Eindexamens 2024

Wij helpen je er doorheen ›

Hoofdstuk 2, Op zoek naar het volk

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 3344 woorden
  • 24 juni 2004
  • 57 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
57 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
Hoofdstuk 2 Op zoek naar het volk Paragraaf 1 heidenen en christenen IN het europa van de vroege middeleeuwen stonden twee groepen tegenover elkaar: Christenen en niet-christenen(=heidenen). De christelijke kerk werd geleid door een elite van geestelijken. Sinds 395 was het Romeinse Rijk gesplitst in een westelijk en oostelijk deel. IN elk gebied stond een keizer aan het hoofd. Germaanse volken drongen Westelijke deel binnen. De hoge stadsmuren konden Rome niet langer beschermen. In 410-455 werd de stad geplunderd. West-Europa ging in de zesde en zevende eeuw haar ‘duistere eeuwen’ tegemoet. Met de val van het West-Romeinse Rijk werd de middenklasse van handwerklieden en stedelingen niet meer zo belangrijk. In de Romeinse Tijd zorgden handwerklieden en stedelingen voor uitbreiding van christendom, de kerstening(=kerstenen=dopen,tot christenen maken). Veel mensen werden heidens, vooral omdat veel Germanen die over de grenzen van het Romeinse Rijk waren getrokken. Tijdens de Romeinse bezetting -> in Brittanië christendom -> Ieren (die nooit door de Romeinen waren overheerst) werden in de 5e eeuw door Britse missionarissen(=evangelieverkondiger onder de heidenen, zendeling) tot het christendom bekeerd. Verschillende kloosters werden in Ierland gesticht. Ierse monniken stonden bekend om hun grote geleerdheid en strenge levenswijze(=askese) Toppunt van askese is peregrinatio -> Kloosterling besloot dan om voorgoed zijn land te verlaten. Via de peregrinatio werd het christendom verspreid over de niet of nauwelijks gekerstende gebieden van het Europese continent. Columbanus en Angelsaks Willibrord zorgden ervoor dat verschillende kloosters in Franse en Duitse gebieden werden gesticht. Vanuit deze centra probeerde deze elite van geestelijken het heidense volk tot het christendom te brengen. Vooral de heidense feesten waren een doorn in het oog van de missionarissen. Weinig heidenen wisten hoe ze moesten schrijven in de Vroege Middeleeuwen. Ø Informatie over heidense feesten kun je terugvinden in de levensbeschrijvingen van missionarissen. Die werden in kloosters ingetekend. Hierin word beschreven hoe heiligen heidense feesten en rituelen bestreden. Heiligen zijn erg belangrijk geweest voor het christendom. (Martinus, bisschop van tours:overal waar hij heidense tempels vernietigde, bouwde hij kerken of kloosters) Ø Kerkschatten van Utrecht-> De hamer van Sint-Maarten. Ø Uit utrecht een doopbelofte bekend. Door de doop werd iemand christen. Dodenmaal
Heidense feesten->offerfeest en dodenmaal. Om de doden te herdenken verzamelden familieleden en bekenden zich bij de graven, Daar werd een groot feestmaal gehouden Sommige droegen een masker, dat de geest van de gestorvene moest uitbeelden. De nabestaanden probeerden via ritueel toneelspel te voorkomen dat de doden met slechte bedoelingen zouden terugkeren op aarde.(heidenen geloofden dat doden weer levend konden worden.) Waarom maakte de christelijke elite (=bevoorrechte deel van de maatschappij) bezwaar tegen de heidense dodenfeesten en de mogelijke terugkeer van de doden op aarde? Volgens de officiële leer van de kerk kwamen de zielen van de overleden in het refrigerium terecht. Daar bevonden zij zich in slaaptoestand totdat Christus weer op aarde zou terugkeren. Op dat moment (het Laatste Oordeel) zou Christus de goede mensen opnemen in de hemel, Degene die slecht hadden geleefd-> hellevuur. Volgens de kerk was het dus onmogelijk dat de doden terugkeerden op aarde. Andere reden voor het verbieden van het dodenmaal: De kerk propageerde eigen rituelen rond de dood om zich zo duidelijk mogelijk te