Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Dynamiek en stagnatie in de Republiek (2/2)

Beoordeling 8.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 3497 woorden
  • 17 mei 2010
  • 5 keer beoordeeld
Cijfer 8.7
5 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
VIJFTIENDE EN ZESTIENDE EEUW

POLITIEK

Politieke structuur:
Het Habsburgse Rijk werd bestuurd (overheid) door het stad- of dorpsbestuur. Daarboven stond het gewestelijk bestuur en het centrale gezag (vorst en de bestuursorganen) in Brussel.
Karel V reorganiseerde het gezag (veel in buitenland) en stelde een landvoogd (familie) als plaatsvervanger aan in Brussel, met drie centrale Raden (hoge edelen en juristen). Raden bepaalde het regeringsbeleid en zorgden voor de uitvoering.
Oosten: adel

Kuststreek (westen): ook stedelijke burgerij had invloed

Republiek en buitenland:
Republiek : gedecentraliseerde staat
Engeland/Frankrijk: gecentraliseerde staat met koning als soeverein (vorst als machtig staatshoofd)

ECONOMIE

Economische structuur en ontwikkeling:
Economie: niet rooskleurig
-veengrond ongeschikt geworden voor graanbouw
-steden waren klein en konden niet tippen aan Hanzesteden en Vlaanderen/Brabant
Oosten: agrarisch (platteland)
Kuststreek (westen): handel en nijverheid (steden)
Oorzaken groei in Holland/Zeeland
-bevolkingsgroei (urbanisatie, immigratie)
-commercialisering landbouw
-groei Brugge, Gent en Antwerpen (export van grondstoffen en producten via Amsterdam naar deze steden of ook vanuit Antwerpen via Amsterdam naar Europa)
-groei handel, scheepvaart, nijverheid, visserij


Ontwikkeling landbouw:
Ontstaan intensieve/gecommercialiseerde landbouw in Holland en Zeeland. Om groeiende bevolking te voeden was eigen graanverbouw niet voldoende meer. Goedkoop graan haalde ze uit Oostzeegebied.
Boeren stapten van graanbouw voor eigen gebruik over op handelsgewassen en veeteeltproducten voor de export.
Gevolg :
-groei stapelmarkt Amsterdam
-internationaal handelsnetwerk
-urbanisatie (minder arbeidskrachten nodig in landbouw en meer werk in nijverheid in steden)
-spanning met Hanzesteden

Verschil Oosten en zuiden vergeleken met steden:
Oosten/zuiden: bijna uitsluitend voor eigen gebruik;
Oorzaak:
-kleine steden dus geen afzetmarkt voor gecommercialiseerde landbouw
-adel had het voor het zeggen (feodaal)

Waterschappen:
Er ontstonden waterschappen, omdat er veel overstromingen waren. Boeren zorgden voor dijkbeheer (en raakten al gewend aan lange termijn investeren en samenwerken).

Ontwikkeling nijverheid:

Stedelijke nijverheid door gunstige omstandigheden:
-voldoende aanbod arbeidskrachten, hoge arbeidsproductiviteit door specialisaties (Leiden: linnen, Delft:aardewerk)
-vrije markt voor ondernemers door
a)minder invloed gilde (dan in rest Europa)
b)trafieken (houtzagerijen, suikerraffinaderijen) vielen buiten de gilden

Bedrijfstakken:
Gilden (in Republiek minder dan in rest Europa)

Ontwikkeling visserij:
Haringvisserij groeide (zoute haring)
Oorzaak:
-uitvinding haringkaken
-nieuw scheepstype, de haringbuizen

Amsterdam:
-klein in vergelijking met Antwerpen (sterk door Portugal-specerijen)
-in 2e helft 16e eeuw ging Antwerpen achteruit door ontwikkelingen in Spaanse Rijk (2x bankroet Habsburgse Rijk, 1557 en 1575). Gevolg Antwerpse kooplieden en bankiers verloren geld (leningen aan staat)
Opkomst Amsterdam door

a)val van Antwerpen in 1585. Spanjaarden heroveren Antwerpen en Holland/Zeeland sluit Schelde af voor scheepvaart Antwerpen
b)centrale ligging: kooplieden en ambachtslieden trekken naar Amsterdam, met hun kennis en kapitaal. Amsterdam centrum handelskapitalisme
Maar ook
c)gunstige ontwikkelingen in Holland/Zeeland (zie eerder)
d)gewestelijke en stedelijk heffingen werden ontdoken

Ontwikkeling scheepvaart:
Tot 15e eeuw liep de scheepsbouw achter op Spanje en Portugal. In 16e eeuw verbeterde dit doordat scheepstimmerlieden nieuwe technieken leerden en zelfs verbeterde.
Gevolg:Hollandse schepen meer laadvermogen

Koopvaardijvloot:
Handel in 15e 16e eeuw van bulkgoederen in twee richtingen:
-oosthandel: Oostzeegebied
-westhandel: Engeland, Frankrijk, Portugal
Oorzaak:
-gunstige ligging Holland en Zeeland

