Hoofdstuk 3 en 4 (Frank en Vrij - Koning, Paus en Stedeling)

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 5443 woorden
  • 18 januari 2010
  • 76 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
76 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 3

3.1


We zullen over de Vroege Middeleeuwen drie kwesties behandelen. Ten eerste was het een agrarische samenleving, omdat bijna iedereen werkte in de landbouw. De Romeinse maatschappij had naast landbouw ook veel handel en nijverheid gekend. ER bestonden steden, die centra waren van ordelijk bestuur. In plaats daarvan kwam de middeleeuwse samenleving, die overwegend agrarisch was. Handel en nijverheid liepen sterk terug en de steden raakte in verval. Boeren maakte bijna alles zelf wat ze nodig hadden.

Ten tweede was er op politiekgebied de ontwikkeling van het Frankische Rijk, waar uit later Frankrijk en Duitsland zouden ontstaan. Toen het West-Romeinse Rijk in de tweede helft van de 5e eeuw ophield te bestaan, woonden de franken in een gebied dat we nu België zouden noemen, met uitlopers in Nederland, Duitsland en Frankrijk. Hun koningen kozen vanaf ongeveer 500 voor samenwerking met de rooms-katholieke kerk. Zij deden hun best om in de veroverde gebieden in Nederland en Duitsland het christelijke geloof in te voeren. Karel de Grote veroverde omstreeks 800 veel gebied en gaf het rijk zijn grootste omvang. Na de dood van zijn zoon werd het rijk echter weer opgesplitst en uit de brokstukken zouden weldra Frankrijk en Duitsland gevormd worden, In die landen hadden echter de edelen de meeste macht.


Tenslotte worden de Vroege Middeleeuwen wel de tijd van de monniken en ridders genoemd. De Frankische koningen gaven aan hun ruiters stukken grond in leen en legden daarmee de basis voor het leenstelsel. In de praktijk beschouwden de edele die zo;n leen bezaten, dit als hun eigendom. Ook geestelijken konden bestuurders zijn. Priesters en monniken waren heel belangrijk doordat zij vaak de enigen waren die konden lezen en schrijven.

Het rijk was al meer dan een eeuw in verval. Een paar verschijnselen uit de 5e eeuw hebben veel gevolgen gehad voor de daaropvolgende eeuwen.
In de eerste plaats was de bevolking afgenomen. Men noemt als oorzaak daarvoor gewoonlijk het optreden van epidemieën. De bevolkingsdaling maakte het rijk veel kwetsbaarder voor invallen van barbaarse volken en daardoor bespoedigde deze ontwikkeling de val van het rijk.
Minder mensen betekende dat er minder handel nodig was. Door het afnemen van de bevolking en door de oorlogen werd ook de stadsbevolking kleiner en verdwenen vele steden. De steden waren de centra geweest waar de nijverheid bloeide en van waaruit de handel werd georganiseerd.

De invallen van de barbaarse volken en de onderlinge oorlogen maakte het reizen tijdens het Romeinse Rijk al gevaarlijk. Na de van het W-R Rijk was er niet langer een centraal gezag dat kon zorgen voor veiligheid op de wegen. Daardoor namen handelaars niet zo gemakkelijk het risico om een grote reis te ondernemen. De handel nam dus snel af. Doordat er minder handel was, had men ook minder geld nodig. Munten ontleenden hun waarde aan het metaal waaruit ze geslagen waren. Je kon ze dus ook omsmelten tot bv. gebruiksvoorwerpen. Dat is vermoedelijk in deze periode veel gebeurd.
Nu er weinig handelaars waren, bleven er voornamelijk boeren over. De samenleving werd dus in deze periode een agrarische maatschappij. Je zou dat kunnen zien als een stap terug.

Als er minder handel en minder geld is, moeten de mensen zelf hun producten gaan maken.
Dat betekende dat de middeleeuwse boer zelf voor alles moest zorgen wat zijn gezin nodig had. We noemen zit autarkie. De boerderij was een gemend bedrijf: De boer deed, zowel aan akkerbouw als aan veeteelt. Daarnaast maakte hij met zijn gezin eenvoudige producten, zoals brood, kaas en textiel. In het dorp specialiseerden enkele boeren zich in dingen waarin ze goed waren: Timmeren, schoenen maken of metaalbewerking. Binnen het dorp was er dus wel enige handel. Voor een deel bestond die uit ruilhandel.

In de jaren waarin vreemde volken het rijk binnenvielen, was het leven voor boeren heel gevaarlijk geweest. Binnenvallende benden leefden van rooftochten op het platteland.

Boeren zochten bescherming bij een rijke grondbezitter, omdat die de mannen had om hen te verdedingen. Daarvoor moesten ze echter wel afzien van de vrijheid om weg te lopen. Deze halfvrije boeren hoorden dus bij het landgoed van de grondbezitter. Daarnaast bezaten de grondheren ook slaven. Die op hun eigen landerijen werkten.
In de Vroege Middeleeuwen hielden de oorlogen niet op. Meer vrije boeren gaven hun vrijheid op in ruil voor bescherming. Zij hadden ook bezwaar tegen de plicht die vrije boeren hadden om krijgsdienst te verrichten en het land te verdedigen. Dat moest vooral in de zomertijd, als er op het land gewerkt moest worden. Als je niet vrij was, hoefde je dit niet te doen.