onderscheiden van het heidendom. Christenen mochten hun doden niet verbranden,heidenen wel. Bij het christendom werd het verboden om de dode geschenken mee te geven. De kerkelijke leiders hadden er belang bij dat het verschil tussen christenen en heidenen voor iedereen duidelijk was. De kerkelijke elite probeerde heidenen met alle middelen te bekeren tot het christendom. Ten opzichte van het gekerstende volk was de kerk in veel gevallen verdraagzaam. Voor degene die gedoopt waren, leefden nog veel volkse of heidense ovattingen. Soms werden deze volkse opvattingen door de kerkelijke elite overgenomen. Denk aan vagevuur

Vagevuur ->D e zielen moesten na hun dood pijnigingen ondergaan, waardoor de zonden werden weggebrand. -> Daarna konden ze naar de hemel. ->Soms keerden ze terug op aarde om een beroep te doen op hun nabestaanden
Toen na de Vroege middeleeuwen de strijd met heidenen was gewonnen, werd de terugkeer van de doden niet langer veroordeelt. De kerkleiders keurden heidense feesten af. In plaats hiervan stelden ze nieuwe, christelijke feestdagen in. Op een concilie, bijeenkomst van kerkleiders, werd in 567 de eerste januari tot vastendag verklaard. Heidenen verkleedde zich eerst op eerste dag van januari. Christenen komen op de eerste dag van de week bij elkaar. Dmv de eucharistie of heilige mis vierden zij de verrijzenis van Christus. Heidenen : werkdag. Keizer Constantijn maakte van zondag een algemene rustdag voor alle inwoners van het Romeinse Rijk. Belangrijkste kerkelijke feesten: Kerstmis, Geboorte van christus herdacht, Pasen, de dood en verrijzenis van christus
Pinksteren, stichting van de kerk
De kerkelijke elite onderwierp de feestdagen aan allerlei regels. Mocht op zondag niet gewerkt worden. Kerkmis/kermis: de dag waarop de inwijding van het plaatselijke kerkgebouw werd herdacht. Talloze heiligenfeesten hadden een locaal karakter. Martelaren: in de vroegere middeleeuwen werden vooral christenen die door de heidenen waren vermoord als heiligen vereerd. Welke heilige in een bepaalde plaats of streek werd geëerd hing af van de vraag welke relieken(=lichamelijke overblijfselen, of voorwerpen) men bezat. Op de feestdag van de heiligen werden de relieken getoond aan de gelovigen. Kerkelijke feesten kregen op den duur ook wereldse functies(= niet religieuze doeleinden) ->Koning van West-Frankenland viel op de avond voor het feest van Dionysius het Oost-Frankenland aan. -> Andere politieke gebeurtenissen,zoals koningskroningen,uitvaardiging van wetten en vredesverdragen vonden plaats. De christelijke feestdagen waren voor de kerkelijke elite een middel om het gedrag van het pasgekerstende volk te beïnvloeden, via preken, die priesters in de kerk hielden, allerlei christelijke waarden te horen. Het leven van de heligein werd de mensen als voorbeeld voorgehouden. Een belangrijk middel om het gedrag van het volk te controleren was de biecht. De priester legde je een boete op. Hierdoor kon de zondaar zijn zonde herstellen en nam de kans op een hemelse beloning toe. In de boeteboeken werden ook andere mistoestanden die met feesten en feestdagen samengingen vastgelegd. Boeteboekspreuk: “op alle feestdagen moet men reinheid bewaren. Tijdens feesten moeten de mensen zich inhouden”. Paragraaf 2 de omgekeerde wereld. Vanaf de elfde eeuw vond een opbloei van het stedelijke leven plaats. In toenemende mate drukten de steden hun stempel op de Europese cultuur. In de Late Middeleeuwen toen het christendom vrijwel overal in Europa was doorgedrongen ging de kerk steeds meer vormen van volks bijgeloof binnen het christendom bestrijen. Een belangrijke rol speelden de universiteiten, die uit de klooster-en kathedraalscholen waren ontstaan. Het kerkelijke of canonieke(overeenkomstig met het kerkelijke wet) recht werd er bestudeerd. Via het canonieke recht probeerde de kerk geloof en bijgeloof nauwkeurig van elkaar te