Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Examenkatern Lancashire

Beoordeling 5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 8273 woorden
  • 4 juli 2005
  • 10 keer beoordeeld
Cijfer 5
10 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Lancashire

Hoofdstuk 1, Paragraaf 1: Een industriële revolutie

* De agrarische samenleving

Industriële revolutie = handwerktuigen maakten plaats voor machines die werden
aangedreven door stoom en later gas of elektriciteit.

De totale keten aan vernieuwingen waarbij de agrarische samenleving plaatsmaakt voor een industriële samenleving en waarbij handarbeid wordt vervangen door machines. Engeland is in de jaren 1750-1850 het 1e land dat een industriële revolutie doormaakt. Uiteraard verloopt geen enkele industriële revolutie hetzelfde.

Is de term revolutie misleidend?

- Nee, niet terecht, want het was geen plotselinge verandering.
+ Ja, wel terecht, want de gevolgen van deze verandering waren, voor alle aspecten van de
samenleving, enorm en onomkeerbaar.

* Kenmerken van de agrarische samenleving:
 ¾ van de bevolking werkte in de landbouw en meeste mensen woonden op het platteland.
 Binnen de landbouweconomie was de handel beperkt.
>> De boeren produceerden vooral voor eigen gebruik en de lokale markt
 Economische groei en vernieuwing waren er nauwelijks, waardoor het welvaartsniveau laag bleef.
 Perioden van groei werden afgewisseld met plotselinge, heftige bestaanscrises.(zie cyclus)

** In Engeland groeide de bevolking en de economie het snelst van Europa.**

*Naar een markteconomie

Ontwikkelingen die leiden naar industrialisatie:

1) Agrarische revolutie

 Landbouwproductie kwam op hoger niveau, dus er waren minder mensen nodig om meer monden te voeden
- arbeidskrachten in de landbouw zijn overbodig

 Deze arbeidskrachten kunnen in nu in de industrie terecht.
 Dankzij een aantal technologische vernieuwingen werd de nijverheid gemechaniseerd.
 Steeds meer en betere machines - enorme productiestijging.
 Dit werd mogelijk gemaakt de bevolkingsgroei- zorgde voor een stijgende vraag.

2) De industrie zelf ontwikkelde ‘n krachtige vraag naar de bouw van machines en fabrieken.
Voor vervoer van producten en grondstoffen was er vraag naar:
kanalen, spoorwegen, locomotieven, wagons, bruggen, schepen, winnen van steenkool)

**Ipv een landbouweconomie kwam er door de industrialitie een markteconomie**

Markteconomie= Economie waarin de productie voornamelijk is bestemd voor verkoop op de markt en waarin de productiemiddelen in privé-bezit zijn. De markteconomie staat tegenover de zelfvoorzienende economie, waarin voornamelijk wordt geproduceerd voor eigen gebruik, en tegenover de staatseconomie, waarin geproduceerd wordt voor de staat en de productiemiddelen in handen van die staat zijn. Tijdens de industriële revolutie wordt Engeland het 1e land met een markteconomie.

Veranderingen hierin:

 De binnenlandse en internationale handel steeg
 Stijgende vraag naar industrieproducten
 Koloniën werden belangrijk voor invoer en afzet van grondstoffen (zoals Brits-Indië)

Voor industrialisatie:
 Onderste lagen van de bevolking hielden zich vooral bezig met wat eigen grond en vee.
 De meeste armen woonden verspreid in dorpen, die weinig contact met elkaar hadden.

Na de industrialisatie:
 Moderne arbeiders waren geheel afhankelijk van hun loon.
 Daardoor voelden zij zich met elkaar verbonden.
 Ze woonden in dichtbevolkte industriegebieden.
 Werkten met veel man in fabrieken en hadden gemeenschappelijke belangen tegenover de werkgevers (-stijging verbondenheid).

Hoofdstuk 1, Paragraaf 2:Voorwaarden voor revolutie

**Engeland was in het voordeel omdat:**

1) Engeland was een eiland (geen sterk leger nodig, geen moeilijkheden in oorlog).
2) Geografie van Engeland

Belangrijk transportvoordeel door: lange kustlijn, vele rivieren, vele havens.
- Hierdoor kwamen binnenlandse en buitenlandse handel tot bloei.

3) Commercialisering van de Britse landbouw
Door agrarische revolutie werd open field-systeem vervangen door enclosures.

4) Politieke ontwikkelingen en techniek
Parlement wordt belangrijk en er ontstaan vrije verkiezingen.
- Zo kwam de staatsmacht in handen van grootgrondbezitters,
de welvarende boeren en de rijke burgers.

5) Groeiende tekort aan hout (als brandstof en bouwmateriaal).
 Ontstond behoefte aan een alternatieve brandstof.
 Engeland had grote voorraden steenkool.
 Er werd ontdekt hoe met steenkool ‘n superieure kwaliteit ijzer geproduceerd kon worden.
 John Newcomen ontwikkelde een op steenkoolwerkende stoompomp.
 James Watt zette de op en neergaande beweging van de pomp om in een draaiende beweging.
 Hierdoor lag Watt’s stoommachine zowel ten grondslag aan de stoomlocomotief als aan de stoommachines die in de industrie gebruikt zouden gaan worden.


6) Gunstig ondernemersklimaat:
 Grote voorraden ijzererts en steenkool
 Goedkope arbeid
 Veel kapitaal
 Voldoende voedsel geproduceerd om ‘n grote niet-agrarische bevolking te voeden
 De staat was de ondernemende elite goed gezind
 Belangrijke uitvindingen die de productie aanzienlijk konden opvoeren.

!!!!!De voorwaarden voor een industriële revolutie waren aanwezig!!!!!

Hoofdstuk 1, Paragraaf 3: Lancashire rond 1750

Rond 1750 = Lancashire = overwegend agrarisch gebied (veel akkerbouw, weinig veeteelt)
Rivieren waren door het snel stromende water slecht bevaarbaar
Wegen waren nauwelijks begaanbaar door de modder.

 De bevolking groeide in Lancashire sneller dan in de rest van Engeland.
 Meerderheid woonde in dorpen of gehuchten.
 De enige grotere steden waren Liverpool en Manchester.

 Liverpool was een op het westen-gerichte havenstad. Liverpool handelde met Ierland, Noord-Amerika, Afrika (slaven) en het Caribisch gebied (koloniale producten).

 Alleen in het noorden en westen van Lancashire waren vruchtbaarder streken met grotere bedrijven.
 Maar de bevolkingsgroei zorgde voor versnippering
 De meeste boeren waren te klein om alleen van de landbouw te kunnen leven. Door de enclosures waren bovendien de meeste gemeenschappelijke gronden verdwenen.
 Kleine boeren moesten daarom op een andere manier hun bestaan zien aan te vullen.
 De textielnijverheid bood hiervoor de beste mogelijkheden.
 Wol was het belangrijkste Britste exportproduct.
 In Lancashire speelde wol niet zo’n grote rol, maar de provincie was sinds de 17e eeuw wel de grootste producent van linnen en bombazijn.

Huisnijverheid= het thuis maken van goederen bestand voor de verkoop. In Lancashire
neemt in de 18e eeuw de huisnijverheid een hoge vlucht. Duizenden boerengezinnen produceren textiel via het putting-out-systeem, waarbij ze de grondstoffen krijgen van ondernemers, aan wie ze ook het eindproduct leveren. In de huisindustrie werkt vaak het hele gezin mee. Vader weeft, moeder spint en de helpen mee, onder meer bij het lostrekken van de ruwe wol.

Voor veel boerengezinnen was de huisnijverheid een bijverdienste, vooral in de winter.

Bepaalde zelf tempo + hele gezin werkte volgens’n vaste hiërarchie + strikte arbeidsverdeling

Steeds meer klein boeren en landlozen werkten het hele jaar in textiel, thuis of in werkplaatsen.

Putting-out-systeem= productiesysteem waarbij de ondernemers de productie laten
verrichten door thuiswerkers. Ze leveren, al dan niet via tussenpersonen, de grondstoffen af bij de producenten thuis, en laten later het eindproduct ophalen. Met dit systeem komt in Lancashire in
de 18e eeuw de katoennijverheid op gang. Door de opkomst van de
fabrieken, begint het putting-out-systeem vanaf het eind van de 18e
eeuw te verdwijnen.

De grootste kooplieden van Lancashire zaten in Manchester.
Zij kochten ruwe katoen meestal in Londen = aanvoerhaven voor katoen uit India +de Levant.

