Eindexamens 2024

Wij helpen je er doorheen ›

H1 Een nieuwe tijd begint.

Beoordeling 7.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas vwo | 2015 woorden
  • 21 november 2011
  • 20 keer beoordeeld
Cijfer 7.7
20 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
Samenvatting paragraaf 1. Over de nieuwe en de nieuwste tijd.
Na de middeleeuwen begon de nieuwe tijd (± 1500 - ±1800). Die naam is pas later gegeven, maar de mensen hadden toen wel het gevoel dat er een nieuwe tijd was aangebroken. Met name wetenschappers en kunstenaars vonden dat. De tijd achter zich (middeleeuwen) noemden zij de donkere tijd. Ze bewonderden de Grieken en Romeinen en wilden verder gaan waar zij gebleven waren.

Kenmerken van de nieuwe tijd:


• In de Middeleeuwen had het christendom de grootste invloed op de kunst en wetenschap. In de nieuwe tijd was de Grieks-Romeinse cultuur heet belangrijk. Als gevolg daarvan werden veel uitvindingen gedaan.

• In de Middeleeuwen was de landbouw het belangrijkste middel van bestaan. In de nieuwe tijd werden ook handel en bedrijf belangrijk. Door de ontdekkingsreizen ontstond er een wereldhandel met Europa als middelpunt.

• In de Middeleeuwen hadden de edelen veel macht. In de nieuwe tijd kregen de vorsten veel macht. Tot er aan het eind van de nieuwe tijd in Frankrijk de revolutie begon.

• In west europa scheidden in de 16e eeuw veel protestantse kerken zich af van de katholieke kerk. In de meeste Europese landen werd of het protestantse geloof of het katholieke heersend.

Overgang van de nieuwe in de nieuwste tijd (±1800 tot nu):

• De wetenschappelijke revolutie zette zich door in de nieuwste tijd.

• Er kwam een nieuwe stroming in de kunst op; De Romantiek. Hierin groeide de belangstelling voor de middeleeuwen weer.

• Na 1750 begin in europa de industrie zich te ontwikkelen. Steeds meer mensen gingen in de industrie werken. In de nieuwste tijd is in europa de industrie het belangrijkste midden van bestaan.

• Vanaf ±1800 raken de vorsten steeds meer macht kwijt aan het parlement. De parlementen werden uitgebreid en steeds meer mensen kregen kiesrecht.

• Meer mensen gingen erover nadenken hoe je het best met elkaar kon samenleven. Daarover ontstonden verschillende opvattingen; De Ismen

• Als gevolg van de Franse revolutie kwam er gelijkheid van godsdienst in de meeste Europese landen.


Ismen = Opvattingen over hoe je het beste met elkaar kon samenleven. (bijv Liberalisme, Socialisme)


Samenvatting paragraaf 2. Renaissance verbreid zich over Europa.
In de middeleeuwen waren kunstenaars en onderzoekers vooral bezig met wat voor de godsdienst belangrijk was. Rond 1400 gingen sommige Italianen overblijfstelen van de Romeinen bestuderen, omdat ze niet tevreden waren over de tijd waarin ze leefden. In de oude geschriften lazen ze dat de Romeinen vonden dat je jezelf niet op de achtergrond hoefde te plaatsen, elk persoon was belangrijk. Daarnaast zagen ze het leven niet als een voorbereiding op de dood, de vonden dat je van het leven moest genieten. Deze nieuwe belangstelling voor de grieks romeinse cultuur noemt men de renaissance. Vanuit Italië verspreidde de renaissance zich over europa. Vooral mensen in de bovenlag van de bevolking voelden zich in de 15e eeuw tot deze denkbeelden aangetrokken:

• Kooplieden wilden van hun rijkdom genieten en zich van anderen onderscheiden door bijv. hun huis mooi in te richten.

• Vorsten en edelen wilden meer macht krijgen. Zij vonden dat de kerk zich niet met hun bestuur moest bemoeien.

• Kunstenaars wilden de grieks-romeinse stijl overnemen. Sommigen bedachten een eigen stijl. Anders dan in de middeleeuwen gingen ze hun naam op het kunstwerk zetten. In de middeleeuwen ging het om het kustwerk, niet om de maker ervan.

• Geleerden wilden net als de Grieken en Romeienen onderzoek doen naar dingen die zij belangrijk vonden, ookal was de kerk daarop tegen.


Samenvatting paragraaf 3. Grote ontdekkingsreizen en hun gevolgen.
Vanaf de 15e eeuw waren de Portugezen de Afrikaanse kust aan het verkennen. Ze waren op zoek naar visgronden en volken om mee te handelen. In 1488 bereikten de Portugezen Kaap de Goede Hoop en in 1498 bereikte Vasco Da Gama India.

De Portugezen stichtten op verschillende plaatsen factorijen. De handel van het ene naar het andere Aziatische land leverden de Portugezen grote winsten op. Later werden de Portugezen uit veel Aziatische landen verdreven. In de 17e eeuw kreeg Holland de grootste invloed in Azië, In de 18e eeuw de Britten.