onderscheiden. De bedelmonniken, vooral dominicanen, hadden vaak een opleiding aan de universiteit gevolgd. Bijgeloof,volgens katholieken, was vooral iets van het platteland. Maar ook in de steden werd streng opgetreden door hooggeplaatste geestelijken. Doorn in het oog waren de zottenfeesten die in de kerk en zelf werden gehouden-> in 12e eeuw. Terwijl het zottenfeest veel kritiek van de kerkelijke elite kreeg, werden er in de stad ook kerkelijke feesten georganiseerd die WEL goedkeuring ondervonden van de hoge geestelijken. Vooral processies,plechtige optochten, waarbij heiligenbeelden werden rondgedragen, waren in hun ogen een prijzenswaardig ritueel. Tijdens een processie vormden de straten waarlangs de route voerde een geheiligde ruimte. De huizen en gebouwen werden beschermd tegen brand en ander onheil. In de Late Middeleeuwen bemoeiden ook de stadsbesturen zich intensief met de processies. De feestelijke optochten waren voor hen een middel om de grootsheid van de stad te tonen en de eenheid onder de burgers verstevigen. Wereldlijk feest: intocht van de vorst. Middeleeuwse steden waren ontstaan op vorstelijk grondgebied. Door hun toenemende rijkdom konden de stedelingen eisen stellen aan hun heer. Zij stelden hem financiële middelen ter beschikking in ruil voor meer autonomie( zelfbestuur) Zo wisten ze meer privileges (voorrecht) te verwerven. Veel middeleeuwse steden mochten op den duur eigen bestuurders, rechters en schutters aanstellen. Bij de feestelijke intocht van een vorst (meestal naar aanleiding van zijn inhuldiging als landsheer) Vroegen de steden om bevestiging van hun privileges. Overal waar de vorst kwam gaf hij feestmalen, die hem veel geld kostten. Bij zijn binnenkomst werden de klokken geluid en ontving hij geschenken. Een scherp onderscheid tussen kerkelijke en wereldlijke feesten bestond dus niet. Een ander feestelijk ontmoetingspunt tussen adel en stedelingen waren de toernooien of steekspelen. Toernooien dienen ervoor om de adel tucht en discipline bij te brengen. Bovendien worden er vriendschappen gesloten, en leren de edelen om te gaan met stedelingen. Vastenavondviering, een nieuwigheid in de middeleeuwse stad. De vastenavondviering(carnaval) was verbonden met bepaalde kerkelijke voorschriften. Al in de Vroege Middeleeuwen had de kerk een vastenperiode ingesteld:De mensen moesten zich zoveel mogelijk onthouden van spijs en drank. Vastentijd: bestond uit 40 magere dagen. Vastenavond: was de periode die aan de vastentijd vooraf ging. Bestond uit 4 vette dagen. Carnaval is een tijdelijke omkering van de bestaande verhoudingen in de samenleving. De zottenfeesten verdwenen en de burgers gingen buiten het kerkgebouw hun eigen omkeringrituelen uitvoeren. Ook de geestelijkheid nam deel aan de burgerlijke feestcultuur. Vaste onderdelen van carnavalsfeest: wedstrijden(soms vorm van een spottoernooi; Een schertstoernooi was ook de varkensjacht door blinden), toneeluitvoeringen, optochten. Kritiek op de gevestigde orde werd in veel steden geleverd door een narrengilde, (het gilde van de blauwe schuit) Ze lieten zich rond rijden in een blauwe schuit(werd veel in gedronken). Van hieruit deden zij vaak kluchtige uitvallen op stadsbestuurders en geestelijken. Tijdens het carnaval waren voor even de rollen omgedraaid om de mensen te herinneren hoe de verhoudingen in werkelijkheid lagen. Kritiek kon worden geleverd en zelfs geweld was toegestaan, als het geritualiseerd geweld was. Liep uit de hand->hertog Leopold bezocht oostenrijk, handwerklieden begonnen rel te schoppen. Op humoristische wijze werden machtsverhoudingen afgebeeld. IN de toneelstukken die tijdens de carnavalsdagen werden opgevoerd werd vaak op grove wijze de spot gedreven het domme boeren. Ook tijdens de optochten verkleedden stedelingen zich graag als boeren. Maskers van boeren, duivels en narren waren favoriet. Vanaf 15e eeuw boerengenre. Tekeningen/schilderijen