 Nadat de handelaren de katoen of het linnen hadden laten spinnen en weven.
 Lieten ze de producten ophalen en in pakhuizen opslaan.
 Vandaar werden de stoffen verkocht op lokale, nationale en zelfs internationale markt.
 London = centrum van het nationale en internationale handel

** Veel grote handelaren waren ook bankier**


- Omdat er geen reguliere banken waren, speelde persoonlijke relaties (als basis voor vetrouwen)hierbij een grote rol.
- Ook bij de tussenperosnen en producten waren familiecontacten belangrijk.

Hoofdstuk 1, Paragraaf 4: Klaar voor de start

Waarom was het centrum van de katoenoverheid juist in Lancashire ontstaan?
En hoe waren de voorwaarden voor verdere groei?

Succesfactoren katoenproductie: (6 ???)
1) Het uiterst vochtig klimaat van Lancashire was van nature geschikt voor de katoennijverheid.
2) Vóór de komst van de katoen was Lancashire gespecialiseerd in linnen (lijkt op verwerking van katoen). Bovendien werd linnen verwerkt in bombazijn, de stof waarin katoen in Lancashire voor het eerst werd toegepast
3) De katoennijverheid in Lancashire werd níet gehinderd door de beperkende regels die in andere delen van het land wél golden.

 Geen regels over maximum aantal wevers of leerling-wevers
 Calico Act = wet uit 1721 die de import van katoen uit het Oosten (India) en het

dragen van katoenen kleding verbiedt. De Calico Act beschermt de gevestigde Engelse textielnijverheid. Maar hij pakt ook gunstig uit voor de katoenproductie in Lancashire, omdat bombazijn, een stof die wordt gemaakt uit katoen en linnen, niet verboden wordt en Lancashire nu niet meer te lijden heeft onder de concurrentie met superieure ‘katoentjes’ uit India. In 1774 wordt de Calico Act ingetrokken.

** De Calico Act stimuleerde de bombazijnproductie juist. De in Engeland gemaakte katoen was te duur en van te slechte kwaliteit om te concurreren met de stoffen uit India.

** Eerst kwam de ruwe katoen vooral uit de Levant, later ook uit Brazilië en het Caribisch
gebied (West-Indië).
** Aanvoer was verzekerd
- de Engelse vloot beheersde alle belangrijke handelsroutes.

* De vraag naar katoen groeit door:

Katoen bood ongekende mogelijkheden:
1) Britse katoen was een goedkoop alternatief voor traditionele stoffen zoals zijde, wol, leer en linnen.

2) Katoen kon in veel meer variaties worden toegepast. (baljurken, werkmanspakken + makkelijk kleuren en bedrukken + stof ventileerde goed en was licht, en toch sterk + goed strijken en wassen) - het gewone volk ging ook over op katoen.

3) De Britse bevolking groeide en Engeland beheerste de wereldhandel.

4) Doordat de bevolking in Lancashire harder groeide dan elders, ontstond juist hier een groot reservoir aan goedkope reservoirs.

** In combinatie met het putting-out-systeem konden zij de productie makkelijk
uitbreiden, zonder hoge investeringen in fabrieksgebouwen, machines en dergelijke.

5) Het risico was voor de arbeiders en de winst voor de ondernemers.
6) De katoenindustrie profiteerde verder van de vele uitvindingen die vanaf de 18e eeuw werden gedaan. (nieuwe machines - stijging productie)

7) Nabijheid van steenkoolmijnen. - konden dus tegen geringe transportkosten aan steenkool komen.

Hoofdstuk 2, Paragraaf 1: De revolutie in het spinnen

In 1750 was de katoenindustrie nog nauwelijks van belang in Engeland. Maar in 1770 nam de productie snel toe: de productie verdubbelde elke tien jaar. Ze produceerde nu in 1850 twee honderd keer zoveel katoen als in 1750!!

Waarom was er een enorme toenamen van katoenproductie in Engeland?

 Door agrarische revolutie → meer arbeiders → meer arbeidsuren
 Snelle groei van de totale bevolking (waaronder veel textielarbeiders)

In Lancashire nam de bevolkingsgroei enorm toe.
 Inwoneraantal verdrievoudigde!
 Tegelijkertijd nam de arbeidstijd toe, men moest langer werken.
 Enorme stijging van de productiviteit door uitvindingen (zie tabel onder).
** Er was behoefte aan uitvindingen waarmee de productie versnelde of verbeterde zodat de lonen en de prijzen laag konden blijven. Hier konden uitvinders erg rijk van worden. **


Uitvindingen

Wat?
Wanneer?
Wie?
Waarom?

Schietspoel
1730
John Kay
Hiermee ging het weven ‘tweemaal zo snel.’

Spinning jenny
1764
James Hargreaves

Kon 16 draden tegelijk spinnen, maar het gesponnen katoendraad was nogal breekbaar.

Waterframe
1769
Richard Arkwright

Zijn met waterkracht aangedreven machine leverde een ruwe, sterke draad op.

Mule
1779
Samuel Crompton
Betere machine. Het was een combinatie van de spinning jenny en de waterframe. Het katoendraad werd zowel ‘fijn als sterk.’

1) Katoen werd vanaf nu niet alleen gebruikt voor ruwe werkmanskleding, maar ook voor vrijwel alle fijne, modieuze stoffen.

2) → Het spinnen verhuisde daarom geleidelijk uit de huisnijverheid naar de fabrieken.
3) De voor kleine producenten-betaalbare jenny werd nog in huis geplaatst.
4) Waterframe + mule waren alleen geschikt voor fabrieken, maar de verspreiding hiervan verliep door constructie- en patentproblemen traag + tekort aan investeringsgeld.

 Machines in fabrieken werden aangedreven door paarden, later steeds vaker door water.
 Velen stonden ontstonden daarom ook bij molens en boerderijen, waar het water snel stroomde → een echte plattelandsindustrie.

Hoofdstuk 2, Paragraaf 2: Ondergang van de thuiswever

 Het weven gebeurde thuis. In de jaren 1800-1850 veranderde dat volkomen.
 1802: het eerste rendabele stoomweefgetouw gebouwd - fabrieken

 Stoommachine was in de spinnerij inmiddels al erg bekend en gunstig
 Het maakte een grootschalige productie mogelijk die niet afhankelijk was van water
 Gevolg - industrie trok naar de steden **!**

 In stoomspinnerijen werden tientallen mules geplaatst (steeds aangepast + verbeterd)
 Water bleef als energiebron (waterframe) nog jaren van belang (= namelijk goedkoop!)

* Na 1840 werden stoommachines zo superieur,

dat bedrijven die met waterkracht werken het niet meer konden klaarspelen
* Naast grote fabrieken, waren er ook veel kleinere bedrijven.

Opkomst spinmachine - veel vraag naar wevers -
- handwevers in Lancashire vormde de grootste beroepsgroep

Het aantal handwevers bleef tot zeker 1835 vrijwel constant omdat:
1) Wevers waren gesteld op hun zelfstandigheid. De weerstand tegen de mechanisering uitte zich meermalen in gewelddadig verzet, waarbij wevers machines kapotsloegen.
2) Stoommachines vertoonden grote tekortkomingen.
3) Handweven bood de ondernemers grote voordelen. Dankzij het grote aantallen handwevers beschikten ze over een grote groep goedkope arbeiders. Gewaagde investeringen in dure machines waren dus minder noodzakelijk.

Spinnen en weven waren de belangrijkste processen in de katoenindustrie.

1) Stof wordt geweven.

2) Stof wordt gebleekt.
* Sneller door: chemisch bleekpoeder en het gebruik van

3) Stof wordt geverfd en bedrukt
* Sneller door: volledige mechanisatie


4) Stof wordt genaaid.
* Sneller door: naaimachine

5) Ontstaan van een confectie-industrie (confectie= in voorraad gemaakte bovenkleding)

Hoofdstuk 2, Paragraaf 3 : De vraag blijft groeien

Katoenindustrie groeide door:
 Inzet van meer arbeid
 Verbetering van productiemethoden
 Maar om meer te verkopen, moest er ook meer vraag komen...

Hoe en waarom steeg de binnenlandse vraag naar katoen:
1) Verhouding tussen prijs en kwaliteit verbeterde.
Spinmachine zorgde voor langdurige, sterke prijsdaling + tegelijkertijd steeg de kwaliteit
- aantrekkelijk en goedkoop voor burgers
2) Groei van bevolking - meer mensen hebben dus meer kleding nodig - vraag stijgt.
3) De mule maakte katoen ook geschikt voor verfijnde kleding,
waardoor ook welgestelden op katoen overgingen.


Prijsdaling was vooral te danken aan:
1) Cotton gin= apparaat dat het eenvoudiger maakte om de spinbare vezels
van de katoenplant te scheiden van de kleverige zaden.

2) Stoomweefgetouw werd geperfectioneerd
Kinderziektes waren behandeld - productie schoot omhoog

3) Opkomst van confectie-industrie (confectie= in voorraad gemaakte bovenkleding)
4) Gevolg hiervan - katoen 20x zo goedkoop als in 1780!!

Uitvoer van katoen uit Engeland nam enorm toe.
50 % van de katoenproductie van Lancashire ging in 1850 naar het buitenland.

Deze buitenlandse markt was echter wel gekenmerkt door heftige schommelingen en grote verschuivingen:
 Vóór 1800 ging 40% van de export naar Europa en 40% naar Amerika.
 Door de oorlogen met Frankrijk viel de export naar Europa enkele malen weg.
 Geen export meer naar Noord-Amerikaanse markt door oorlog tussen Engeland en VS
 Maar de export groeide weer door de toenemende export naar Latijns-Amerika.


Na 1815 veel verandering wat betreft de markt:
- VS en Europese landen beginnen hoge invoerrechten op Britse katoen te heffen.
- 18% van de export ging naar Latijns-Amerika = een regio waar de onzekere politieke situatie
voortdurend voor grote prijsschommelingen zorgde
- Grootste exportmarkt was inmiddels Azië geworden. (China + India)
- Opmerkelijke omkering: in 1721 had het Engeland zijn eigen markt nog moeten beschermen
tegen de superieure Indiase katoen!!

“1890:
Nog altijd kwam wereldwijd ¾ alle katoenimport uit Engeland, maar langzaam kwam hier een einde aan.”

+ Eens: falend ondernemerschap (Engeland deed te weinig investeringen)

- Oneens: Britten hielden productiviteit voldoende op peil met verbeteringen aan de bestaande mules en weeggetouwen en waren die machines het meest geschikt voor de betere katoensoorten waarin Engeland gespecialiseerd was, Gezien de scherpe concurrentie met Europa en VS deed Engealnd het juist heel goed.

Hoofdstuk 2, Paragraaf 4 : Van koopman-fabrikant naar handelsbank

- De kleine, geïsoleerde haven van Liverpool groeide uit tot dé poort naar het Westen.

- Na 1800: meeste ruwe katoen komt uit Amerika
- Daardoor overvleugelde Liverpool Londen als invoerhaven van katoen.

1790: nieuwe type ondernemer

Koopman-fabrikant = ondernemer + handelaar + producent (van katoen)

Wat deden koopman-fabrikanten:
 Probeerden het hele proces van productie en handel te beheersen.
 Bouwden fabrieken
 Voerde ruwe katoen in en katoenen stoffen uit
 Werkten samen met jonge opkomende banken in Manchester
 Staken veel geld in pakhuizen
 Hielden grote voorraden aan, zodat ze de prijzen op de onzekere markt konden beheersen.

:( Veel koopman-fabrikanten gingen failliet door oorlogen (met Frankrijk en VS).

Gevolg - Na 1815: kooplieden en fabrikanten waren nu weer twee personen ;)
Ondernemers in Lancashire waren nu sterker afhankelijk van de grote bankiers in London.

De katoenhandel werd binnen de zakengemeenschap van Lancashire een specialisme.

Daarin werd ook weer gespecialiseerd. Ieder deed wat:

 Handelaren die ruwe katoen importeerden
 Handelaren die katoenen stoffen exporteerden
 Handelaren die de binnenlandse handel verzorgde
 Handelaren die zich richtten op de buitenlandse handel
 Handelaren die zich richtten op handel op Amerika,
 Handelaren die zich richtten op handel op het Verre Oosten, etc.

1) In de handel waren communicatielijnen lang en traag (informatie + betalingsverkeer).
2) Er ontstonden veel problemen met afzet en bedrog.
3) Daarom lieten handelaren filialen overzee openen door familieleden
of door betrouwbare handelspartners daar.

Katoenbeurs = * Centrale punt van honderden grote en kleine kooplieden en fabrikanten.
* Beurs was in Manchester
* In dit indrukwekkende beursgebouw in het centrum van de stad werden de
prijzen vastgesteld en contracten getekend.


 Door oorlogen ook buitenlandse ondernemers in Lancashire (vooral Duitsers)
 Buitenlanders hadden dankzij hun contacten op het continent een groot deel van de katoenhandel met Europa in handen.
- Zoals Nathan Rothschild, een jood uit de getto van Frankfurt.
- Nathan had een fortuin opgebouwd met de textielhandel

“ De fabrikanten waren afhankelijk van de banken en de handelshuizen en klaagde hierover.”

Gemopper was niet helemaal terecht want:
- Dankzij de ontwikkeling van het bankwezen waren nam het aantal grote faillissementen af.

Gemopper wel een beetje terecht want:
+ Toch bleven faillissementen voorkomen, de buitenlandse handel zat nu eenmaal vol risico’s.
Zelfs grootste katoenondernemer Robert Gardner ging failliet.

Hoofdstuk 3, Paragraaf 1: Het platteland van Lancashire : Bolton

BOLTON

Vervuild open water + ondervoeding - ziekte en dood (vooral onder kinderen)

1844: Men deed pogingen om het lot van de arbeidersklasse te verbeteren (bijv.waterleiding)
Waarom? *Eigenbelang + *Menselijke overwegingen


1834: Robert Gardner en Thomas Bazley
- Bouwden rond fabrieken een fabrieksdorp = Barrow Bridge
- Deze ondernemers beseften:
werknemers gezond en tevreden - hard beter werken - meer winst

Barrow Bridge
 Hier werden de arbeiders een goed leven geboden.
 Kleine maar behoorlijke rijtjeshuizen met een tuintje en gasverlichting
 Gemeenschapsleven: clubs, ziekenclub, bibliotheek, winkels, grote scholen.
 Soort van verlicht paternalisme = werkgevers zijn als vaders voor hun
werknemers, hun kinderen

!**Kortom: Barrow Bridge = een modeldorp**!

Ontstaan van urbanisatie // Opkomende industriestadjes

Urbanisatie= verstedelijking.
 De snelle verstedelijking is een gevolg van de industriële revolutie.
 Nadat eerst industrie is ontstaan op het platteland, zorgen de fabrieken vanaf het eind van de 18e eeuw voor een massala trek naar de steden en voor de groei van plattelandsplaatjes tot industriesteden.

1) Bolton, Blackburn, Preston en Oldam waren in de 17e eeuw al het centrum van katoennijverheid.

2) Toestroom van wevers (sinds spinmachine was vraag naar wevers enorm gestegen)
Zij kregen huurhuizen, waar ze in kelder of begane grond hun bedrijf konden uitoefenen
3) Veel transportmogelijkheden : uitgebreid netwerk van kanalen gegraven
4) Opkomst van stoommachine, waarvan de 1e in Bolton in 1800 werd geplaatst.
- zorgde weer voor verdere groei van de economie, vraag, aanbod en werknemers.

- Gevolg = zwaartepunt van de industrie kwam
nog meer in zuidoosten van Lancashire te liggen.

1) Gasfabriek - Bolton werd één v/d eerste steden ter wereld met gasverlichting op straat
2) Machinebouwindustrie - bouwde voor de katoenindustrie + spoorwegen
3) Ontstaan van spoorlijnen (uiteindelijk één hiervan verbonden met Liverpool-Manchester)
- Vergemakkelijkte de afzet van katoenen producten
- Vergemakkelijkte de handelscontacten met Manchester, Liverpool, en Londen

** Toch bleef katoenindustrie in Bolton het belangrijkste. **
(Bolton had 56 katoenfabrieken, 11.000 arbeiders)


Oldham = belangrijkste plattelandscentrum van de katoenindustrie
= 89 katoenfabrieken, 18.000 arbeiders)

“Ondanks de groei, bleven de plattelandssteden zoals Bolton betrekkelijk klein”:
Waarom? De industrie was over veel centra verspreid.

Sloppenwijken

Ondanks dat deze plattelandssteden zo klein waren kregen ook zij 1830 sloppenwijken.

Wat? Sloppenwijken = woonwijken die uit krotten bestaan.
 In de snel groeiende Britse industriesteden ontstaan in de 1e helft van de 19e eeuw grote sloppenwijken, waar grote gezinnen samenhokken in slechte, ongezonde en veel te kleine woningen.
 De beruchtsste sloppenwijken van Lancashire staan in Manchester en Liverpool, maar in de 1830’s krijgen ook kleinere steden als Bolton, Blackburn en Oldham slopppenwijken.