In 1942 Kreeg de Italiaan Columbus van de Spaanse koning schepen om een reis via het westen naar Azië te maken. Na drie maanden kwam hij aan in Amerika. De Spanjaarden in Amerika stichtten geen Factorijen, maar koloniën. Ook de Portugezen stichtten in Amerika een kolonie.


Zo ontstonden er 2 grote Koloniën. Het belangrijkst voor de kolonisten waren de zilvermijnen. In het binnenland van Amerika gingen de Europeanen veel veelteelt doen. In de kustgebieden werden grote plantages aangelegd waar suiker, koffie en tabak verbouwd werd.

Miljoenen afrikanen werden als slaven naar Amerika vervoerd. Miljoenen aziaten trokken naar koloniën in Afrika en Amerika op zoek naar werk.

Door al deze nieuwe ontmoetingen tussen volken, droegen zei op elkaar allerlei onbekende ziektes over. Vooral indianen werden zwaar getroffen omdat zei het langst zonder contact met andere mensen hadden geleefd. Miljoenen van hen stierven. Ook stierven er miljoenen andere indianen werden gedood door de Europeanen. Talloze afrikanen vonden de dood tijdens de overtocht naar Amerika of als gevolg van de slavernij. Ook ongeveer de helft van de Portugezen die naar Afrika gingen overleed, meestal aan malaria.

Door alle handel tussen de werelddelen ontstond het begin van een wereldeconomie. Voor de europanen bracht dat veel voordelen: Nieuwe banen, Nieuwe producten, Rijkdom voor velen uit de bovenlaag van de bevolking.

In de 17e eeuw voeren er nog niet zoveel schepen tussen de werelddelen en daar kwam bij dat niet iedereen de producten gebruikte. In de 18e eeuw werd dat veel meer. Door de toenemende welvaart konden meer mensen de producten komen en daardoor nam de wereldhandel toe. Naast de Spanjaarden en Portugezen hadden ook Engelsen, Fransen en Hollanders plantages aangelegd in Zuid-Amerika.


Samenvatting paragraaf 4. Opkomst van machtige vorsten.
Tot de 13e eeuw dachten de mensen dat god wilde dat alleen de paus regeerde. Vorsten zeiden dat god een verdeling wilde. Paus voor godsdienstige dingen en vorst voor bestuur en oorlog etc. Dat heet scheiding tussen kerk en staat.

Vanaf de late middeleeuwen nam de macht van vorsten toe. In de meeste Europese staten ontstond een autocratie. Een regering door 1 man. Hij en zijn aanhangers gingen er vanuit dn hij door god was aangesteld. Het was de plicht van de onderdanen hem te gehoorzamen. Dat word absolutisme genoemd.

Met het toenemen van de macht van de vorsten stelt het parlement steeds minder voor en de koning kan adviezen naast zich neerleggen.


Samenvatting paragraaf 5. De christelijke kerk in West-Europa valt uiteen.
In de middeleeuwen deed bijna iedereen wat de kerk zei, maar aan het begin van de 16e eeuw kregen steeds meer mensen kritiek op de kerk. Toen de kerk niet veranderde richtte een deel van die mensen hun eigen kerk op. Dat word de hervorming of reformatie genoemd. De aanhangers van de reformatie worden protestanten genoemd en hun opvattingen protestantisme.


Rond 1500 ontdekten onderzoekers dat de bijbel niet goed was vertaald ,dat de kerk veel gebruiken had die in de bijbel niet werden genoemd en dat de kerk de Bijbel soms verkeerd uitlegde. Een van de belangrijkste onderzoekers van de Hollander Erasmus (1469-1536). Hij schreef over misbruiken in de kerk.

Tijdens de opkomst van nationale staten werd trouw aan je land en koning belangrijken dan trouw aan de kerk. Hendrik VIII kreeg ruzie met de paus en maakte zichzelf hoofd van de kerk(1532). De anglicaanse kerk bestaat nog steeds.

In de 16e eeuw nam de handel sterk toe. Rijke burgers werden rijker en adel armer. Daardoor lieten ze boeren meer belasting betalen. Ook de bevolking nam sterk toe. Levensmiddelen werden schaarser en duurder en a;s gevolg leed arme bevolking vaak honger. Deze bevolkingsgroepen voelden zich aangetrokken tot het protestantisme.

• De adel: In protestantse landen werd een deel van de grond van de kerk verdeeld onder edelen. Daardoor konden ze weer rijker worden.

• Rijke burgers(gegoede burgerij): Die bewonderden het harde werken van de protestanten.

• Boeren en armen: Ze ergerden zich aan de rijkdom van de katholieke kerk terwijl zij arm waren. De protestantse leiders namen het voor hen op.


Samenvatting paragraaf 6. Het Lutheranisme.
De Duitse monnik Maarten Luther (1483-1549) ontdekte dat veel gebruiken in de kerk niet in de bijbel werden genoemd en vond die gebruiken daarom niet juist. Hij schreef zijn kritiek op in 95 stellingen. Velen waren het met Luther eens, maar de kerk niet. Luther werd in de ban gedaan en vogelvrij verklaard. Maar Luter kreeg steun van enige Duitse vorsten.

De opvattingen van Luther waren:

• De bijbel is de enige bron van het geloof.

• Elke gelovige heeft het recht de bijbel op zijn eigen manier uit te leggen.


• Het pausschap, het celibaat, veel sacramenten, de verering van heiligen en de kloosteroren moeten worden afgeschaft, omdat daarover niets staat in de bijbel.

• De mens kan alleen in de hemel komen door geloof en echt berouw als hij heeft gezondigd.

• De handel van de kerk in aflaten moet worden afgeschaft.

• De vorst is in elke staat het hoofd van de kerk.

• Onderdanen moeten de vorst altijd gehoorzamen, ook als de vorst zich misdraagt.

Vooral de laatste twee punten waren aantrekkelijk bij de Duitse vorsten, maar daar kwam nog wat bij:

• Als de kloosterorden werden afgeschaft, konden de vorsten de bezittingen van deze kloosters overnemen.

• Karel V (in 1519 keizer van het Duitse rijk geworden), wilde eenheid binnen de christelijke Kerk. Ook wilde hij zijn macht vergroten. De Duitse vorsten wilden zelf de macht in hun vorstendommen uitoefenen.

Luther vond dat iedereen de bijbel op zijn eigen manier uit mocht leggen, maar niet iedereen mocht ernaar handelen, Zo bleek toen in 1524 Duitse boeren in opstand kwamen die dachten dat ze echt hadden op vrijheid. Maar Luther koos de kant van de vorsten en in 1525 werd de opstand onderdrukt.

Celibaat = Priesters mogen niet trouwen.


Aflaten = Daarmee kon je staf in het hiernamaals voor zonden die je had begaan, afkopen.


Samenvatting paragraaf 7. Het Calvinisme.
Onder invloed van Luthers succes kwamen er ook andere hervormers, en de belangrijkste was de Fransman Johannes Calvijn (1509-1564). Eerst werd de stad Genève onder zijn leiding hervormd en daarna kreeg hij veel aanhang in Schotland, Frankrijk en Nederland. Er zijn wat verschillen tussen het Calvinisme en het Lutheranisme:

• De Calvinisten organiseerden zich van onder naar boven. Elke gemeente bestuurde zichzelf door een raad van gekozen ouderlingen. De Godsdienstige vraagstukken werden besproken in de synode van afgevaardigden van de gemeente. Daardoor konden verspreide Calvinistische gemeenten zich beter handhaven in een vijandige omgeving dan de Lutheranen.

• Als een vorst Gods verbod overtrad was er geweld tegen hem toegestaan.

Synode = Kerkvergadering


Samenvatting paragraaf 8. De Contra-Reformatie.
Eerst besteedde de paus niet zoveel aandacht aan Calvijn en Luther omdat hij dacht dat het niet zo belangrijk was. Dat bleek wel zo te zijn en vanaf het midden van de 16e eeuw onderneemt de Katholieke kerk actie. Dat word de Contra-Reformatie genoemd.

In de eerste plaats heeft de kerk verkoop van kerkelijke banen en aflatenhandel afgeschaft, maar toch probeerde de kerk de Hervorming terug te dringen met verschillende maatregelen.

• Kloosterorden gingen zich bezighouden met het bestrijden van ketterijen.


• Het aanal rechtbanken van inquisitie werd uitgebreid en zij gingen vervolgen en veroordelen (bijv. brandstapel, martelen). Mensen schrokken daarvan en bleven of werden Katholiek.

Rechtbanken van inquisitie = Kerkelijke rechtbanken


Samenvatting paragraaf 9. Godsdienst en politiek.
Door de kritiek van onder andere Luther en Calvijn ontstonden er godsdienstige geschillen. Doordat ook vorsten zich ermee gingen bemoeien groeiden ze uit tot politieke tegenstellingen. In Duitsland begon Karel V samen met een paar ander Duitse vorsten die hem en de kerk trouw waren gebleven, een oorlog tegen de Duitse vorsten die de kant van Luther hadden gekozen (1546-1555). Hij verloor deze oorlog. Ook in andere delen van Europa leiden die politieke tegenstellingen tot oorlogen, oa de burgeroorlogen tussen Katholieken en Protestanten in Frankrijk en de strijd tussen Nederland en Spanje.

In Europa van de 16e eeuw moesten de Katholieken en protestanten niks van elkaar hebben. Van politieke samenwerking tussen Katholieke en protestanten was geen sprake. Door die vijandigheid was het moeilijk om de vrede te bewaren.

Al snel bleek dat de hervorming niet meer was terug te draaien. De Katholieken moesten het protestantisme aanvaarden. Koningen waren echter niet bereid 2 godsdiensten in hun land toe te staan. Landen waren dus of Protestants, of Katholiek.

REACTIES

S.

S.

Dit zie ik niet echt als een samenvatting, het is letterlijk overgeschreven vanuit het boek.

9 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.