Hoofdstuk 3, Van Mohammed tot Karel de Grote

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1668 woorden
  • 25 mei 2009
  • 160 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
160 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
Samenvatting Geschiedenis H3: Van Mohammed tot Karel de Grote (500- 1000, tijd van Monniken en Ridders).
Periode: Vroege Middeleeuwen.

ORIËNTATIE (3.0)

De val van het Romeinse rijk in 476 wordt traditioneel gezien als het begin v/d middeleeuwen. Maar dat gebeurt natuurlijk niet van dag op dag. De term ‘Middeleeuwen’ is er pas zo’n 1000 jaar laten, in de Renaissance aangegeven. Men vond toen dat de middeleeuwen niks bijzonders hadden voorgebracht.
dit is tegenwoordig bijgesteld:

• Je kunt het niet zo afbakenen in een tijd. Je hebt te maken met een geleidelijk proces van verandering, waarin vele factoren een rol spelen.
• Het is inmiddels wel duidelijk dat de Middeleeuwen een grote invloed hebben op de vorming van Europa en zijn cultuur.
Het gaat hier om de vroege Middeleeuwen van 500-1000. Deze worden gekenmerkt door volksverhuizingen. Het is ook de tijd van Monniken en Ridders. Tijdens die volksverhuizingen trokken velen vanuit Noord- en Oost Europa naar het zuiden en westen.
Er waren een paar economische veranderingen:
• Na de ineenstorting van het Romeinse rijk vielen gebieden terug op eenvoudiger, boeren bestaan.
• Er ontstond een zelfvoorzienende agrarische samenleving van kleine gemeenschappen die vooral voor zichzelf produceerden.
• Gezinnen konden minder rondkomen, door een technische terugval.
• De handel en het Romeinse geldstelsel storten in, er kwam ruilhandel voor in de plaats.
Rond 500 ontstonden er koninkrijken, doordat rondtrekkende stammen zich vestigden.
ze veroverden dan een gebied, en als hun koning doodging, vertrokken ze weer.
In de 8e eeuw groeide het gebied van de Franken in West Europa uit tot een groot koninkrijk. Dit rijk stond onder leiding van: Karel de Grote. (800 werd hij keizer.)
De belangrijkste 4 kenmerken van dit tijdvak zijn:

• Het ontstaan van hofstelsel en horigheid.
• Het ontstaan van een feodaal systeem.(Leenstelsel)
• Verspreiding van het christendom in Europa
• Ontstaan en verspreiding van de Islam(7e eeuw)
Belangrijke begrippen:
Autarkie: Zelfvoorzienend
Feodalisme: Ook: leenstelsel. Een systeem van leenheren die grond in leen geven aan leenmannen, die in ruil daarvoor trouw en ondersteuning beloven.
Hofstelsel: Een systeem waarbij de grond eigendom is van de landheer en bewerkt wordt door pachters en horige boeren.
Horigen/horigheid: Boeren zijn aan hun land gebonden. (Horigen)

HOFSTELSEL EN HORIGHEID (3.1)
In de 6e eeuw ontstonden er koninkrijken. Zij verschilden in politieke, sociale en economische structuur nauwelijks van het oude Romeinse Rijk. Het waren agrarische samenlevingen en ze waren zelfvoorzienend.
Het grootste deel leefde op het land. Hier ontwikkelde zich het hofstelsel. Met boeren die in horigheid aan hun land gebonden waren.