Zo ontstond een klasse van halfvrije boeren of horigen. Horigheid is een toestand van gebondenheid aan de grond; de horigen mochten niet ergens anders gaan wonen. Ze ij hadden een voerderij die het eigendom was van een grondheer. Om deze te bebouwen gaven zij de heer een vergoeding in de vorm van producten en vaak een kleine som geld. Daarnaast waren ze verplicht tot herendiensten: een paar dagen in de week werken op het land van de heer. Anderzijds waren ze niet rechteloos: de heer kon hen niet van hun land verjagen. Naast deze halfvrijen war er een klasse van geheel onvrije voeren, die men wel lijfeigenen is gaan noemen. Verder waren er ook vrije voeren blijven bestaan.

Dorpen waren vaak georganiseerd als een domein. Het hofstelsel of domaniale stelsel hield in dat de economische macht en het bestuur in handen waren van een grondheer, die we gewoonlijk een edelman zouden noemen. Op zijn grond lagen de boerderijen van de horige boeren en het was ook mogelijk dat vrije boeren daar een stuk grond pachtten. Een deel van het domein werd in opdracht van de grondheer zelf bebouwd. Daarvoor gebruikte hij de lijfeigenen en de horigen die herendiensten moesten verrichten. Ook stond daar zijn huis, een paar stallen een werkplaatsen en soms een kerkje.

3.2

De Franken waren een Germaans vol dat Germaanse goden aanbad. Clovis legde de grondslag voor het Frankische Rijk, Hij deed dit door de andere Frankische vorsten uit te roeien, die overigens zijn eigen familieleden waren. Vervolgens veroverde hij Frankrijk tot aan de Loire, De franken waren in zijn rijk verreweg in de minderheid. Het gebied dat Clovis beheerste, werd vooral bewoond door Galliers, die de Romeinse beschaving hadden overgenomen en die de Franken maar als barbarden beschouwden. Deze Gallo-Romeinen hadden het rooms-katholieke geloof nog uit de Romeinse tijd. Hun bisschoppen waren de enige bestuurders die uit die periode over waren. Bisschop Remigius van Reims schreef Clovis een brief waarin hij voordelen van de christelijke kerk uiteenzette.

Clovis liet zich omstreeks 500 dopen met duizenden van zijn soldaten. Hier ontstond een bondgenootschap tussen de Franken en de rooms-katholieke kerk. De kerk en de Frankische koningen zouden daar allebei voordeel bij hebben.
De familie van Clovis noemen we de Merovingen. Ze waren niet gewend om een groot rijk te besturen en daarom maakten ze bewust gebruik van de resten van de Romeinse bestuursinstellingen, voornamelijk bisschopen. De bisschopelijke indeling liep namelijk parallel met die van de oude bestuursgrenzen. Verder stelden ze graven aan als bestuurders over delen van het rijk. Steeds meer macht kwam in handen van de hofmeier. Dat was oorspronkelijk het hoofd van de huishouding van het hof, maar intussen was hij een soort eerste minister geworden. Terwijl de machteloze koningen werden weggestopt werd de hofmeier de werkelijke machthebber.

De hofmeiers kwamen uit de familie van de Karolingen, die werd zo genoemd omdat een paar belangrijke leden ervan Karel heette. Zij probeerden het rijk naar het noorden en het oosten uit te breiden. Het zou hun goed uitkomen als de bewoners van de veroverde gebieden christelijk werden, want dan zouden ze meer bij de Franken horen en minder bij de andere Germanen. De kerk van Rome stuurde missionarissen naar die gebieden en de hofmeiers gaven deze van harte hun steun. Ze gaven stukken grond en hielpen om kerken te stichten.

In de Nederlanden zijn vooral Willibrord en Bonifatius actief geweest. Willibrord kwam in 690 met een dozijn volgelingen uit Engeland om het geloof te prediken. De hofmeier had recent de Friese landen veroverd, het gebied ten noorden van de grote rivieren. Willibrord werd benoemd tot de aartsbisschop van de Friezen en hij koos als zetel de stad Utrecht. Ook Bonifatius was een Angelsaks. Hij kwam Willibrord helpen. Later werd hij aartsbisschop van de Duitsers en werkte hij in Midden-Duitslad met als zetel Mainz. Uiteindelijk kreeg hij veel steun van de Frankische hofmeiers.

Na zijn werk onder de Duitsers probeerde Bonifatius de inwoners van Friesland te bekeren. In de buurt van Dokkum werd hij in 754 overvallen door een groep Friezen, niet omdat ze tegen het christendom waren, maar omdat ze dachten dat hij kostbaarheden bij zich had. Ondanks het feit dat hij een evangelieboek voor zijn lichaam hield om zich te verdedigen, is hij gedood.

