Hoofdstuk 2, Een trage revolutie

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1714 woorden
  • 23 juli 2008
  • 1 keer beoordeeld
Cijfer 6
1 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Verdien 25 euro Bol.com tegoed met dit onderzoek

Samen met Oxford doen wij weer onderzoek naar schoolspullen: waar heb jij dit jaar je schoolspullen gekocht en wat zijn je favoriete items? Vul de vragenlijst in en maak kans op 25 euro Bol.com tegoed. 

Doe mee!
H2 Een trage revolutie

§1 De samenleving onder spanning: veranderingen in de landbouw en huisnijverheid.

1.1 De agrarisch-stedelijke samenleving.
De Old Statical Account zijn allemaal boekjes die tussen 1791 en 1799 zijn gemaakt. Hierin verwerken ze de landschappen, tradities en dorpjes. Dit geeft een beschrijving van Engeland en Schotland. In 1834 en 1845 weer nieuwe boekjes, deze worden The New Statical Account genoemd.

1.1.1 De landbouw
In 1750 werkte de meeste mensen in de landbouw. De productiviteit was laag, dit komt door:

• de natuurlijke omstandigheden – 40% was bijv. maar bruikbaar voor akkerbouw
• een gebrek aan kennis en landbouwtechnieken (werktuigen)
• de kleinschaligheid van de bedrijfjes
Door de lage productiviteit was er spanning tussen de bevolking en de bestaansmiddelen.

1.1.2 Bevolking
De steden rond 1750 waren zeer klein. Er bestonden dan ook nog ferm touns. Dat zijn plaatsen die bestaan uit vijf tot tien boerderijtjes. De boeren verbouwde net genoeg om hun eigen gezin mee te kunnen voeden. Ze kregen dan van een grootgrondbezitter een klein stukje land voor drie tot vier jaar. Deze zijn niet afgescheiden en wordt open field system genoemd.

1.1.3 Nijverheid
Nijverheid is het verwerken en bewerken van grondstoffen of ruwe materialen tot gebruiksartikelen. Dit gebeurde in Groot-Brittannië veel met het verwerken van wol thuis bij de boeren. Dit noemen we huisnijverheid. Het overschot wat de boeren over hadden, verkochten ze op aan handelaren. Deze kregen een steeds grotere rol. Ze gingen de boeren later voorzien van grondstoffen of halffabrikaten die zij moesten bewerken. Ze leende ook geld om een spinnewiel aan te schaffen. Dit alles wordt het putting-out systeem genoemd.

De toename van handel en nijverheid leidde tot het handelskapitalisme, een nieuw soort economie. De kenmerken waren:
• productiemiddelen waren in het bezit van de koopman- ondernemer.
• handwerkers waren arbeiders, die niet meer een werktuig, grondstof en eindproduct bezat.
• koopman- ondernemer organiseerde het productieproces en ging voor de winst.

1.1.4 Communicatie en transport
Doordat transport en communicatiemiddelen nog waren beperkt, nam Local traffic een belangrijke plaats in. De regering gaf in de zestiende eeuw de verantwoordelijkheid over de wegen weg aan de parish (kerkelijke gemeente) Elk gemeentelid was verplicht er een aantal dagen aan te werken, maar deze afspraken werden niet vervuld. Slechte wegen waren het gevolg. Generaal George Wade herstelde de vervallen wegen tussen 1726 en 1737.

In 1663 kregen mensen de bevoegdheid om turnpike trust op te richten. Eigenaren waren verantwoordelijk voor het bezitten stukje weg, en mochten er tol over heffen.

1.2 De agrarische revolutie
Doordat de grootgrondbezitters meer luxe wilden, werd de landbouwproductie vergroot door:
• het telen van nieuwe gewassen en het toepassen van wissellandbouw.
• nieuwe landbouwwerktuigen gebruiken.
• middelen gebruiken om de grond vruchtbaarder te maken.
• speciaal dieren te fokken op bepaalde eigenschappen.
• de landbouwgrond te egaliseren en begrenzen (enclosure)

Improvers waren meestal grootgrondbezitters die nieuwe landbouwtechnieken en machines bedachten en invoerden. Doordat de agrarische productie steeg, steeg ook de bevolking. Deze ontwikkeling van snelle toenames wordt de agrarische revolutie genoemd.

§2 De industriële revolutie: Groot-Brittannië tussen 1750 en 1850

2.1 De ontwikkelingen in de textielindustrie
De agrarische revolutie in groot belang voor de industriële revolutie omdat:

• de bevolking toe nam. - vraag nam naar textiel toe vanaf 1750. meer redenen voor katoen:
* de welvaart steeg. Hierdoor nam de vraag naar luxere kleding toe.
* de prijs van katoen was gedaald.
* katoen was een goed alternatief voor wol of linnen
* katoen was gemakkelijk te onderhouden.
• er voldoende voedsel was
• improvers veel geld verdienden
• de koopkracht voor veel mensen gestegen was.