Welke ontwikkelingen speelden een rol bij het ontstaan van een hofstelsel met horigheid in West Europa?
• Hofstelsel – het verval van het Romeinse rijk leidde tot een instorting in de geldeconomie. Het werd nu weer ruilhandel. Veel steden raakten geïsoleerd. De vroege Middeleeuwen waren vooral een agrarische samenleving. Leenmannen kregen grond in van de leenheer(koning.) Iedereen was in de Middeleeuwen betrokken bij de voedselproductie. Op de landgoederen van de leenmannen ontstonden een hofstelsel.
• Tweedelig domein: hier wordt het land in 2 delen verdeeld. Een deel werd door de eigenaar zelf beheerd(via een rentemeester). Dit was het vroonland. Het huis, of kasteel van de heer wordt hoofdhoeve genoemd. Dit stond in het centrum van het hele landgoed. Het vroonland bestond ook weer uit bepaalde dingen, afhankelijk van economische of natuurlijke omstandigheden. De rest van het landgoed bestond uit hoevenland. Het was verdeeld over verschillende boerderijen. Het was de bedoeling dat vroonhoeven een grote mate van autarkie bereikten(zelfvoorzienend) de boeren produceerden veel en sommigen specialiseerden zich. Dit systeem van kleine boerengemeenschappen – die leven en werken op het grootgrondbezit van hun heer- noem je het hofstelsel.
• Vrijen en horigen: in de boerengemeenschappen ontstonden 2 groepen:
- Vrijen: Zij waren vrij in de letterlijke betekenis. Ze huurden het stuk land waarop zij werkten, en voldeden hun pacht door te werken op het vroonland, óf in natura.(in delen v/d opbrengst.)
Vrijen mochten deelnemen aan rechtsprekende vergadering, maar.. je had ook dienstplicht. (Heervaart). Je moest er voor de heer zijn. Rijke vrijen hadden een paard en dure wapens, maar arme niet. Voor hen was het dan ook een stuk moeilijker. Velen stonden hun status daarom af, en de groep horigen werd steeds groter.
- Horigen: Zij hadden 1 algemene verplichting: ze moesten een deel van hun arbeidstijd ter beschikking stellen aan de heer. De heer zag horigen en hun familie niet graag vertrekken. Hij was afhankelijk van hun. Ze werden beschouwd als ‘inbegrepen’. Ze waren geen slaven, maar mochten toch ook niet zomaar gaan. De landgoederen werden nieuwe, lokale bestuurscentra. Het werden ook autarkische samenlevingen.
• De palts van Karel de Grote. Karel de Grote en Clovis hadden hun eigen landgoederen: de kroondomeinen. Maar zij bestuurden niet vanuit 1 plek, maar reisden met hun hofhouding langs hun domeinen. Die had 2 redenen:
1. Zij konden zo het reilen en zeilen van hun grote rijk beter in de gaten houden.
2. Wentelde het de last van de grote hofhouding af op verschillende verblijfsplaatsen.
KDG liet op verschillende plaatsen een palts bouwen. In deze burchten verbleef hij dan.
Wanneer de koning daar was, was de palts de hoofdstad van her rijk. Zijn laatste palts was Aken.


LEENHEREN EN LEENMANNEN (3.2)
Toen KDG in 800 een heel groot rijk had, kon hij het moeilijk alleen besturen. Hij was afhankelijk van ridders en soldaten etc. om hen te belonen bouwde KDG het bestaande leenstelsel verder uit. dit is een belangrijk kenmerk: de feodaliteit.(feodaal systeem)
Dit was bedoeld de vorst te ondersteunen, maar werd een verzwakking van diens gezag.
Welke ontwikkelingen leidden tot de feodaliteit als kenmerkend systeem voor de Middeleeuwen?
• Nieuwe heersers: In de loop van de 5e eeuw werd het Romeinse bestuur minder effectief in provincies als Gallië. De Germanen vestigden zich en namen het gezag over. Eind 5e eeuw kregen de Franken de overhand.(dat zou later Frankrijk heten.)
De Frankische vorsten veranderen niks aan het bestuur etc. wel enkele kleine wijzigingen aan de bureaucratie. Langzamerhand was het Romeinse karakter verdwenen.
• Voor wat, hoort wat: Clovis leunde zwaar op zijn ridders om aan de macht te blijven. Ruiterij (cavalerie) werd belangrijker dan veldslagen met voetvolk(infanterie). De koning moest iets tegenover deze steun zetten. Hij beloonde zijn ridders met kostbaarheden, wapens, functies of met land dat zij in leen kregen. Zo’n ridder werd dan een leenman. Hij beloofde de koning zijn trouw. Hieruit ontwikkelde zich het leenstelsel.
KDG bouwde dit systeem uit. hij gebruikte graven voor allerlei functies. Er waren:
-Zendgraven: Trokken door een deel van het koninkrijk om de lokale heren te controleren. Zij maakten de wetten van de koning bekend, en bleven om te kijken of ze werden nageleefd. Ze hielden zich ook bezig met rechtspraak etc.
Als een zendgraaf zijn werk goed deed, werd hij beloond door de koning met land.
- Markgraven: Waren verantwoordelijk voor de bescherming van de grenzen.
• Feodaliteit: Naarmate de koning afhankelijker werd van de steun van zijn ridders, veranderde het leenstelsel van karakter. Hij werd omgekeerd: Eerst kreeg de leenman zijn beloningen, en daarna pa de ‘raad en de daad’. Het ging de leenman in 1e plaats om het verkrijgen en houden van grondgebied. Soms werden gebieden ook erfelijk gemaakt. De zonen waren steeds minder geneigd om de belangen van de heer boven die van hemzelf te zetten. Al vanaf de 9e eeuw wilden leenmannen hun gebied kunnen overdragen. Als de koning weigerde, kreeg hij een conflict met de leenman. Leenmannen werden lokaal zeer machtig.