Oorzaak? Economische depressie (crisis in katoenindustrie) +
+ stijging werkloosheid van wevers door opkomst van de stoommachine


1) Werknemers moesten dus genoegen nemen met lagere lonen
2) Grote onrust bij werknemers
3) Ontstaan van plunderingen, vernieling van machines, aanvallen van politieposten, bezetten van gebouwen
4) Door deze onrust ging de lokale en nationale politici maatregelen nemen om
de toestand van de arbeidersklasse te verbeteren.

Hoofdstuk 3, Paragraaf 2: Manchester: de eerste industriestad

MANCHESTER

* Deze verandering begon met de bouw van het Bridgewaterkanaal.
* Was onmiddellijk ‘n succes - Ontstaan van een nationale waterwegennet
- Transportkosten daalden, mijnen leverden dus veel geld op.
- Grondstoffen en producten konden nu heel Engeland door.
- Manchester werd een belangrijk verkeersknooppunt.

1) Op Bridgewaterkanaal weer andere kanalen aangesloten.
2) Langs deze kanalen werden bouwterreinen en fabrieken gebouwd voor:
 Aanvoer van grondstoffen en afvoer van producten

 Op deze manier konden ze gebruik maken van het water voor hun stoommachines en andere industriële toepassingen (katoenfabrieken)
3) Toevoer van voldoende water werd een probleem- daarom ontstaan van stoomspinnerijen

Stoomspinnerijen/ Katoenspinnerijen
 Langwerpige stenen gebouwen van 3 of 4 verdiepingen met kleine ramen
 !! Later werden de fabrieken zowel dieper als hoger. Dat was mogelijk omdat de bouwers erin slaagden ze een gietijzeren geraamte te geven.

“Ondanks deze feiten - domineerde Manchester de regio
niet door spinnerijen maar door handel.”
Manchester = industriestad + handelsstad (symbool hiervan was de katoenbeurs).

 De grote handelaren en fabrikanten van Manchester versterkten hun greep op de regio en op de wereldhandel door veredelingsbedrijven en pakhuizen te bouwen.
(verdelingsbedrijven=bedrijven waar stoffen werden gevold, gebleekt, geverfd en bedrukt)

1830: Stoomlocomotief, dus niet meer alleen transport via de kanalen ook via de spoorwegen!
* Liverpool- Manchester = belangrijke verbinding *


- Succes:
 Enorm spoorwegennet, die alle belangrijke plaatsen met elkaar verbond.
 Manchester was met de trein van alle kanten bereikbaar.
 Kanaaleigenaren waren bang voor eigen inkomsten - was eigenlijk niet nodig want de tarieven van de kanalen waren lager dan die van de stoomlocomotief.

Hoofdstuk 3, Paragraaf 3: Arbeidersleger in lompen

Snelle expansie van de stad - snelle groei van de bevolking - Snelle urbanisatie
**Dit gebeurde zonder planning of overheidsingrijpen**

Arbeiderswijken:
 Open ruimtes werden volgepropt met zo veel mogelijk woningen
 Speciale weverswoningen zoals die op het platteland (Barrow Bridge, Bolton) ontbraken
 Daarom waren de wevers gedwongen hun werk uit te oefenen in krotten en kelders
 Nauwelijks winkels, geen riolering en waterleiding
 Alle huizen door gebrek aan onderhoud in verval
 Planken of stenen vloeren ontbraken
 Bergen afval en puin
 Nauwelijks onderhoud gepleegd


** De eigenaren lieten de huizen gewoon vervalen, ‘huur vonden ze toch wel’!

Manchester zag zwart van het roet door:
Massale gebruik van steenkool voor *stoommachines + *verwarming van de huizen

Ancoats = beruchte wijk
= grootste fabrieken van de stad lagen hier met huizen ertussenin geklemd
= deze wijk lag altijd onder een dikke smog

Little Ireland = nog slechtere wijk dan Ancoats
= bevolking was volledig Iers
= gehucht
= aan alle kanten ingesloten door hoge fabrieken en een stinkende rivier

Arbeiders in Manchester
 Afschuwelijke woonomstandigheden
 Slechte arbeidsomstandigheden
 Lage lonen voor lange uren
 Lage lonen niet genoeg om gezin te voeden - kinderen gaan ook in fabrieken werken

Ontstaan van werkloosheid - geen sociale voorzieningen - geen inkomsten

Manchester
 Lage levensverwachting en hoge sterfte

 Gevolg van migratie - groei van de stad

Migranten

Veel migranten kwam uit Ierland.
In Ierland was de misère op het platteland nog erger dan in Engeland.

1) Werkloosheid + armoede in Ierland
2) Veel Ieren emigreren naar Lancashire + Amerika
3) Ontstaan van aardappelziekte
4) Omdat de meeste Ieren alleen aardappels aten waren gevolgen fataal
5) Miljoenen Ieren sterven aan hongersdood

Hoofdstuk 3, Paragraaf 4: Een klassenmaatschappij

Klassenmaatschappij = maatschappij waarin sociaal economische positie je plaats bepalen
= geld, bezit, inkomen is het belangrijkst
= plaats wordt dus niet bepaald door afkomst /geboorte!
= ontstaan na én door de revolutie

Manchester = shock city van Europa
Waarom? Door armoede, lelijkheid maar ook de enorme klassentegenstellingen


Voor de industriële revolutie
Standenmaatschappij = afkomst /geboorte bepalen je plaats in de maatschappij

Hartelijke Standenmaatschappij werd - Harde Klassenmaatschappij
1) Veel minder persoonlijk contact tussen fabrikant en zijn arbeiders
2) Geen wederzijds respect (werknemers stelden zich aan, werkgevers waren gemeen)
3) Klassen woonden strikt gescheiden

Burgercultuur
Arbeiders maakten 2/3 van de bevolking uit.
De middenklasse groeide steeds harder.

Middenklasse =
 De groepen in de samenleving die onder de aristocratie (grootgrondbezitters, fabrikanten),
Maar boven de arbeidersklasse staan.
 Woonden in nieuwe woningen in en bij het zakencentrum

 Onderscheid tussen oude en nieuwe middenklasse:

Oud middenklasse

Nieuw middenklasse

 ook wel middenstand genoemd
 bestaat al in de agrarische maatschappij

 komt op met de industriële revolutie.

 wordt steeds omvangrijker
 ** Inkomen, werk en opleiding liepen binnen de middenklasse ver uiteen. **


 ambachtslieden, winkeliers en handelaren.
 Kleine handelaren en fabrikanten
 Winkeliers en zelfstandige ambachtslieden
 ‘Witte boorden’ uit het bedrijfsleven (verzekeringsagenten, bankmedewerkers, kantoorpersoneel, managers, ingenieurs, etc.)
 Vrije beroepen en de geschoolden in overheidsdienst (artsen, ambtenaren, onderwijzers, rechters, etc.).

De verschillende groepen binnen de middenklasse raken in de 19e eeuw verbonden door een burgerlijk ideaal en een burgerlijk cultuur en scheidden zich zo van aristocratie + arbeidersklasse.

Burgerlijk ideaal =
 Het ideale leven zoals de middenklasse (de burgerij) zich dat voorstelt.
 In het 19e eeuwse Engeland komt het burgerlijk ideaal sterk tot ontplooiing.
 De nadruk ligt daarbij op de individuele burger die door hard werken, zuinigheid en zelfvertrouwen een zelfstandig bestaan opbouwt. Het gaat daarbij om mannen.

 In het burgerlijk ideaal doen vrouwen geen betaald werk. Zij organiseren het huishouden en de opvoeding van de kinderen, en bieden hun echtgenoot een veilig thuishaven.

Burgerlijke cultuur:
 Ene kant: strenge gedragsregels, vooral op het gebied van seksualiteit.
 Andere kant: groot vertrouwen in de mogelijkheden van het individu.
 Centraal stond de overtuiging:
“Elk individu kan door zuinigheid, vlijt en zelfvertrouwen succes hebben.”
 -Hierbij ging het vooral om mannen.
 Vrouwen moesten voor een veilige thuishaven zorgen
+ moraal en goede smaak hooghouden + kinderen verzorgen.

Ongemakkelijk gevoel bij burgerij door armoede+ordeloosheid in Manchester door:
1) Oprechte zorg
2) Verontwaardiging over alle ellende die zich voor hun ogen voltrok.

Zij voelden zichzelf ook bedreigd:
* Door gevolgen van die wantoestanden (criminaliteit, politieke en sociale onrust, ziekte)

Overheid begint (een beetje) in te grijpen:


1831: Besmettelijke ziekte = cholera - veel doden, zowel bij armen als rijken
** Men vermoedde dat cholera zoveel sterfte veroorzaakten door vervuild water en gebrek aan hygiëne - versterkte de roep om overheidsingrijpen

Invoeren nationale wetten:

1829: Landelijke politiewet (was een mijlpijl van het ingrijpen van de overheid)
* Plaatselijke overheden mochten een professioneel politiekorps in het leven te roepen
Voorheen was politiewerk altijd vrijwilligerswerk geweest

1835: Public Health Act - aanleg waterleiding, riolering en bestrating.