van boerenfeesten werden vooral door stedelingen gekocht. Carnaval werd ook man en vrouw omgedraaid, vrouw had de broek aan. Bij zottenfeest en vastenavondviering waren symbolische omkeringen populair ->1500 verspreiding van prentkunst. Paragraaf 3 de hervorming van de volkscultuur. In de middeleeuwen waren narren graag geziene gasten aan vorstelijke hoven en in stadsherbergen. Maar in de 18e eeuw was er wat veranderd. De betere standen hadden geen goed woord over het volksvermaak.: dwaasheid en grofheid. Een kerkelijke leider klaagde vooral over de onkuisheid bij de volksfeesten. In de Vroegmoderne Tijd trokken wereldlijke en kerkelijke elites zich terug uit de volkse feestcultuur. Ook probeerden zij de volkscultuur te hervormen. Steeds openlijker werd kritiek geleverd op de rooms-katholieke kerk en de paus. Sommige besloten zich los te maken van de rooms-katholieke kerk. Zij behoorden tot de beweging, die met het begrip Hervorming of Reformatie wordt aangeduid. Deze hervorming leidde tot het ontstaan van verschillende protestantse kerken. Daarnaast waren er velen die besloten om katholiek te blijven. Alleen moest er dan wel wat veranderen. 1545-1563 kwamen katholieke kerkleiders bij elkaar in Trente (in Italië). Op deze kerkvergadering (Concilie van Trente) namen zij veel besluiten die de katholieke kerk moesten hervormen. Feesten en Feestdagen kregen veel aandacht. In de middeleeuwen nam de geestelijkheid nog volop deel aan de volkse feestcultuur. Op de deelname van geestelijken aan feesten kwam steeds meer kritiek. In 1612 organiseerde de Bossche bisschop een synode, een bijeenkomst/vergadering waarvoor alle priesters ban zijn bisdom werden uitgenodigd. In Trente werden de grenzen tussen geestelijken en leken(lekenbroeder=kloosterling dat geen priester is) scherp afgebakend.De geestelijken moesten voortaan een gedegen opleiding volgen, vaak aan de universiteit. Op het concilie van Trente werd met nadruk gezegd dat in alle bisdommen visitatoren moesten worden aangesteld. Zij gingen het gedrag van de priesters controleren. De visitatoren kregen vragenlijsten mee. Ook in de protestantse kerken werd het gedrag van de predikante of dominees nauwlettend in de gaten gehouden. In Nederlands was de calvinistische of gereformeerde kerk de grootste protestantse kerk. Elk gereformeerde gemeente had een kerkenraad, die de leiding van de plaatselijke kerk in handen had. Boven de kerkenraad stond de classis hierin zaten afgevaardigden van de verschillende kerkenraden uit een bepaalde streek. De classis hield toezicht op de levenswandel van de predikanten. Katholieke pastoors en protestantse predikanten hadden contact met de kerkelijke elite EN met de plaatselijke bevolking. Zij waren bijzondere tussenpersonen of bemiddelaars die de richtlijnen van de kerkelijke elite konden doorgeven aan het gewone kerkvolk. Bij die regels kregen feesten en feestdagen het meeste gewicht. De protestante hervormers gingen een confrontatie aan met de volkse feestcultuur. Veel katholieke feesten en rituelen werden streng afgekeurd. Processies, carnaval en andere ‘schandaleuse oft onbehoorlijke actien’ waren niet meer toegestaan. Christelijke feestdagen werden door Calvijn en Luther afgekeurd. ->heiligendagen waren niet op de bijbel gebaseerd.: ze hadden te maken met de verering van mensen, niet met God. Sommige dominees wilden alleen de zondag handhaven en de overige kerkelijke feestdagen opheffen. Calvinistische predikanten vonden dat de zondag een rustdag moest worden.: In Nederland wisten zij met succes de zondagheiliging door te voeren. Uitbundig feestgedrag vooral het dansen werd door de predikanten aangevallen.-> zodra ze dat wel deden mochten ze de kerkdiensten niet meer bijwonen