Doordat de huisnijverheid de vraag van de bevolking niet meer bijhield, werden er uitvindingen gedaan:
• 1733: Kays schietspoel - bredere stof
• 1765: Hargreave’s Spinning Jenny - meer draden tegelijk gesponnen
• 1768: Arkwrights Waterfram - spinmachine op waterkracht
• 1779: Samuel Cromptons Spinning Mule - productie van zeer fijne draden

Doordat de thuiswevers deze machines niet konden betalen en te groot werden. Werd het werk uit handen gegeven. Er werden nu fabrieken geopend. De huisnijverheid zal verdwijnen.

2.2 Het fabriekssysteem
Er werden grote werkplaatsen geopend door koopman-ondernermers dit werd manufactures genoemd. De mills werden ook geopend, hier werden machines aangedreven door waterkracht. In de katoenindustrie kwam het fabriekssysteem tot stand.(Grote machines)
De ondernemer nam loonarbeiders aan, die zich aan het tempo van de machines moesten aanpassen. Vakbekwaamheid was overbodig. Er werden nog vele machines ontworpen.

2.3 Stoom, kolen en ijzer.
Na velen toepassing had James Watt de doorbraak in de stoommachines. Er werd nu veel brandstof bespaard en het kon ook dienen als aandrijfkracht voor de machines.
Na 1840 werden de stoommachines voor industrie maar ook voor vervoer gebruikt.
Door dit alles nam de vraag naar kolen toe, door het diepere vragen werd het wel steeds gevaarlijker.


2.4 Revolutie in transport en communicatie
In 1825 reed er voor het eerst een locomotief op kolen en later werd er de eerste grote lijn tussen Manchester en Liverpool geopend. De voordelen van de spoorwegen werden railwayboom genoemd. In 1844 stelde de regering een Railway Act in. Deze stelden eisen aan de spoorwegenmaatschappijen. Aangezien de tarieven, breedtes en veiligheidsvoorzieningen te veel verschilde. Alle rijtuigen moesten nu deuren, ramen en stoelen hebben. Een spoorbreedte werd verplicht gesteld. Ook moest een er minstens per dag een trein rijden met een laag tarief voor passagiers. Later werden er nog meer regels en tarieven opgesteld. Er bleven nu alleen nog maar grote maatschappijen over.

2.5 De industriële samenleving
De belangrijkste kenmerken van een industriële samenleving zijn:
• Meeste mensen zijn werkzaam in de industrie (9% nog maar in de landbouw)
• De bevolking was flink gestegen en doet dat nog steeds. De steden groeiden aanzienlijk.
• Mogelijkheden voor communicatie en transport zijn toegenomen.

§3 Een hard bestaan: Groot-Brittannië tussen 1750-1850

3.1 Werken in de fabriek
De pessimisten vinden dat de meeste mensen het slechter hebben gekregen door de industrialisatie en de optimisten vinden juist dat ze het beter hebben gekregen.
De arbeiders werkten lang en voor laag loon. Familie werk was er niet meer bij, iedereen werd van elkaar gescheiden. De machines waren erg gevaarlijk, veel mensen raakten gewond.


3.2 Armoede, honger en ziekte
Door een grote bevolkingsgroei raakte de steden overvol. De arbeiders waren vaak ongeschoold en werden slecht betaald. Ze konden dan ook niet voor een goed onderkomen zorgen. Een arbeiderswijk werd ook wel een slum genoemd. (achterbuurt, sloppenwijken)
De huizen en straten waren erg vuil, vandaar dat er ook veel ziektes aanwezig waren.

3.3 Protest en hervorming

Veel arbeiders kwamen in actie door arbeidersbeweging, maar veel invloed hadden deze voor 1850 in Groot-Brittannië niet.
• De eerste acties waren nogal gewelddadig en emotioneel. De thuiswevers vernielden machines en fabrieken, omdat hun te weinig werk hadden. (1811-1812) Deze kregen geen indruk omdat de werkgevers zo weer ander personeel had.
• Minder gewelddadige acties hadden nog steeds weinig succes. Vakverenigingen en vakbonden waren zelfs wettelijk verboden (tot 1824). Hierna ontstonden er massale stakingen en acties, de vakbonden mochten blijven bestaan alleen de acties werden verboden.