Karel Martel werd kort na 700 hofmeier van het noordelijke koninkrijk. Karel veroverde de andere Frankische koninkrijken, dat het rijk weer een eenheid werd.Daarbij gebruikte hij een ruiterleger, maar een paard en wapen waren voor die ruiters erg duur in het onderhoud. Karel voerde in dat ruiters een stuk land in leen kregen. Hij legde zo de basis voor het leenstelsel. Iemand legde een eed af en kreeg bv. de boerderijen van een dorp om zijn wapens, zijn paar en zijn knechten mee te onderhouden. Karel Martel is ook belangrijk voor de Europese geschiedenis omdat hij 732 bij Poitiers de vanuit Spanje oprukkende moslims tegenhield.

Op het Arabische schiereiland was de islam ontstaan. Aan de raden van de woestijn bevonden zich steden waar aanvankelijk in verdraagzaamheid verschillende goden naast elkaar werden vereerd.
Mohammed, die in 570 geboren werd, was met een rijke, oudere weduwe getrouwd. Daardoor kon hij zin tijd besteden aan overpeinzingen. Geïnspireerd door de stem van de engel Gabriel die hij hoorde, riep hij de mensen op om nog maar 1 god te vereren: Allah, de god van zijn stam.
De stadsbestuurders waren bezorgd dat de exclusieve verering van een god nadelig zou zijn voor de handel en voor de bedevaarten die men naar hun heiligdom ondernam. Mohammed was niet meer welkom en in 622 vertrok hij met zijn volgelingen naar Jathrib. Deze hedsjra (uitijking) is gekozen als het begin van de islamitische jaartelling. In Medina kreeg hij veel aanhangers, maar de verhouding met Mekka bleef slecht en leidde tot oorlog. Na enkele veldslagen kon Mohammed acht jaar later terugkeren naar Mekka.
Het centrale punt in de islam was de overtuiging dat er maar een god was. Een belangrijk principe was de jihad, het uitbreiden van de islam door een heilige oorlog. Onder de opvolgers van Mohammed, de kaliefen, werd in snel tempo het M-O veroverd. Het kalifaat kwam al na enkele tientallen jaren in handen van de dynastie van de Omajjaden, die ook Noord-Afrika veroverde. Ze kreeg de bedoeïenen in dat gebied achter zich, die als nomaden zeer mobiel waren en een grote ervaring hadden opgedaan met rooftochten. Deze werden aangestuurd door aristocratische heersers in de grote steden. In de veroverde gebieden ontstond een nieuwe, gemeenschappelijke beschaving, waarin wetenschap en kunst tot grote bloei zouden komen. Ook de Noord-Afrikaanse Berbers waren bekeerd. Hun aanvoerder Tarik stak in 711 over naar Spanje. Na de verovering van dit gebied trokken de moslims Frankrijk binnen. Diverse vorsten brachten de invallers nederlagen toe. In 732 hield Karel Martel ze tegen in de slag bij Poitiers. Hoewel hij dat natuurlijk deed voor verdediging van zijn land, werd het door zijn tijdgenoten uitgeroepen tot een overwinning voor het christendom.

Pippijn III, bijgenaamd de Korte, was de zoon van Karel Martel. Hij zette nog wel een nieuwe Meroving op de troon, maar hij had liever de macht alleen. Daarom vroeg hij aan paus Zacharias of het niet beter was dat bij de Franken degene die de macht had, de koningstitel droeg. De Paus stemde hiermee in. De Meroving trad af en Pippijn liet zichzelf door Bonifatius tot koning zalven.

Karel de Grote de zoon van Pippijn, zette de samenwerking met de kerk voort. Zijn bijnaam kreeg hij doordat hij grote gebieden veroverde: Italie, bijna heel Duitsland, delen van Hongarije en Denemarken. Hij trok naar Spanje en drong de moslims een klein stukje terug. Zo groot is het Frankenrijk later niet meer geworden, maar het betekende wel dat er bijna ieder voorjaar een nieuwe veldtocht werd gehouden om gebieden te veroveren of opstanden neer te slaan.
Net als zijn voorgangers probeerde Karel de Grote de onderworpen volken te bekeren tot het christendom en dat gebeurde soms met geweld. In het jaar 800 werd door de paus letterlijk de kroon op zijn werk gezet. De paus had weer eens last van de vijanden in Italie, die en aanslag op hem gepleegd hadden. Karel kwam hem braaf te hulp met een leger. Nu bood de paus hem de titel van keizer aan. Karel vond dat waarschijnlijk wel een aardig idee: Daarmee gaf men aan dat het Frankische Rijk de opvolger was van het Romeinse Rijk en dat Karel heel verheven en machtig was.