Voor andere voorzieningen had de stad hulp nodig van rijke ondernemers.
*Die kregen ze ook en daarmee bouwden ze:
(recreatie)parken, universiteiten, bibliotheken, ziekenhuizen, kerken, scholen en musea!!*

“Manchester werd nu meer dan een pure werkstad. :) ”

Hoofdstuk 4, Paragraaf 1: Ziek van de fabriek

Katoen domineerde de macht in Lancashire, zowel in de stad als op het platteland.

Verandering in het leven van de arbeider
1) In de agrarische samenleving waren levenstempo en levensritme opgelegd door de natuur.

(bijvoorbeeld: zon bepaalde hoe lang men werkte)
2) In Lancashire veranderde dat - fabriek ging dat bepalen (openingstijden/ sluitingstijden)
3) Alle sectoren waren op de een of andere manier wel verbonden met de katoennijverheid.

* Eerst overheerste het putting-out-systeem

Putting-out-systeem =
 Productiesysteem waarbij ondernemers de productie laten verrichten door thuiswerkers.
 Ze leveren, al dan niet via tussenpersonen, de grondstoffen af bij de producenten thuis,
en laten later het eindproduct ophalen.
 Landbouw en textielnijverheid worden min of meer gecombineerd
 Met dit systeem komt in Lancashire in de 18e eeuw de katoennijverheid op gang.
 Door de opkomst van de fabrieken begint het putting-out-systeem vanaf het einde van de 18e eeuw te verdwijnen.

** Maar omdat dit steeds minder voldeed aan de groeiende vraag, werd vanaf de 1780’s
overgegaan op een fabrieksmatige productie

Fabrieken = gebouw waar uit grondstoffen producten werden gemaakt.

= Daarbij wordt gebruikt gemaakt van arbeidsverdeling en machines.

Fabrieksmatige productie begon als eerst bij het spinnen:
1) Mechanisatie van spinnen
2) Enorme productiestijging
3) Overvloed aan garen voor handwevers
4) Stijging aantal families dat van handweven leefden

Daarna vrijwel het hele productieproces van katoen gemechaniseerd
Wat betekende dit voor de arbeiders?

1) arbeidsdeling =
 Het opsplitsen van werk aan één product in groot aantal deelhandelingen
 Deze deelhandeling worden uitgevoerd door één arbeider of groep van arbeiders.
 Arbeidsdeling is kenmerkend voor fabrieksarbeid, waar de arbeider in de 1e helft van de 19e eeuw steeds meer een beetje betekent in het groter geheel.
 Het staat tegenover ambachtelijke arbeid, waarbij één arbeider verantwoordelijk is voor het totale product.
 Meeste arbeid was eenvoudig routinewerk, dat arbeiders elkaar in een paar dagen leerden - scholing daalden dus

2) Vaste arbeidstijden
3) Arbeiders kwamen onder toezicht te staan

- Dit is allemaal DISCONTINUÏTEIT!!
Het was een ingrijpende verandering want:

 Arbeiders hadden altijd zelf hun eigen werktempo bepaald
(wanneer ze begonnen, onderbraken en beëindigden) - In de fabriek dus niet meer!

 Arbeiders maakten deel uit van een gedisciplineerd arbeidsleger
(lange werktijden, stipt op tijd, werktempo bepaald door machine en op vingers gekeken)

 Arbeiders werkten niet meer in gezinsverband.
Onder het putting-out-systeem had het hele gezin thuis gewerkt.
** Spinnen in de fabriek - werd alleen mannenwerk!
** Weven in fabriek - werd alleen vrouwenwerk!

Vanaf toen raakte de vrouwen in textielfabrieken in de meerderheid
Waarom? Het meeste werk daar was vrouwenwerk.
Het werk was daar fysiek niet zwaar en niet slecht betaald.


Mannen deden daar het zware werk:
 Sorteren en schoonmaken van ruwe katoen
 Stoken van machineketels + sjouwen
 Geschoolde werk zoals het bedrukken van de katoen + onderhoud machines

Bovendien: toezichthouders en leidinggevend waren altijd mannen.

Mannen vonden meer en meer werk in de zware industrie:
Zoals de mijnen en machinebouw, en buiten de fabriek (pakhuizen en het transport)

De arbeidsdeling bracht een strakke hiërarchie met zich mee.
Deze uitte zich in verschillen in loon en status:

1) Geschoolden konden meer verdienen dan ongeschoolden
2) Vrouwen verdienden minder dan mannen, zelfs als ze het hetzelfde werk deden.
3) Fysiek zwaar, gevaarlijk en ongezond werk stond laag in aanzien en betaalde slecht.

Het werk in de huisindustrie was ongezond geweest (stoffig en vochtig).
Maar mechanisatie was nog erger, werk wel lichter, maar ook gevaarlijker:


- Het permanente en oorverdovende gedreun van de machines veroorzaakte doofheid
- Dichte stof in de fabriekshallen leidde tot longaandoeningen
- Bij bleken en verven werden arbeiders blootgesteld aan agressieve, giftige chemicaliën.

Voor de gezondheid van arbeiders en het voorkomen van ongevallen was in de 1e helft van de 19e eeuw nauwelijks aandacht

Hoofdstuk 4, Paragraaf 2:De macht van werkgevers

 “Rags to riches” (van vodden naar rijkdom) = populair beeld
 Maar in de werkelijkheid was het anders.

Halverwege 19e eeuw hadden de meeste grote katoenfabrikanten hun bedrijf ‘gewoon’ van hun vader overgenomen. Over het algemeen waren ze ook in meer geïnteresseerd dan alleen maar geld. Bijv: kunst, cultuur, godsdienst en wetenschap - deze financierden ze dan ook :).

* Een deel bekommerde zich om de werkgevers, maar de meeste niet...

Verhouding werkgever/werknemer zakelijker+ harder dan voor de industriële revolutie:

 Door scherpe concurrentie zagen de fabrikanten zich gedwongen hun personeelskosten laag te houden

 Door schaalvergroting (meer werknemers, maar ook meer werkgevers) was de afstand tussen werkgevers en werknemers gegroeid.
 Fabrikanten wilden baas in eigen huis blijven (wilde van niemand bemoeienis)
- Er werd niets centraal geregeld
- Per bedrijf werden er mondelinge afspraken gemaakt over loon, werktijden, etc.

** Opmerkbaar: voor zelfstandigen en kleine baasjes was het bestaan net zo onzeker als voor
de arbeiders : sommigen gingen ook failliet door concurrentie :(.

Grote fabrikanten hadden in bedrijf onbeperkte macht:

1) Arbeiders werden niet per uur betaald, maar kregen stukloon (dus voor hun productie)
2) Ondernemers bezaten niet alleen het kapitaal en de productiemiddelen, ze hadden ook de wet aan hun kant. Zowel lokaal als nationaal hadden ze een krachtige politieke lobby.

1799 : Ontstaan van Combination Act = verbood vorming van vakbonden
1824 : Combination Act teruggetrokken
1925 : Nieuwe Combination Act aangenomen.

3) Sociaal-economische positie van arbeiders was te zwak om tegen de werkgevers op te

kunnen:
 Handwevers waren kwetsbaar omdat bij stakingen niet de machines van de werkgevers, maar hen eigen weefgetouwen stil stonden
 Bovendien hadden werkgevers hen steeds minder nodig door opkomst van machines.
 Fabrieksarbeiders stonden ook zwak omdat voor hun werk nauwelijks vakkennis nodig was - konden zo vervangen worden.
 Meeste lonen waren te laag om een vakbondlidmaatschap te kunnen betalen en stakingskassen te vormen.

4) Tijdens stakingen konden werkgevers gebruik maken van
Uitsluiting = Werkgevers spreken gezamenlijk af staker uit hun bedrijven te weren.
= Maatregel van samenwerkende werkgevers om stakingen te breken. De
werkgevers ontslaan de stakers en spreken af dat ze het ontslagen personeel
niet van elkaar overnemen.

Een enkele keer kregen de arbeiders ook wel hun zin, vooral op het platteland.

 Daar waren minder immigranten dan in Manchester, zodat werkgevers afhankelijker waren van de arbeidskracht van de plaatselijke bevolking
 Vertrouwen en zin van het gezamenlijk optreden van werkgevers tegenover arbeiders werd steeds minder
 Werkgevers waren bereid om met vertegenwoordigers te praten.