• Alsnog hadden de vakbonden weinig succes omdat de arbeiders niet durfden lid te worden van landelijke vakbonden. De leiders misten ook ervaring.
• Het lukt Robert Owen om een vakbond op te richten, deze ging na enkele jaren ten onder.
• Pas na 1850 ontstonden er moderne vakbonden. Geschoolde en beter betaalde arbeiders waren hiervan lid. Het lidmaatschapsgeld werd gebruikt voor stakingen, uitkeringen en ziekte uitkeringen.
• Er bestonden ook coöperatieve verenigingen. Deze kochten levensmiddelen, die de leden in coöperatieve winkels kon krijgen. Er kwamen fondsen waarbij je bij ziekte of overlijden een uitkering kreeg. Andere verenigingen kochten grond en huizen voor zijn leden. Van de winst werden voorzieningen betaald.
Dit alles had niet veel invloed op de werk- leefomstandigheden. Pas nadat er wetten en beschermende maatregelen kwamen ging dit alles beter.

3.4 Kinderen en vrouwen tijdens de industrialisatie

Tekorten aan arbeiderskrachten werden opgelost in katoenfabrieken door apperticeship system. (leerlingenstelsel) Hier kwam al snel kritiek op. In 1802 en 1819 kwamen er wetten om de omstandigheden te verbeteren. In de praktijk veranderde er echter weinig. In 1830 kwam een beweging opgang die de kinderarbeid beperkten. Hier was Robert Owen ook weer actief. De vrouwen werden belast met een dubbele taak, namelijk het huishouden en het werken in de mills of mijnen. Eerst gingen rijkere vrouwen zich alleen keren tegen vrouwenarbeid, maar veel effect hadden hun acties niet. Toen er artikelen in de krant verschenen, lieten sommige bedrijven een contract door de vrouwen ondertekenen dat ze het goed hadden. Veel vrouwen weigerden dit en werden ontslagen, hierdoor legden meer als 1400 vrouwen hun werk neer.

§4 Maatschappij en overheid


4.1 De Engelse overheid en de problemen van de arbeiders
In de negentiende eeuw was men tot de conclusie gekomen dat armoede hoorden bij arbeiders. Er was sinds 1601 een armenwet, de Poor Law. In 1834 werd deze aangepast en armen kregen geen uitkering meer. Voor onderdak, voedsel en kleding kon je nog wel werken in een Workhouse, maar dit werk werd zo afschuwelijk mogelijk gemaakt.


4.2 Smith en het liberalisme, Marx en het communisme

De meeste politici dachten volgens laisser faire, dit was geïnspireerd op het liberalisme. Adam Smith werd gezien als de grondlegger van het liberalisme: iedereen gelijk,
vrij zijn. (op politiek, geloof en economisch gebied) Iedereen moet zijn belang nastreven en dan zal het vanzelf goed komen. Volgens veel mensen waren de problemen te groot. Dus er ontstonden stromingen van het communisme en socialisme.

4.2.1 Marx en het communisme

Karel Marx en Friedrich Engels organiseerde het Communistisch Manifest. Hiermee wilden ze bereiken dat de arbeiders door met de revoluties gingen en dat er zo meer macht ontstond voor het proletariaat. Volgens Marx kwam er een revolutie:
• Eerst worden bedrijven groter en kleine bedrijfjes gaan failliet. (fase: concentratie)
• De werkgevers krijgen het beter en de werknemers slechter (fase: Verelendung)
• De arbeiders komen in opstand en de heersende klasse is machteloos (fase: wereldrevolutie)
• Het proletariaat heeft nu de macht totdat de klassentegenstellingen verdwijnen. Hierna worden de productiemiddelen gemeenschappelijk bezit. (fase: overgang)
• Hierna ontstaat de ‘heilstaat’. Iedereen is gelijk, het communisme is ontstaan.


4.3 Arbeiders en politiek

Doordat de parlementsleden voornamelijk uit grootgrondbezitters bestonden, voerden zij alleen maar wetten in naar hun eigen belangen. Hierdoor hadden arbeiders vrijwel geen invloed op het parlement. Er was geen algemeen kiesrecht. In 1832 werden regels opgesteld waardoor de parlementszetels eerlijker verdeeld werden. Maar 1 op de 7 mannen mocht nog maar stemmen. In 1836 ontstond er een beweging voor hervorming van het kiesstelsel. (Charist Movement) Deze kreeg zeer veel aanhang, maar pas dertig jaar later werd het kiesstelsel uitgebreid. In 1900 ontstond het socialistische Labour Party deze wilden de arbeiders omstandigheden verbeteren door hervormingen binnen het kapitalistische stelsel.

§ 5 De industriële samenleving rond 1850


Groot-Brittannië was een koploper op industrialisatie, maar langzamerhand gingen steeds meer landen zich ook moderniseren. Rond 1850 had Groot-Brittannië niet meer het initiatief, aangezien andere landen nu technischere dingen hadden ondervonden.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.