Vooral predikanten van de piëtistische richting die wezen de dans af. Piëtistische predikanten -> wilden een gemeenschap dat gebaseerd was op vroomheid. Zij wilden een ‘nadere reformatie’( =hervorming) om het werk, dat begonnen was bij de eerste reformatie (van Calvijn), voort te zetten en te bekronen. Doordat de predikanten het werelds gingen aanpakken->in 1651 dansen verboden. Boetes voor overtreding. Terwijl protestantse hervormers ernaar streefden aspecten van de volkscultuur af te schaffen, wilden katholieke hervormers de bestaande volkscultuur handhaven en verbeteren. De katholieke kerkleiders waren voorstanders van accommodatie of aanpassing.: denk aan zondagrust

Paus Urbanus verminderd de feestdagen. De katholieke kerkleiders probeerden verder het feestgedrag van het kerkvolk aan banden te leggen. Bij de ‘vrolijke dagen’ hoorde het carnaval. De vastenavond mocht worden gevierd,zolang er geen uitspattingen voorkwamen. Ook via afbeeldingen werden opvattingen over zedelijkheid aan het kerkvolk duidelijk gemaakt. Door zedelijkheidoffensief moest het naakt ui de kerken verdwijnen. De opvattingen over zedelijkheid van de kerkelijke elite had invloed op de burgers. De kerkelijke elite trok zich in de Vroeg Moderne Tijd terug uit de volkse feestcultuur, en probeerde deze te hervormen. Er zijn aanwijzingen dat ook de wereldlijke elite zich terugtrok uit de volkscultuur. In de Middeleeuwen had de adel zich onderscheiden door zijn militaire taken. Maar in de Vroeg Moderne Tijd was de militaire betekenis van de adel geslonken. De edelen gingen zich nu op een andere manier van het volk onderscheiden:zij lieten zich voorstaan op hun verfijnd en beschaafd gedrag. Op de eerste plaats gingen de edelen een eigen taal spreken->in frankrijk:ambachtslieden Occitaans als voertaal, elite ging Frans spreken. Wales:engels, Holland:frans
De edelen gingen zo op een andere manier feestvieren. Paragraaf 4 Naar een beschaafde wereld. Ook in de Moderne Tijd bemoeiden de kerken zich met hun feestgedrag van de gelovigen. Met hernieuwde kracht werd het zedelijkheidoffensief uit de Vroegmoderne Tijd voortgezet. Opvallend is dat nu ook burgers uit de betere kringen zich met de volksklassen inlieten. Volksfeesten (kermis) waren in hun ogen uitingen van onbeschaafd gedrag. De gegoede burgers wilden het volksvermaak veredelen. DE bemoeienis van de kerk en gegoede burgers met de volksfeesten kwam vooral in Nederland naar voren. Edelen (mensen van adel) en hoge burgers hadden zich in de Vroegmoderne Tijd grotendeels teruggetrokken uit de volkscultuur. In de 18e eeuw verenigden sommige van hen zich in de genootschappen, waar ideeën van de Verlichting (=rationalisme)vurig werden bediscussieerd. In deze gezelschappen stonden de juriste,artsen en geleerden in de belangstelling. Zij vonden dat de Standensamenleving(=waarin iedereen zijn plaats heeft) moest worden afgeschaft. Ze waren wel bang voor de uiteengroeiing van de groepen. Om dit te voorkomen moesten ze zich bemoeien met de volksklassen. Ideeën over nationale eenheid bestonden in de Vroegmoderne Tijd. Door de Nederlandse overheid waren geregeld algemene biddagen uitgeschreven. In de kerken moest dan over bepaalde kwesties Gods zegen worden afgesmeekt. Deze biddagen werden niet alleen door gereformeerden gevierd, maar ook door doopsgezinden en luthersen, en waarschijnlijk ook door joden en katholieken. In 1784 werd door gegoede burgers de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen opgericht. De leden vertolkten de opvattingen van de Verlichting. Ook de liefde voor het vaderland was belangrijk. Het Nut wilde dat dat kinderen op school vaderland liefde werd bijgebracht. Daarom ijverde het voor onderwijs voor alle lagen van de bevolking. Een ander middel om de samenleving bij elkaar te houden was dat er veel waarde werd toegekend aan het geloof in deugd en beschaving. Als de volksklassen het ‘beschaafde’ gedrag van de hoge burgerij zou overnemen, zoude samenleving beter bij elkaar kunnen worden gehouden. Nieuwe gedragsnormen moesten het volk worden aangeboden.