 Na 1850 kreeg dit - pas echt effect.

Doorbraak hiervan -:
Weversbonden maakten met de gezamenlijke werkgevers in Blackburn en omgeving afspraken over de hoogte van het stukloon. = soort CAO

Hoofdstuk 4, Paragraaf 3: Een onzeker bestaan

“Arbeiders kregen het tijdens het begin van de industriële revolutie slechter.”

Onjuist: Armoede en ellende in de agrarische samenleving werd onderschat.
De levensstandaard van de werkende klasse ging immers omhoog.

Heftige discussies hierover: Waarom?
 Wetenschap werd vermengd met politieke standpunten en morele waardeoordelen
 Socialisten waren voor het kapitalisme
 Communisten waren voor de vrije markteconomie
(zie Hoofdstuk 5, Paragraaf 1)

Na de discussie zijn wel bepaalde feiten duidelijk geworden:
Wat gebeurde er met de bevolking van Lancashire vanaf 1700?

Sterftecijfers daalden
 Bevolking was in 1850 gemiddeld 6 jaar ouder dan in 1750
(Kwam vooral door het voedsel: aardappels)

 Gevolgen van misoogsten bleven beperkt
(Nijverheid ontwikkelde zich dus bevolking minder afhankelijk van de eigen landbouw)

Geboortecijfers stegen

Vroeger: agrarische samenleving: GEBOORTEBEPERKING want:
- kunnen maar een beperkt aantal mensen voeden
- kunnen maar een beperkt aantal mensen wonen
- boeren willen graag het aantal erfgenamen beperken
- Maar geboortebeperking was moeilijk (geen voorbehoedsmiddelen)
- Daarom ging men laat of niet trouwen

Nu: industriële samenleving
- Voedsel genoeg voor hele bevolking
- Ruimte genoeg voor hele bevolking
- Geen geboortebeperking meer.
- Minder mensen bleven vrijgezel + gezinnen werden groter

Bij fabrieksarbeiders speelde bezit helemaal geen rol meer

 Werden proletariërs genoemd (proles= nakomelingen) omdat ze alleen kinderen bezaten
 Omdat ze jong trouwden - veel kinderen...!

 Gevolg: nog ergere levensomstandigheden

- Meer kinderen, meer voedsel/meer kleding/meer ruimte nodig.-
+ Maar kinderen konden wel weer gauw mee verdienen +

Levensomstandigheden verschilden van plaats tot plaats
 In Manchester: lonen hoger dan op het platteland
 Nadelen hiervan: stad was ongezonder - dus eerder dood dan op het platteland
+ hardere werkgevers + duurder leven + geen eigen stukje land

Levensomstandigheden verschilden per bevolkingsgroep
 Bevolkingsgroepen konden enorm veranderen
 Perioden van bloei en neergang wisselden elkaar af.
+ Huisnijverheid nam toe +
- Stoommachine liet niet veel werk voor arbeiders over -

Toch stonden arbeiders niet helemaal hulpeloos tegenover de grillen van de markt:

1) Overheid - Armenwetten voorzagen steun in natura of werk
2) Paternalistisch werkgevers : Onderhielden zieke/ oude/ arbeidsongeschikte werknemers
3) Familie- en buurtnetwerken

4) Arbeiders sloten zich vaak aan bij verbruikscoöperaties:
 Voor gezamenlijk inkopen
 Friendly societies (zelfhulporganisatie)
 Groepen collega’s die zich samen verzekerden
tegen ziekte, werkloosheid + ander ongemak.

Hoofdstuk 4, Paragraaf 4: Handwevers en arbeiderskinderen

Levensstandaard ging volgens sommigen tijdens de industriële revolutie omlaag door:
 Ondergang van handwevers
 Kinderarbeid - Fabrieksarbeid van kinderen

+ Industriële revolutie pakte voor de wevers goed uit + :
1) Overvloed aan garen
2) Stijging vraag wevers
3) Hoge lonen zonder heel hard te werken
4) Dat trok anderen (boeren, immigranten, landarbeiders) aan

- Na 1800 pakt de industriële revolutie slecht uit - :
 Ontstaan van crises: tienduizenden wevers komen zonder werk te zitten
 Wevers moesten genoegen nemen met lagere lonen

 Stoomweefgetouw : arbeiders zijn alleen maar reserves, machines doen nu het werk
 Kinderarbeid: kinderen moeten iedere dag ook hard werken

1830: situatie van handwevers wordt uitzichtloos
Er was letterlijk geen brood meer te verdienen met het handweefgetouw.

Was het een gevolg van de industrialisatie?
Nee. Het was continuïteit (geen verandering, dus ook geen gevolg) want:
Voor 1750 hadden de kinderen van armen óók onder verschrikkelijke omstandigheden moeten werken, op het land, ondervoed en slecht gekleed, ook als het nat en koud was.

1) Fabriekseigenaren namen graag kinderen in dienst, omdat ze goedkoop waren.
2) Ouders vonden het vanzelfsprekend dat hun kinderen op jonge leeftijd werkten.

Feiten rond handwevers
- Gezinnen waren kwetsbaar.
- Zodra kinderen het konden moesten ze gaan werken.
- Daarna, als ze groter waren, werd het leven gemakkelijker.

- De meeste uitgebuite kinderen stonden onder staatstoezicht en werden naar Lancashire gestuurd omdat daar volop werk voor ze was.

Staatsbemoeienis met de arbeidsverhoudingen werd afgekeurd.

Hier kwam verandering in = discontinuïteit!!!

!! Factory acts = Wetten uit periode 1830- 1890, die tot betere en veiliger
werkomstandigheden en kortere werktijden moeten leiden. !!

 1833: eerste Factory Acts aangenomen !!
- Nachtwerk en werkdagen van meer dan 9 uur werden verboden voor kinderen tot 13 jaar.
- Kinderen jonger dan 9 jaar mochten helemaal niet werken.
- Veiligheidseisen werden gesteld aan machines.

 1847: Ten Hours Act
Vrouwen en jongeren mochten maximaal 10 uur per dag werken,
maar dit geldt alleen in textielindustrie!

Arbeidswetten werden massaal ontdoken. Geleidelijk veranderde dat door:

 Beperkte arbeidsinspectie
 Leerplicht
 Productiviteit van de industrie bleef stijgen
- lonen konden daardoor omhoog
- arbeiders konden nu eindelijk hen gezin onderhouden.

Blijvend probleem om vraag te beantwoorden of het beter of slechter ging na de industriële revolutie?
* Er zijn te weinig betrouwbare gegevens over lonen en prijzen in de jaren 1700-1850.


Conclusie:

Vergeleken met andere groepen lijkt het erop dat de arbeiders
in het begin van revolutie erop achteruit gingen.

Maar na 1850 kregen arbeiders zij het eindelijk ook beter :).

Hoofdstuk 5, Paragraaf 1: Visies op de nieuwe samenleving

 De industrialisatie in Lancashire maakte diepe indruk op iedereen.
 Vooral toen Manchester gold als symbool van de nieuwe tijd.
 Leidde ook tot een heftig debat over de ontwikkeling van de samenleving,
waarin visies lijnrecht tegenover elkaar stonden:

Manchester-School
= economisc liberalisme  Engels marxisme

Arm en Rijk: twee naties

Het werd duidelijk dat door de industrialisatie de hele samenleving grondig aan het veranderen was.

 Er kwamen veel industrieën op (ijzer, spoorlijn, machine, etc).
 Maar deze schaalvergroting maakte ook de problemen beter zichtbaar.
 Armoede, ziekte, misdaad en vervuiling concentreerden zich in de sloppenwijken van de snel groeiende steden.


Belangstelling voor de nieuwe samenleving deed een nieuw soort roman ontstaan,
de social novel.

Social novel = hierin werd een beeld van de sociale verhoudingen wordt geschetst.

Deze novels waren kritisch:
 Belichtten vooral de schaduwzijden van de industrialisatie zoals:
 Klassentegenstellingen, armoede en verbittering van de arbeiders,
en de ellende van de grote stad.
 Charles Dickens, Benjamin Disraëli en Elizabeth Gaskell

*Benjamin Disraëli

Volgens hen bestond Engeland uit 2 naties:
“Twee naties zonder onderling contact of onderlinge sympathie; die niets weten van elkaars gewoonten, gedachten en gevoelens, alsof zij bewoners zijn van verschillende plaatsen.”