Op kerstdag 800 woonde de keizer de mis bij, waar de aanwezigen hem tot keizer zouden uitroepen. De paus nam echter het initiatief en zette Karel de kroon op het hoofd. Men zegt dat Karel geïrriteerd Rome verliet, want door Karel te kronen had de paus gesuggereerd dat hij zelf hoger geplaatst was. Hier lag voor de toekomst een conflict tussen de kerk en de Frankische vorsten. Het bestuurd van zo’n groot rijk was voor Karel wel een probleem. Er was corruptie, er was weinig centrale wetgeving en er was zelf geen hoofdstad. Karel woonde met zijn hofhouding op een van zijn kastelen tot het weten op was. Dan trok hij met zijn familie, zijn personeel en zijn soldaten naar het volgende kasteel.

Karel de Grote werd opgevolgd dor zijn zoon Lodewijk de Vrome, maar in 843 verdeelden diens kinderen het rijk bij het Verdrag van Verdun in drie stukken. Dat kon, want het land was persoonlijk bezit. Karel de Kale kreeg het westelijke deel. Lodewijk de duitser kreeg een stuk in het oosten. Het middenstuk werd aan de derde broer gegeven.

3.3

Het leenstelsel wordt ook wel feodaliteit genoemd. Bij de Franken bestond al veer eerder het gebruik dat een soldaat een eed van trouw aflegde aan zijn aanvoerder, hij werd dan de vazal van zijn heer. Karel voerde in dat zijn ruiters leenmannen werden doordat zij een stuk land in bezit kregen. Karel ging een grote stap verder; hij maakte ook de bestuurders van zijn rijk leenmannen. Hij had het rijk verdeeld in 200 gouwen ( soort provincies ), waarover hij graven en vaak ook bisschoppen aanstelde. Die moesten in zijn gebied rechtspreken, besturen, belasting heffen en de gewapende mannen aanvoeren. Karel gebruikte het leenstelsel voor het bestuur: de graven kregen hun gebied te leen. Daarbij hoorde natuurlijk wel enige controle. Daarom werden er door Karel zendgraven aangesteld, die moesten onderzoeken of de graven wel goed hun best deden.

Onder edelen verstaan we mensen uit machtige en rijke families. In de Middeleeuwen ging het vooral om grondbezit en bestuursmacht. Daarom waren de edelen in praktijk de leenmannen. In de eerste plaats waren dat de graven. Daarbij hoorden aan de top van de samenleving ook de hertogen, die een soort ‘graven in het groot’ waren.
Graven konden hun taak niet alleen uitvoeren en daarom hadden ze plaatsvervangers, raadgevers en onderaanvoerder nodig. Om die te belonen gaven ze een deel van hun eigen geleende gebied. Zo werd een gebied over steeds meer mensen verdeeld.

Het leenstelsel maakte de koning zwak. Dat kwam omdat het leenstelsel te ingewikkeld werd en de grond was erfelijk.
Als een leenman overleed, gaf hij het land meestal aan zijn zoon. Het was moeilijk het leen af te pakken van een zoon die daar zijn soldaten al had. Op den duur werd de erfopvolging als een recht beschouwd. De leenmannen werden daardoor onafhankelijk van de koning. Ze beschouwden hun gebied nu als een persoonlijk eigendom. Later werd er officieel besloten dat het lenen erfelijk werd.

In de Vroege Middeleeuwen waren ridders gewoonlijk geen edellieden in harnas opzoek naar avontuur, maar boerenzoons in een lerenjas waar metalen plaats op genaaid waren.
Karel en de Karolingen voerden veel oorlogen en daarbij hadden ze zwaarbewapende ruiters nodig. Daarvoor waren er te weinig leenmannen, want er waren niet genoeg lenen. Bij voorkeur gebruikte ze de zoons van de lage adel. Voor hen was er vaak geen erfenis en zo konden ze toch nog een beroep uitvoeren. Zoons van rijke boeren kwamen ook in aanmerking om ruiter in het leger te worden, maar die waren er ook niet zoveel.


Met geestelijken bedoelen we dienaren van de kerk. Als groep hadden geestelijken bepaalde voorrechten, die hen tot een stand maakten. Zo hoefden ze zich in principe alleen te verantwoorden voor kerkelijke rechtbanken en hoefden ze geen belasting te betalen. Ze waren heel invloedrijk in de vroege middeleeuwse samenleving. Ze waren de enige die konden lezen en schrijven en daarom hadden vorsten vaak bisschoppen als adviseurs.
Kerken en vooral kloosters kregen veel bezit uit schenkingen en testamenten voor mensen die op deze manier in de hemel wilde komen.
Er waren in de Middeleeuwen twee soorten geestelijkheid:
de seculiere geestelijke: wonen tussen de mensen
de reguliere geestelijke: leven volgens de regels van het klooster

Onder de seculiere geestelijken waren verschillende rangen: Paus  bisschop  priester.
Deze mensen leefden niet volgens de regels van het klooster. ( regulier)

De regulieren geestelijken, monniken en nonnen, leefden meestal een sober leven van bidden, kerkdiensten en werken in een klooster. Zij volgden daarbij de kloosterregels
: •Leven in armoede
Celibaat ( kuisheid)
gehoorzaamheid aan de abt ( hoofd van het klooster )

Hoofdstuk 4
4.1

Door technische verbeteringen in de landbouw, was er meer voedsel beschikbaar. Toen er meer te eten was, kon de samenleving ook mensen vrijmaken voor andere beroepen. Zo ontstonden er verschillende specialisaties. Na enkele eeuwen was er een bloeiende internationale handen ontstaan. De internationale handel was veel minder belangrijk dan de regionale handel. De steden waren voor voedingsmiddelen afhankelijk van het omringende platteland en omgekeerd was het platteland afhankelijk van de nijverheid van de steden.