-> brochure ‘iets over volksvermaken’. Sommige mensen uit het volk lieten zich graag zien bij deze beschaafde vromen van vermaak. Ze wilden graag bij de hogere kringen horen. Maar het Nut was zeker niet altijd succesvol in zijn pogingen het gedrag van het volkse te verburgerlijken. Meer succes met de veredeling van het volksvermaak hadden de kerken, die na een periode van heftige aanvallen tijdens de Franse Revolutie, in de negentiende eeuw versterkt uit de bus kwam. In het Nederlandse calvinisme stonden 2 geloofsculturen tegenover elkaar: Ø Vrijzinnige protestanten:zij accepteerden de moderne samenleving, waar de mensen meer vrijheid werd gegund. Ø Orthodoxe protestanten: stonden afwijzend tegenover de moderne maatschappij en zette het zedelijkheidsoffensief onverminderd voort in de negentiende eeuw. Ze waren tegen de kermis. Kermis moest worden afgeschaft. Alleen dat kon niet zo gemakkelijk volgens liberalen (hadden ook afkeer tegen kermis). WEL wilden de liberalen bepaalde onderdelen van het kermis gebeuren beperken. Waren orthodoxe protestanten het eens met de liberale visie op het volksvermaak? In Amsterdam werd in 1854 door gemeenteraad een commissie ingesteld die moest onderzoeken of het wenselijk was de kermis af te schaffen. De meerderheid van de commissieleden wilde het volksfeest behouden. De Amsterdamse raad besloot de kermis te behouden. Doordat een nieuw rapport werd ingestuurd besloot de raad om de kermis af te schaffen. (vooral tussen 1880-1920) Net als de liberalen gingen ook de orthodoxe protestanten feesten organiseren voor de volksklassen. De zendingsfeesten werden op een of meer zomerse dagen gehouden in de openlucht en in een landelijke omgeving. Feestprogramma: toespraken van predikanten, afgewisseld door samenzang, blaasmuziek en gebed. Er was ook eten te verkrijgen. Zendingsfeest had als kenmerk: volk zich vermaakt, zonder onderscheid tussen hooggeplaatsten. Veel protestantse jongeren sloten zich daarnaast aan bij Christelijke Jongelingsverenigingen (opgericht om de jongelui uit de werkende stand af te houden van kroegbezoek). De orthodoxe protestanten plaatsten zichzelf graag in de traditie van de nadere reformatie. Ook de rooms-katholieke leiders van de negentiende eeuw volden zich verbonden met het verleden. In hun opvattingen over zedelijkheid grepen ze terug naar het zestiende-eeuwse concilie van Trente. Bij het zedelijkheidsoffensief waren de paters van het klooster in Wittem belangrijk. Zij organiseerde volksmissies (=tien of meerdaagse godsdienstoefeningen, waarbij paters het volk probeerden te herkerstenen).Tijdens volksmissies werd in de preken gewaarschuwd tegen dansen en gemengde bijeenkomsten. Daarbij werden volksprenten gebruikt. In veel streken van ons land herleefde in de 19e eeuw het carnaval. De gegoede burgers vierden het feest meestal in besloten kring. De volksklassen brachten carnaval op straat door. De gelovigen werden opgeroepen gedurende het carnaval zo veel en zo vaak mogelijk in de kerk te komen bidden. Daar werd tegen geprotesteerd. “herleving van het carnaval” Soms was de katholieke geestelijkheid bereid om dingen door de vingers te zien. Liberalen, protestanten en katholieken organiseerden feesten en bijeenkomsten, maar vierden soms ook samen feest. Armoede was groot en op sommige plaatsten braken arbeidsrellen uit. Socialisten deden van zich spreken. Om de eenheid te bewaren en de sociale spanningen te verminderen werden feesten georganiseerd voor alle lagen van het volk. -> vorstelijke verjaardagen
Koninginnedag moest de band tussen alle Nederlanders, ongeacht klasse of stand, hechter maken. Ook het gemeenschappelijke verleden moest de natie bijeenhouden. Op verschillende plaatsen werden historische optochten in gang gezet.

REACTIES

D.

D.

wat een leuke samenvatting !(L)

13 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.