= schrijver + politicus
= pleitte voor verandering in samenleving (uitbreiding kiesrecht, sociale wetgeving)
= meest prominente van een na-1830-groeiend-aantal-politici dat

zich zorgen maakte over de kloof tussen arm en rijk

1) VISIE ECONOMISCH LIBERALSIME = MANCHESTER SCHOOL **

 David Ricardo
 “ Overheid moest zich zo weinig mogelijk met de economie moest bemoeien”
 Onbegrensde vrijhandel
 Was uiteindelijk het beste voor de algemene welvaarts

 1835 Andrew Ure en Charles Babbage geloofde:
Industrialisatie bood onbegrensde groeikansen
Geloofden niet meer in theorie van Malthus (die beweerde dat de welvaart voor allen niet haalbaar was zonder verdere groei van de
landbouwproductie).

!!**Theorie van Malthus: **!!
Theorie van de economoom Robert Malthus (1766-1834) over het verband tussen economische groei en de bevolkingsgroei.

1) Volgens Malthus verloopt de groei van de bevolking sneller dan de toename van de bestaansmiddelen.
2) In tijden van voorspoed groeit de bevolking zo hard dat er meer mensen zijn dan er gevoed kunnen worden.

3) Dit leidt tot verarming en uiteindelijk tot oorlogen, hongersnoden en epidemieën.
4) Zulke crisissen, hoe gruwelijk ook, herstellen uiteindelijk het evenwicht tussen de bevolking en haar bestaansmiddelen, zo stelt Malthus.
5) Maar dan begint die bevolkingsgroei opnieuw.
6) Om deze kringloop te onderbreken moest de bevolkingsgroei worden afgeremd dor geboortevermindering ( seksuele onthouding en trouwen op haar latere leeftijd).

Optimisme van Ure en Babbage berustte op:
 de technologische vooruitgang
 de arbeidsdeling in de grote fabrieken.

Industrialisatie leverde:
 Enorme productiestijging
 Lage productiekosten
 Hoge winsten

“De machine deed het werk. De arbeider hoefde bijna niet meer te doen.”
Ook geen kinderarbeid meer nodig.

Aanhangers van het economisch liberalsime = Manchester-school
 Zoals Adam Smith en David Ricardo
 Vrijhandel en concurrentie was uiteindelijk het beste voor iedereen
 De snel-groeiende industrie zou mede door de internationale vrijhandel welvaart binnen ieders’ bereik brengen.

DEZE  VISIE STOND RECHTLIJN TEGENOVER DIE - VISIE


2) VISIE MARXISME
 Friedrich Engels en Karl Marx (kritisch)

 Combinatie van industrialisatie en vrij ondernemerschap onvermijdelijk tot uitbuiting
 Het proletariaat zou de grote meerderheid van de bevolking gaan vormen.
 Uiteindelijk zou het zijn juk (druk, dwang) afwerpen en zijn lot in eigen hand nemen.
 Vervolgens zou dan een tijdperk van algemene welvaart aanbreken
 En zou er een klasseloze maatschappij ontstaan.

p.82 + p.83 lezen!!!

Hoofdstuk 5, Paragraaf 2: nieuwe samenleving

Industrialisatie ging gepaard met politieke en sociale onrust.

Paine (=schrijver) eiste algemeen kiesrecht (was beïnvloedt door de Franse revolutie).

1) Autoriteiten waren doodsbang dat de revolutie naar Engeland zou overslaan.
2) Er kwamen veel radicale hervormers in Lancashire omdat de wevers door de loonsverlagingen in 1802 in een grimmige stemming kwamen.
3) Ontstaan van stakingen en demonstraties.

4) Nadat de autoriteiten het een tijdje hadden aangezien, lieten ze het leger er een eind aan maken.
5) Het neerslaan van de overheid op de radicale hervormers, deed het aantal radicale hervormers alleen maar stijgen:

**Ontstaan van een politieke crisis**:

Lancashire werd een centrum van Luddieten.

Luddieten=
 Engelse protestbeweging die zich richt op het vernielen van machines;
 Vermoedelijk was zij ook uit op het omverwerpen van de gevestigde orde.
 De Luddieten zorgen in de jaren 1811-1812 voor grote onrust.
 Ze worden met massale inzet van het leger verslagen.
 In 1812 gebruikt Engeland meer soldaten voor de strijd tegen Luddieten dan voor de oorlog tegen Frankrijk.

1) In Nottinghamshire sloeg Ludd’s Army 3 maanden elke nacht toe, vaak op meerdere plaatsen tegelijk.
2) Dit zorgde voor paniek.
3) Werd aangepakt door leger (althans pogingen tot)
4) Begin 1812 nam het aantal aanslagen in de zwaarst getroffen gebieden af, maar het luddisme sloeg over Lancashire, waar de beweging vooral werd gedragen door de wevers.

5) Luddieten hielden het een tijdje stil, maar ze bleken een gewapende opstand voor te bereiden, overal in het land verdwenen wapens.
6) Toen in de zomer van 1812 ook nog in tal van de steden hongeroproepen uibraken, leek een revolutie nabij.
7) Maar crisis werd met een reeks arrestaties bezworen.
8) In Lancashire: 8 leiders opgehanden en 13 anderen naar Australie gedeporteerd.
9) Het luddisme nam drastisch af.

**Nog een politieke crisis: **

 Jaren 1815-1820
 Einde oorlog tussen Engeland en Frankrijk
 In oorlogsjaren verdiende Engeland goed omdat er geen Europees graan ingevoerd kon worden.
 Om de winsten op peil te houden nam het parlement in 1815 de Corn Laws aan.
Corn Laws=
- Hoge invoerrechten op buitenlands graan, ingesteld aan het einde van de Franse oorlogen in 1815.
- In de oorlogsjaren hebben de boeren en de grootgrondbezitters hoge winsten gemaakt doordat er geen Europees graan ingevoerd kon worden.
- De Corn Laws moesten deze winsten op peil houden.

- Gehaat bij de stedelijke bevolking, omdat ze het brood zo onnodig duur maakten, bovendien bleven alle voedselprijzen hoog.
- Ook de industriële ondernemers zijn er fel tegen. De wetten staan de voor hen gunstig internationale vrijhandel in de weg.
- Bovendien dwingen de wetten hen hogere lonen uit te betalen, de arbeiders moesten immers meer verdienen om het dure brood te betalen.
- Was alleen gunstig voor de Engelse landlords (grootgrondbezitters)

Corn Laws + Naoorlogse economische crisis -, zorgde voor een grimmige stemming:
 Opnieuw waren er rellen en plunderingen.
 Maar de hervormers zelf probeerden ditmaal vooral met
vreedzame massabijeenkomsten veranderingen af te dwingen.

**Zoals de demonstratie op St. Peter’s Field, Manchester (1819)
= was een campagne voor algemeen kiesrecht :::: veel demonstranten

1) Regering hoopte door representief op te treden m.b.v. het leger en dat bij het neerslaan van de betoging het tij zou keren.
2) Maar juist in plaats daarvan kwam er juist verontwaardiging over ‘Peterloo’ en gingen nog meer mensen demonstreren!
3) Om de hervormers eronder te krijgen; keerde de regering terug naar de politieke repressie van de 1790’s: Radicale leiders werden opgepakt en er werden harde wetten afgekondigd.

4) De woede hierover- leidde in 1820 tot plannen voor een moordaanslag op het Britse kabinet.
5) Maar de aanslag werd verhinderd en de opstand bleef uit.

Hoofdstuk 5, Paragraaf 3: Oude versus de nieuwe lords

- Er volgde nog een diepere politieke crisis.
- Weer nieuwe hervormingen geëist; nu met nog meer mensen.
- Maar ditmaal geeft de elite toe.
- Het leek de enige manier om een revolutie te voorkomen.

Demonstraties tegen Engelse politiek, met name kiesrecht en het kiesstelsel

*Verschil met andere demonstraties:
Niet alleen de lagere klassen eisten hervormingen,
de stedelijke middenklasse en de industriële ondernemers ook!!

In de jaren 1790-1820 hadden de regering en de ondernemers ‘elkaar gesteund’:
 Regering hield rekening met zakelijke belangen van ondernemers.
 Ondernemers steunden de regering en lokale autoriteiten

Maar er waren toch wel degelijke spanningen tussen ondernemers en de overheid:

 De autoriteiten hielden de ondernemers medeverantwoordelijk voor de opstandige stemming onder het volk.
 De ondernemers vonden het niet meer eerlijk dat de overheid beheerst werd door de landbezittende adel.

House of Lords (Hogerhuis)
= bestond geheel uit edelen die door de koning voor het leven werden benoemd

House of Commons (Lagerhuis)
= hierin domineerde de landadel ook.
- Hiervoor leverde elk district twee afgevaardigden
- Doordat de kiesdistricten sinds 1688 niet waren veranderd, waren de landelijke gebieden (waar de adel heerste) zwaar oververtegenwoordigd.
- Veel van die districten waren in de loop der tijd ontvolkt.
- De sterk gegroeide noordelijke industriesteden daarentegen waren niet
vertegenwoordigd.(zoals Manchester).