De kooplieden reisden liever niet in de winter. Zij hadden een vast punt nodig om hun voorraden op te slaan en zij bouwden hun pakhuis bij voorkeur op een veilige plek waar ze ook handel konden drijven. Een kasteel met dikke muren bood deze veiligheid. Voor handel was de monding van een rivier een gunstige plek, of op kruisingen van landwegen of van land en waterwegen.


Bisschoppen, hertogen en graven zagen in dat de komst van handelaars in hun gebied welvaar met zich mee nam. Zo probeerde deze mensen aan te trekken door een jaarmarkt te houden, waar ze voor veiligheid zorgde. Zo ontstonden er nederzettingen of ‘wijken’ van handelaars en ook van ambachtslieden rond de dikke muren.

De nieuwe omwonende hadden weinig aan de rechtsregels die in het gebied van de landheer gebruikelijk waren. Die hielden zich namelijk bezig met dingen als grondbezit, veediefstal, krijgsdienst en horigheid. Stedelingen wilden wetten die de samenleving in hun wijk regelde. Vaak sloten ze met elkaar een verbond onder ede om samen te gaan onderhandelen met de graaf of de bisschop. Eerst kregen ze een paar voorrechten of privileges, zoals tolvrijheid of vrijstelling van de diensplicht. Beter was een heel contract waar in stond dat ze zelf regels mochten maken en hun eigen rechtspraak mochten houden. Dat recht op bestuur en rechtspraak noemt men stadsrecht.
In ruil voor stadsrecht moesten de inwoners belasting betalen aan de landheer en hem militair steunen.

In de stad ontstond een eigen bestuurd dat ontstond uit
schepenen: een groep mensen om de stad te besturen en om recht te spreken
schout/baljuw: voorzitter van de schepenen
Vroedschap: stadraad, spreekt voor de burger
Zo ontstonden er ook nieuwe keuren, nieuwe wetten.
Schepenen werden gekozen op wie het meeste grondbezit had. De rijke inwoners hadden burgerrecht. Je werd dan niet uitgeleverd aan een rechtbank buiten de stad, omdat je officieel burger was van je eigen stad.
Mensen zonder burgerrecht waren meestal armere en ongeschoolde arbeiders.

Kooplieden die in dezelfde goederen handelden stichtten verenigingen of gilden. De meeste steden hadden wel gilden van wevers, kleermakers, brouwers, bakkers, slagers etc.
Kleine beroepsgroepen zoals barbiers werden bij andere gilden ongebracht.

Om bij een gilde te horen moest je eerst ergens gaan werken als knecht, daarna werd je gezel en als je de meesterproef haalde was je officieel meester en kon je officieel zelfstandig je beroep uitoefenen.
Gilden hadden verschillende doelen:
Economisch: beperkte de concurrentie door het aantal leerlingen
sociaal: het zorgen voor ziekte of bejaarde leden
godsdienstige: Samen een altaar van de beschermheilige binnen hun beroep
verdediging: ze oefende vaak samen met zwaarden, en andere wapens.

4.2
In de 11e eeuw ontstond een beweging die misstanden wilde aanpakken. Naar paus Gregorius noemt men deze stroming de Gregoriaanse beweging.
Gregorius wilde meer macht voor de kerk en de paus, door het tegengaan van wereldse invloeden.
De Gregoriaans beweging heeft 4 gevolgend gehad:
• De kruistochten, een poging om het Heilige Land te veroveren.
• De bedelorden. Binnen de kerk werden kloosterorden opgericht waarvan de leden hun bezit opgaven en bedelend in hun levensonderhoud voorzagen
• De ketters. De kerk vond dat sommige geloofsstromingen afweken van de geloofsleer. Deze werden uit de kerk verstoten en vervolgd

• De inquisitie. Voor het gevolgend van de ketters werden kerkelijke rechtbanken opgericht

In maar 1095 verschenen aan het pauselijke hof in Piacenza gezanten van de keizer van het Byzantijnse Rijk. Zij vroegen om hulp tegen de Turkse die in een half eeuw grote delen van de Arabische wereld veroverd hadden. Deze turken bedreigden zowel het Byzantaanse Rijk als het christendom in het algemeen.