• Rollo de Noorman: In 814 stortte het rijk van KDG uiteen. Veel leenmannen probeerden om hun onafhankelijkheid en macht te vergroten. Zo ook Rollo de Noorman. Al sinds de 8e eeuw vielen Noormannen met hun schepen de kust binnen van Noord west Europa. Hij nam met zijn mannen het kustgebied in van het Franse Normandië. In 911 werd Rollo hertog van Normandië.

CHRISTENDOM IN EUROPA (3.3)
De Kerk speelde een hele grote rol en in de ‘Europees-Christelijke’ cultuur. Maar niet iedereen wou zich bekeren tot het christendom. Dit was de taak van monniken. (Willibrord was de bekendste). Kerken en kloosters werden grootgrondbezitters en maakten dus deel uit van het feodaal systeem.
Hoe werden in de vroege Middeleeuwen de fundamenten gelegd voor een Europees-Christelijke cultuur?
• Religie is politiek: Al vroeg werd duidelijk dat koning en kerk elkaar nodig hadden. De paus zond missionarissen om heidense volken te bekeren tot het christelijk geloof. Ze probeerden het eerst bij de plaatselijke heerser, dan zal de rest wel volgen. Beide partijen, de kerk en koning hadden voordelen. De rooms Katholieke kerk won aan invloed door het toenemend aantal gelovigen. Bovendien kon de kerk beroep doen op een bekeerde koningen als ze militaire steun nodig hadden. De koning zag zijn heerschappij gesteund door een groeiende kerk en een goddelijke zegen.
Door Clovis’ bekering tot het christendom werd het christendom de leidende godsdienst van Europa.
• Monniken en missionarissen: sommigen gelovigen wilden zich uit de heidense wereld terugtrekken en stichten en klooster. Benadictus van Nursia heeft de meeste gebruikelijke leefregels voor het klooster ontworpen: het celibaat, armoede en gehoorzaamheid aan de kerk.
• Willibrord: In 690 kwam Willibrord vanuit Ierland naar het vaste land. Pepijn van Herstal (hij was een hofmeier- een soort eerste minister , en dus de machtigste) wees Willibrord het gebied van de Friezen als missiegebied aan. Het bekeringswerk was niet altijd gemakkelijk. Willibrord deed vanuit Utrecht zijn werk.
De lokale adel stond positief tegenover een nieuwe godsdienst. De edelen verwachtten dat zij hun machtspositie konden verstevigen als zij zich bekeerden, omdat ze daardoor de steun de kerk verwierven. Voor Willibrord leek het ook gunstig, omdat hij dan een kerk of klooster op hun grond kon stichten. Echter was de landheer min of meer eigenaar van de kerk, en kon zelf een priester aanstellen. Dit ging ten koste van de zelfstandigheid v/d kerk.
• Karolingische Renaissance? De kloosters speelden een belangrijke rol in het ontstaan van de Europees- christelijke cultuur. Omdat zij het geloof verspreiden, maar ze waren ook hoeders van de klassieke cultuur. Geestelijken waren vaak de enigen die konden lezen en schrijven. tijdens KDG nam het verzamelen en vermenigvuldigen van klassieke geschriften en ideeën een dermate hoge vlucht dat men daarna sprak van een: Karolingische Renaissance.

REACTIES

R.

R.

waarom is 4.4 er niet?
ik heb die juist nodig:S

13 jaar geleden

C.

C.

Waarom is 4.4 er niet heb die heel hard nodig..:( maar ben wel heel blij met de rest en het zijn ook snog is hele goede samenvatingen..

12 jaar geleden

J.

J.

iedereen vraagt wrrm h4.4 er niet is .....misschien omdat het over h3 gaat?...

12 jaar geleden

A.

A.

Uhmmmm... mensen zeggen 4.4, maar jullie bedoelen waarschijnlijk '3.4 Islam en Europa'. Maar idd, het zit er niet bij... bale man :P. Maar dit is iig een super samenvatting!

12 jaar geleden

I.

I.

wrrm is 3.4 er niet... ?!

11 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.