Door al deze ontevredenheid:

1) Ontstaan van massale demonstraties
2) De conservatieven, bang voor de volkswoede, weigerden een nieuwe regering te vormen.
3) De situatie dreigde nu geheel uit de hand te lopen.

4) Demonstraties werden nog massaler, nog meer rellen.
5) In sommige gebieden raakten de autoriteiten de controle volledig kwijt.
6) Uiteindelijk werd in 1832 de Reform Bill aanvaard.

Reform Bill =
 De kiesrechthervorming van 1832, die tot stand komt na massale demonstraties voor verandering van het kiesrecht.
 De Reform Bill handhaaft het uit de Middeleeuwen stammende districtenstelsel, waarbij elk district één of twee vertegenwoordigers in het Lagerhuis kiest, maar verandert de indeling van de kiesdistricten.
 Nauwelijks bevolkte plattelandsgebieden waar de landadel het voor het zeggen heeft, verliezen zetels ten gunste van stedelijke industriegebieden die tot dan toe niet vertegenwoordigd zijn.
 Het kiesrecht wordt beperkt tot degenen die een bepaald bedrag aan belasting betalen.
 De arbeidersklasse en de lagere middenklasse lijven dus van kiesrecht uitgesloten.
 De politieke macht verschuift tegen gunste van de industriële ondernemers en de stedelijke middenklasse.

Macht voor de middenklasse

Reform Bill = ingewikkeld compromis
56 kiesdistricten werden opgeheven
Nieuwe industriedistricten kregen ook zetels toegewezen
Stemrecht werd gebonden aan bezit: alleen welgestelde Engelsen mochten stemmen.


De Reform Bill kwam vooral de stedelijke middenklasse en de industriële ondernemers ten goede. (deelde met adel de macht in het Lagerhuis)

De nieuwe situatie in het Lagerhuis leidde tot een langdurige strijd over graanprijzen.

De Corn Laws waren de fabrikanten altijd al een doorn in het oog geweest.
- maakten het graan duur, waardoor de arbeiders meer geld nodig hadden om in leven te blijven
- een onnodig groot deel van het nationaal inkomen ging op aan voedsel en dus niet uitgegeven kon worden aan de industrie.
- Het stond een internationaal systeem van vrijhandel in de weg.

1838: Engelse economie raakt in diepe depressie

Ondernemers uit Manchester richten de Anti-Corn- Law-League op.

Anti-Corn-Law-League=
 In 1838 in Manchester opgerichte pressiegroep die af wil van de Corn Laws.
 Industriële ondernemers uit Manchester vormen de kern van de beweging, maar er is ook steun van de stedelijke burgerij en de arbeidersklasse.
 Nadat de invoertarieven onder invloed van de Anti-Corn-Law-League in 1842 al zijn verlaagd, worden de graanwetten in 1846 uiteindelijk geheel ingetrokken.
 Dat besluit maakt weg vrij voor de internationale handel en symboliseert de toegenomen macht van de industriële ondernemers (lords of loom= weefgetouw) ten koste van de landadel (lords of soil).


 Onder deze - druk ging de regering, ondanks fel verzet van de adellijke grootgrondbezitters, langzaam door de knieën: graantarieven verlaagd + Corn Laws worden afgeschaft
 Sir Robert Peel had de wetten ingetrokken.
[Het had de koning genoegen gedaan deze fabrikantenfamilie inde adelstand te verheffen.]

Conclusie:
Nieuwe lords of the loom (=weefgetouw) hadden het gewonnen van de oude lords of the soil!!

Hoofdstuk 5, Paragraaf 4: De Chartisten-beweging

Reform Bill was een overwinning voor de industriële ondernemers, maar had niks voor de arbeiders opgeleverd.

- Daarom ontstaat uit frustratie de beweging van Charisten.

*Strijd voor algemeen kiesrecht

 Alleen de lagere middenklasse (= geschoolde arbeiders, textielwerkers en zelfstandige ambachtslieden, dus niet de ‘gewone arbeiders’) waren politiek actief:
 Deze groep werd steeds groter
 Ze dachten dat algemeen kiesrecht min of meer vanzelf tot sociale rechtvaardigheid zou leiden.
 Als het volk eenmaal het parlement zou kiezen, moest de regering wel voor een meer gelijke verdeling van de welvaart zorgen.

1836: zes jaren economische misère

Bereikten het dieptepunt in de hungry forties
- voedselprijzen stegen
- werkloosheid steeg

Hungry forties =
 Periode van extreme honger en armoede in de vroege 1840’s, veroorzaakt door opeenvolgende misoogsten.
 De honger trof niet alleen Engeland maar ook tal van andere Europese landen.
 Maar zwaarst getroffen was Ierland, waar honderdduizenden de hongerdood stierven en een massale emigratie op gang kwam, vooral naar Amerikaanse en Engelse industriegebieden.

1838: arbeidsorganisatie in Londen stelde een Charter (=handvest) met politieke eisen op.

Chartisten-beweging=
 Beweging van arbeiders en leden van de lagere middenklasse die de invoering van het algemeen mannenkiesrecht en andere politieke hervormingen eisen.
 De beweging, opgericht in 1838, komt voort uit teleurstelling over de Reform Bill en uit frustratie over de economische en sociale malaise tijdens de diepste economische crisis tot dan toe.
 De arbeiders verwachten dat kiesrecht als vanzelf tot materiële en sociale verbeteringen zal leiden.

 De beweging probeert het Lagerhuis met petities tot uitbreiding van het kiesrecht te dwingen.
 Wanneer dat niet lukt, raakt de beweging in een crisis. Na 1848 ebt het Chartisme weg.
 De Chartisten bereiken zelf dus niets, maar in de volgende ¾ eeuw zullen hen wensen alsnog verwezenlijkt worden.

Manchester zou in de Chartistenbewging (netzoals bij de Anti-Corn-Law-League) een belangrijke rol spelen.

Hoe werkte de Chartistenbeweging?
- Ze hielden in 1838 en 1839 massabijeenkomsten
- Petities door honderden mensen laten tekenen.

* Maar helaas :( - de hervormingen werden verworpen met 235 tegen 46 stemmen.

Hungry forties begonnen in een grimmige sfeer.
 In sommige steden (1839-1840) ontstaan van rellen en opstanden
 Autoriteiten grijpen hard in.
 543 Chartisten werden voor korte of lange tijd in de gevangenis vastgezet

1842: Chartistenbeweging heeft zich hersteld.
 Er volgde een nieuwe petitie, opnieuw opgeluisterd + grote demonstraties
 Opnieuw leidde het tot niets.

 Petitie werd weer door dezelfde stemverhouding verworpen.

1842: Ditmaal leidde de teleurstelling tot een stakingsgolf.
 Mijnwerkers leggen het werk neer.
 Na loonsverlaging van katoenwerkgevers:
textielarbeiders staken en maken stoommachines onklaar.

Staking ging om zowel het loon als om het Charter (eisen op handvest).*

 Maar de regering en de fabrikanten hielden langer vol.
 De arbeiders, aan de andere kant, konden het zich simpelweg niet veroorloven lang zonder inkomen te zitten.
 Bovendien trad de regering hard op (leger, gevangenisstraffen, verbannen naar Australië)

Gevolg:
Eind augustus hield de staking = de eerste algemene landelijke staking = op.
[Mijnwerkers en textielarbeiders hielden het nog een maand vol, maar eind september gingen ook zij weer aan het werk.]

De mislukte staking betekende het einde voor de Chartisten-beweging omdat:
 De leiders waren het oneens over de te volgen strategie.
 De belangstelling van de arbeiders voor politieke hervormingen verflauwde (de economie trok weer aan en de politiek kwam de arbeiders op andere fronten tegemoet)

1846: Invoering van Ten Hours Act + Intrekken van Corn Laws :: namen veel onvrede weg.

Nog eenmaal beleefde het Chartisme een opleving.

Weer een petitie, maar ging schandaal ten onder (zeiden 6.000 handtekingen ipv 1.000)

Nadat de Chartisten-beweging was verdwenen, werden in de volgende ¾ eeuw bijna al haar eisen alsnog ingewilligd.

Na 1848:
Ook sociaal-economisch verging het de arbeidersklasse nu beter dan de grootste optimisten ooit hadden durven hopen.
En dit gebeurde allemaal zonder schokkende veranderingen :)!!!

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.