Op de kerkvergadering maakte paus Urbanus II zijn plan bekend om het Heilige Land te veroveren voor de christenen. Hij hoopte dat door een leger te sturen de Byzantijnse keizer zover zou krijgen dat deze zijn gezag over de gehele christenheid zou accepteren. De paus riep vrijwilligers op voor een kruistocht; ze zouden een rood kruis op hun rechterschouder dragen.
De toestroom van kruisvaarders was veel groter dan verwacht. Daarvoor waren 3 redenen:
• De bevolkingsgroei in Europa leidde ertoe dat de landbouwgrond en de welvaart nu met meer mensen gedeeld moesten worden. Velen hoopten dat ze in Palestina een beter bestaan konden opbouwen.
• De paus beloofde een vergeving van alle zonde, dus een plek in de hemel.
• Voor edelen en ridders was er de mogelijkheid om macht en roem te verwerven. Voor jonge zoons waar geen erfenis voor was, konden overzee een leen veroveren.

De eerste kruistocht begon in 1096. Doordat verschillende moslimstaatjes met elkaar in oorlog waren, boden ze geen verenigde tegenstand. In Juli 1099 namen de kruisvaarders de stad Jeruzalem in. De vrome christenstrijders hielden vreselijk huis bij de inname van de stad. Goud, zilver en rijdieren werden geroofd en veel moslims werden gedood. Toen de moslimvorsten eenmaal inzagen dat zij beter moesten samenwerken, konden zij stukken land op de christenen terug veroveren. Een tweede kruistocht werd noodzakelijk en later een derde. Uiteindelijk zijn er zeven grote kruistochten geweest en een paar kleinere.
In 1291 ging Akko verloren, de laatste stad van de kruisvaarders. Toch zijn de kruistochten niet zonder gevolg gebleven:

• De Italiaanse handelssteden werden rijk van het vervoer van kruisvaarders
• Europa maakte intensiever kennis met de hoogontwikkelde cultuur van de islam, die spanje al kende.

De cultuur in europa begon tot een nieuwe bloei te komen. Een kenmerk van deze opleving in de 15e eeuw was het navolgen van de oudheid. Daarom noemt men deze stroming de renaissance. Letterlijk ‘wedergeboorte’ van de klassieke beschaving. Bouwwerken uit deze tijd zijn geïnspireerd door de Grieken en de Romeinen. In de nieuwe cultuur was godsdienst niet meer het enige element. Het aardse leven werd ook heel belangrijk. In de wetenschap leidde dit tot kritisch onderzoek.

Onder de stromingen die door de Gregoriaans beweging ontstonden, waren armoedebewegingen belangrijk, zoals de franciscanen en dominicanen. Franciscus was de zoon van een rijke koopman uit Noord-italie. Omstreeks 1206 gaf hij al zijn bezittingen weg en begon hij te preken en te bedelen. Toen anderen zijn levenswijze begonnen te volgen, ontstond er om hem heen en groep volgelingen en moest er een orderegel worden opgesteld. Als snel waren er duizenden volgelingen die franciscanen en minderbroeders werden genoemd.
Een vergelijkbare bedelorde was die van de dominicanen, op gericht door Dominicus. Zij werden ook wel predikheren genoemd omdat zij preekte tegen de ketters. Preken was voor hen belangrijker dan leven in armoede. Daarom deden de dominicanen ook veel aan onderwijs. Beide groepen hebben een belangrijke rol gespeeld aan de universiteiten en bij de ontwikkeling van de wetenschap.

De gelovigen verachtten vele van de nieuwe geest van zuiverheid die in de kerk ontstond, maar dat viel wat tegen:
• Hoge geestelijken leven niet in armoede
• Houden zich niet aan celibaat
• Leven in rijkdom, niet voorbeeld van Jezus.

Omdat de paus vond dat het onderzoek naar ketterij door de bisschoppen te weinig effect had, stelde hij daarvoor in 1227 zelf een onderzoekscommissie in. Dit was het begin van de pauselijke inquisitie. In deze kerkelijke rechtbank maakte men vooral gebruik van franciscanen en dominicanen, omdat veel van deze broeders gestudeerd hadden.
De pauselijke inquisitie onderzocht beschuldigingen met grote ijver. De verdachten hadden weinig rechten en konden worden gefolterd. De inquisiteurs waren er echter in de eerste plaats op uit om de ziel van hun medemens te redden. Bekeren vonden ze belangrijker dan straffen.


Door de Gregoriaanse beweging, kruistochten, de bedelorden en de inquisitie stonden de pausen in de 13e eeuw aan het toppunt van hun macht. Daar kwam een einde aan toen paus Bonifatius VIII in 1296 opnieuw beweerde dat alle vorsten aan de paus moesten gehoorzamen en dat geestelijken geen belasting aan de koning mochten betalen. De Franse koning liet hem arresteren. De opvolger was een Fransman en hij was de eerste paus die zich niet in Rome vestigde, maar in Avignon.( Babylonische ballingsschap van de pausen). De pausen verloren veel respect van de gelovigen. Er was maar een oplossing: terug keren naar Rome. In 1378 vond er weer een pauskeuze plaats, er werd weer voor een Fransman gekozen. Deze vestigde zich weer in Avignon. Er waren nu jarenlang twee pausen, die door verschillende landen werden gesteund. We nomen deze periode het westers schisma. Een poging om een gemeenschappelijke paus te kiezen, leidde ertoe dat er 3 pausen waren. Pas in 1417 lukte het om een paus voor de hele kerk te benoemen.

