeventiende eeuw toen filosofen als Spinoza (1632-1677) en Locke (1632-1704) bestonden.Door de ontwikkelingen in de filosofie en wetenschap meensen mensen dat je zelf kon bepalen wat je met je leven wou doen. Je moest de beslissingen over je leven laten leiden door je verstand. Door kritisch na te denken kon je jezelf ontwikkelen.
Spinoza vond dat vrijheid van meningsuiting nodig was om de samenleving in stand te houden. De vorsten van die tijd vonden dat een slecht idee want toen was er nog absolutisme maar de bourgeoisie had wel belangstelling voor dit soort opvattingen. Spinoza kon alleen in Nederland zijn ideeen publiceren want dat was het meest tolerante land in Europa.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden