Hoofdstuk 4
‘De late middeleeuwen’
Paragraaf 1
- De boeren bedachten het drieslagstelsel
- De boeren namen woeste grond in gebruik als landbouwgrond
- De boeren gingen ijzeren ploegen gebruiken
Hierdoor kwam er meer voedsel, waardoor de bevolking kon groeien en de handel weer toenam.
De handel nam weer toe doordat de boeren hun voedsel op lokale markten gingen verkopen bij waterkanten of kruispunten.
Door de opbloei van de handel:
- Ontstond de Hanze, een samenwerkingsverband van handelssteden in Noord-Europa. Deze steden beschermden elkaar van reizende kooplieden en ze gaven elkaar handelsvoordelen. (In Nederland waren Deventer, Kampen en Zwollen aangesloten)
- Gingen koningen en landsheren zich met de handel bemoeien. De handel bevorderde de welvaart in een gebied, dus de landsheren gingen van alles doen om de handel te stimuleren.
- Ontstond er een groeiende vraag naar geld. In Florence en Venetië waren gouden munten geslagen, waardoor er een geldeconomie ontstond.
In de late middeleeuwen komen er steeds meer steden doordat er door de handelaren handelsgemeenschappen vormen. Doordat deze plaatsen vaak goed bereikbaar waren sloten er vaak ambachtslieden bij die hier makkelijk aan hun grondstoffen konden komen.
Een burgerij is de belangrijkste groep bewoners van een stad, de mensen die het burgerrecht hebben. Binnen deze groep ontstond vaak een aantal rijke, machtige families die de belangrijkste bestuursfuncties vervulden, dit waren de patriciërs.
Er waren ook mensen zonder burgerrecht, dit waren vaak mensen die niet meer nodig waren op het platteland en dus naar de stad trokken. Deze mensen konden wel in de burgerij terecht komen door een huwelijk of een borgsom.
Door een gilde te starten, hielden gildeleden de prijzen van hun producten hoog. Een gilde is een vereniging van mensen met het zelfde beroep.
Door deze zelfstandigheden van de burgers nam de macht van de adel en het feodale stelsel af.
Paragraaf 2
Vanaf de 11e eeuw vond er expansie plaats. Dit is de vergroting van het christelijke grondgebied.
Er zijn 3 vormen van expansie:
1.Herovering
2.Kruistochten
3.Trek naar dunbevolkte gebieden
De zogenaamde ketters (mensen die afweken van de officiële christelijke geloofsleer) werden bestraft. Dit ging via de Inquisitie.
Het lukte de christenen wel om gebieden te veroveren, met name met de Reconquista, maar na zeven grote en een paar kleine kruistochten deden er weinig mensen meer mee.
Uiteindelijk hadden de kruistochten ook veel andere gevolgen:
1.Veel doden
2.Plunderingen door weinig voedsel
3.Bevordering handel tussen Europa en het Oosten
4.Verrijking Europese kennis
Paragraaf 3
Wereldlijke macht betekende dat de paus niet alleen macht had binnen de kerk, maar ook in de christelijke wereld stonden ze boven de vorsten.
Maar de paus had de steun van de leiders wel nodig om zijn positie te kunnen verdedigen.
Investituur (=het recht van koningen en keizers om bisschoppen in hun gebied te benoemen)
Lekeninvestituur (investituur: “bekleding”)
Ring= symbool geestelijk gezag
Staf= symbool wereldlijk gezag
Paus:
- Erfgenaam Romeinse keizer (Gregorius VII)
- Opvolger Petrus
- Als vorsten tegen de wil van god ingaan, moet de paus ingrijpen
Duitse keizer:
- Opvolger Romeinse keizer (Hendrik IV)
- Wilde invloed in de kerk
- Wilde bisschoppen blijven benoemen
- Keizer gaf benoeming bijhorende ring en staf
Het verloop;
-Keizer Hendrik benoemde bisschop van Milaan. Rooms katholieke kerk had al een eigen bisschop gekozen
-Gregorius eiste dat Hendrik zijn ongelijk toegaf
-Hendrik houdt vol, Paus doet Hendrik in de ban => excommunicatie => uit de kerk
-Paus: Hendrik is ook niet langer keizer
-Duitse vorsten eisen dat Hendrik zich terugtrok
-Hendrik vraagt vergeving aan Paus Gregorius
-Later toch weer verzet tegen Hendrik
-Strijd duurt voort
Oplossing;
-Concordaat van Worms
-Bisschoppen worden gekozen door de priesters van een bisdom
-Bisschoppen kunnen wel door de keizer aangesteld worden als graaf of hertog
De strijd laaide nog regelmatig op, maar de strijd heeft wel geleid tot een scheiding tussen kerk en staat. Vorsten bemoeien zich niet met kerkzaken, paus bemoeit zich niet met wereldlijke zaken.
Paragraaf 4
Koningen wilden in de late middeleeuwen hun macht verstevigen. En dit wilden ze doen door te regeren vanuit één plaats. Dit wordt ook wel centralisatie genoemd.
In de late middeleeuwen werd ook een voorzichtig begin gemaakt met het creëren van bestuurlijke eenheid in bepaalde gebieden. Deze ontwikkeling heet staatsvorming. Het was een moeilijk en langdurig proces. De mensen waren gewend aan de regels van hun stad of domein. Het staatvormingsproces verliep daarom niet zonder slag of stoot.
Vorsten moesten bij dit proces dus goed rekening houden met de leenmannen. Dit hoorde bij het feodale systeem.
De staatsvorming in Duitsland ging slecht.
-Het bleef versnipperd
-Geen centrale instellingen
-Geen belastingen
-Vorstendommen vormden een blok tegen de keizer
Door het Concordaat van Worms kon de keizer geen bisschoppen meer benoemen en was dus de macht terecht gekomen in handen van de adel.
In Frankrijk was er wel succesvolle centralisatie van de macht.
Er was ook goede handel door de ligging van het land. En ze versloegen Engeland in de honderdjarige oorlog.
In Engeland was er een proces van staatsvorming bezig. De koning had het land strategisch veroverd onder leenmannen. Hij zorgde ervoor dat de leenmannen gebieden kregen die zoveel mogelijk verspreid lagen.
Oorlogen kosten veel geld. Een leenheer moest dan ook voorzichtig te werk gaan als hij geld nodig had. Daarom ontstonden er in heel Europa parlementen.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
A.
A.
bedankt heb er veel aan
8 jaar geleden
Antwoorden