4.3
De Gregoriaans beweging wilde de kerk zuiveren. De nieuwe leiders maakten bezwaar tegen de investituur door leken, want zij vonden dat die macht bij de paus moest liggen. Hierdoor ontstond de Investituurstrijd.
Hendrik IV was een sterkte keizer, die zelf zijn bisschoppen bleef benoemen. Toen paus Gregorius VII zei dat hijzelf de universele macht had, liet Hendrik hem afzetten in 1076 door de Duitse bisschoppen.

De paus antwoordde daarop door op zijn beurt Hendrik af te zetten en ik de kerkelijke ban te doen. De grote leenmannen konden nu in opstand komen. Hendrik had geen keuze. Hij ging de paus opzoeken om hem vergiffenis te vragen. In Canossa viel hij voor de paus op de knieën. Het was een goede zat van de keizer. De paus kon als vertegenwoordiger van de heilige moederkerk de berouwvolle zondaar niet blijven veroordelen en nam Hendrik weer op in de kerk.
Nu moest de keizer nog de opstandige leenmannen verslaan, maar daarna verklaarde hij Gregorius opnieuw afgezet en benoemde een nieuwe paus. Gregorius moest vluchten voor Hendriks soldaten en stierf een paar jaar later. Later sloot Hendrik een akkoord met de paus, Concordaat van worms.
De paus zou voortaan de bisschop zijn kerkelijke ambt geven en de keizer gaf hem zijn wereldlijke goederen. Maar degenen die in praktijk de bisschop kozen, waren de hoge geestelijken van het bisdom. Zij waren afkomstig uit de adel en daardoor kregen voortaan de edelen meer macht over de benoeming van bisschoppen.
Door de Investituurstrijd waren de keizers hun machtsbasis kwijt.

Het gebied dat we nu Nederland noemen, was nog geen staat en lag aan de rand van het Duitse Rijk. Er woonde in de Vroege Middeleeuwen weinig mensen. De karolingen hadden het gebied verdeeld in een groot aantal kleine gouwen ( provincies ). De bisschop van Utrecht had wereldlijke macht gekregen over veel van die gouwen. In zijn bisdom had hij alleen geestelijke macht. Vanaf de 9e eeuw wisten een paar graven kleine gouwen bij elkaar te voegen tot grote gebieden: Vlaanderen, Brabant, Holland en Gelre.
Sinds het Concordaat van Worms was de keizer niet meer in staat om in het bisdom Utrecht sterke bestuurders aan te stellen. De benoeming vond nu plaats door verwanten van de omringende heersers.


Pas omstreeks 1100 begonnen de plaatselijke machthebbers in Kennemerland zich graven van Holland te noemen. Zij breidden hun macht uit naar het zuiden en bouwden bij Vlaardingen een vesting om tol te heffen. Steden zoals Dordrecht, Haarlem en Delft kwamen tot bloei, omdat de graven inzagen dat het in hun voordeel was om strasrechten te geven en de handel te bevorderen.

Holland en Zeeland werden kort na 1300 geërfd door de graven van Henegouwen. In de loop van de 15e eeuw zou dit gebied, net als de grote concurrenten Vlaanderen in Brabant, in handen komen van de hertogen van Bourgondië.

De Franse koningszoon Filips de Stoute kreeg als beloning voor zijn moed in de strijd tegen de Engelsen van zijn vader het Franse hertogdom Bourgondië. Zijn nakomelingen zouden op een effectieve manier terrein winnen: Zij trouwden met belangrijke erfgenamen en erfden gebieden als Vlaanderen, Holland en Brabant. Zo kwamen aan het einde van de Middeleeuwen de belangrijkste gebieden van de Nederlanden in één hand.

Hertog Filips de Goede reorganiseerde in zijn landen de belastingen om een grotere bron van inkomsten te krijgen. Ook werd in ieder gewest namens de vorst een rechtbang ingesteld waarbij de onderdanen in beroep konden gaan. Dat bevorderde de centrale macht.
Toen Filips op latere leeftijd dement was geworden, maakte hij plannen om op kruistocht te gaan. Al zijn gebieden hadden inmiddels een statenvergadering, een vergadering van de afgevaardigden van de drie standen.
Nederland vormde nog niet een staat en al helemaal geen nationale staat. Er was bijna geen gemeenschappelijk bestuurd, er was niet één taal en de gebieden lagen niet eens aaneengesloten. Het enige samenbindende element was de hertog van Bourgondië. Toch zien we hier al gemeenschappelijke elementen ontstaan zoals de rechtspraak en de belastingen.

Engeland werd bewoon door de Angelsaksen, een verzameling van verschillende Germaanse volken. De zwakke koning Edward de Belijder heeft waarschijnlijk in het midden van de 11e eeuw een vage belofte gedaan dat zijn neef, hertog Willem van Normandie, hem mocht opvolgen. Toen de Engelse edelen na Edwards dood Harold van Wessex tot koning benoemde, kwam Willen zijn erfdeel opeisen. In 1066 organiseerde hij een legertje van avonturiers uit Noord-Frankrijk. Hij stak Het Kanaal over en versloeg Harold in de Slag bij Hastings.
Willem de veroveraar, zoals hij werd genoemd, voerde na zijn overwinning het leenstelsel in, maar op een zodanige manier dat veel macht bij de koning terecht kwam. Hij en zijn opvolgers voerden een centrale administratie. De rechtspraak werd zo georganiseerd dat hij onder controle stond van de koning en niet van de edelen. De koning bezat een kwart van de grond. Daardoor waren in Engeland al vroeg de voorwaarden voor een nationale staat aanwezig. De koning had echter nog altijd veel gebied in Frankrijk, waar hij een van de grootste leenmannen was.

De Franse koningen uit de familie Capet namen allerlei maatregelen om hun macht te versterken; vaste belastingen, een huurleger dat voortdurend paraat was, afzetbare ambtenaren in plaats van edelen in het bestuur van het land. In 1328 waren de Capets in mannelijke lijn uitgestorven. De Engelse koning Edward III maakte aanspraak op de troon omdat zijn moeder een Franse prinses was, maar de Franse standenvergadering koos een ander familielid, Filips VI van Valois, tot koning.


Pas in 1337 viel Edward Frankrijk binnen om de troon op te eisen. Tot 1453 is er met onderbrekingen oorlog gevoerd. Men noemt dit achteraf de honderdjarige oorlog. In feite is het meer een aantal veldtochten geweest met daartussen lange perioden waarin niet gevochten werd.

Jeanne was een boerendochter van 15/16 jaar, die dacht dat ze stemmen hoorde van een drietal heiligen. Ze liep van huis weg en ging naar het hof van de dauphin in Chinon. Karel liet zich graag overtuigen dat het meisje door de hemel gezonden was om hem de overwinning te bezorgen. Ze mocht mee toen het leger de stad Orléans ging veroveren. Geïnspireerd door haar aanwezigheid deden de Fransen extra hun best. Ze namen Orléans en nog drie steden in, waarna Karel tot koning werd gezalfd.

In 1430 werd Jeanne door vijandige roepen gevangen genomen en aan de Engelsen uitgeleverd. Een jaar later werd ze wegens ketterij veroordeeld tot de brandstapel. De fransen maakten daar bezwaar tegen en in de 20e eeuw is ze heilig verklaard. Haar optreden heeft veel betekend voor het ontstaan van een nationaal besef in Frankrijk.

REACTIES

A.

A.

Hee dank je! Ik was zelf een samenvatting van Hoofdstuk 3 aan het maken toen ik er achter kwam dat het een samenvatting van H4 was :(
Dankzij deze samenvatting hoef ik niet weer helemaal opnieuw te beginnen =D

13 jaar geleden

A.

A.

Er zitten wel een aantal spellingsfouten in. Voortaan wat beter op letten!

13 jaar geleden

L.

L.

Super bedankt, ik heb binnenkort een SE hierover.. pfff!

13 jaar geleden

B.

B.

Chill thanks

13 jaar geleden

R.

R.

Super super erg bedankt voor deze samenvatting, het heeft me erg geholpen ;)

13 jaar geleden

J.

J.

Bedankt voor je samenvatting!

13 jaar geleden

M.

M.

Gewoon letterlijk overgetypt uit het boek.

13 jaar geleden

Y.

Y.

Dit is helemaal geen samenvatting! Dit is gewoon overgetypt uit het boek!

13 jaar geleden

S.

S.

Woorden: 5566
Jaaaahh..... dit is echt een samenvatting
XD

13 jaar geleden

L.

L.

Precies dit is egt geen samenvatting.

13 jaar geleden

E.

E.

Kijk dát noem je een samenvatting!

Niet dus...

Een samenvatting hoor je te kunnen doornemen.. Kun je dit doornemen?

13 jaar geleden

Y.

Y.

wat is dit nou weer? haha dit duurt uren om door te nemen..

13 jaar geleden

M.

M.

dit ga ik egt niet helemaal doorlezen hoor!
OMFG

13 jaar geleden

B.

B.

ik weet niet hoor, maar dit is letterlijk uit het boek overgenomen dus geen samenvatting. Ook zitten er heel veel spellingsfouten in...

12 jaar geleden

C.

C.

Mensen, jullie zijn zelf te lui om een samenvatting te maken. ook nog de samenvatting van een ander afkraken! tip: gebruik deze samenvatting niet letterlijk maar maak hier je eigensamenvatting van!

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.