Effect van politieke gebeurtenissen op economie:
Val van Antwerpen (1585). positief
Vluchtelingen uit de Zuidelijke Nederlanden brachten mee:
-veel vakkennis waardoor nieuwe industriën konden ontstaan (onder andere op het gebied van textielnijverheid en geldhandel) naar de Republiek
-kapitaal

-commerciële en technische kennis
(arbeidskrachten waren wel duur, hoge arbeidsproductiviteit compenseerde dit deels)

Ontwikkeling economische eenheid in de Republiek:
Gewesten waren zelfstandig, weinig eenheid.
Eenheidsvorming door
-samenwerken boeren bij waterschappen
-gezamenlijk economische belang bij kooplieden-regenten
-banden tussen steden en gewesten door kooplieden-regenten door hun familierelaties en kennissenkring (netwerken)

SOCIAAL

Kleine burgerij:
Ging in 2e helft eindelijk meer geld verdienen met handel, nijverheid en zag dit weer opgaan aan belastingen (voor oorlogen die hen niet interesseerden)

GOUDEN EEUW (1585-1672)

POLITIEK

Politieke structuur:
Regenten kwamen uit rijke koopmansfamilies (verdeelden belangrijke functies binnen de familie of sociale groep). Ze werden steeds meer bestuurder dan koopman.
In Republiek wel buitenlandsbeleid (namelijk door Staten-Generaal, veel geld naar gezamenlijk voor leger), maar geen grip op binnenlands beleid (particularisme)

Ten behoeve van internationale handel (hoeksteen van de economie in de gouden eeuw):
-konvooi- en licentiegelden (in- en uitvoerrechten) in de havens. Met opbrengst werden oorlogsschepen betaald die de vloot moesten beschermen
-monopolies aan grote handelscompagnieën, voor krachtenbundeling

Politieke ontwikkeling:
Na 12-jarig bestand werd handelspolitiek agressiever:
-kaping Spaanse zilvervloot door Piet Heijn
-discriminerende tarievenpolitiek (uitvoer van wol naar Zuidelijke Nederlanden kostten 2x zoveel dan naar andere landen
Eerste Stadhouderloze Tijdperk 1650-1672
-Republiek werd geleid door raadpensionaris Johan de Witt
Gevolg: landleger raakte in verval (vandaar dat ook Rampjaar mogelijk werd)

Overheid en bevolkingsgroepen:
Steun overheid aan ondernemers:
-gunstige regels en aantrekkelijk voorwaarden
-opdrachten aan ondernemers voor leveren goederen (leger, vloot).
-leende geld van ondernemers, die van de rente konden profiteren
-bij sociale conflicten koos overheid voor de kant van de ondernemers


Republiek en buitenland:
Republiek werkte aan interne stabiliteit:
-stadhouder Maurits veroverde groot aantal steden in zuiden, oosten en noorden, zodat Holland en Zeeland niet meer geïsoleerd lagen
-Spanje voerde oorlog tegen meer landen
-omringende landen als Engeland en Frankrijk huurden schepen uit de Republiek in
-in Frankrijk heersten dertig jaar lang godsdienstoorlogen (hugenoten)
1e Engelse oorlog van 1652-1654, onbeslist,
2e van 1665-1667 in Amerika: Eng veroverde Nieuw-Nederland, Zeeuwen veroverden Suriname
Frankrijk: invoerrechten-oorlog
Solo’s Eng en Fr niet succesvol genoeg, dus kwam er een gezamenlijke actie:
Rampjaar (1672) Eng en Fr vielen samen Republiek aan, om handel van de Republiek terug te dringen (ook met Keulen en Munster)
-grote delen Republiek bezet
-grote economische schade

Hugo de Groots 'Mare Liberum' (1609):
De Portugezen bleven aanspraak maken op het monopolie op de grote vaart naar Oost-Indië. In Mare Liberum verdedigde Hugo de Groot de vrijheid van alle volkeren om de wereldzeeën te bevaren en verwierp hij de Portugese aanspraken.


Overeenkomst en verschil in politieke gebeurtenissen:
1672:
-aangevallen door buitenlandse mogendheden
-eis van het volk: aanstellen stadhouder
Dus buitenlandse dreiging maakte eind aan stadhouderloos tijdperk
Republiek had oorlog met Engeland en Frankrijk. Dood gebroeders de Wit.

ECONOMIE

Economische structuur en ontwikkeling:
Economische ontwikkeling uit 15e en 16e zette zich voort.
Oorzaken (naast die uit 15e 16e eeuw)
-particuliere ondernemers gingen in handel grotere risico’s aan door niet alleen op bestelling maar ook voor eigen rekening goederen te kopen en te vervoeren naar vrije markten, waar vraag en aanbod de prijs bepaalden
-een aantal Europese landen, ook de Republiek, stichtte in andere werelddelen handelsposten en kolonies.

Ontwikkeling landbouw:

Boeren investeerden en specialiseerden zich, omdat
-constante aanvoer van voedsel bleef door positie van Amsterdam als centrale graanmarkt -veeteelt leverde voldoende mest op
Niet hoeven zorgen voor graan en dus investeren in intensieve verbouw van handels- en tuinbouwgewassen (wortels, ui, kool)
Landbouwkosten stegen, maar dat maakte niet uit voor boeren in Holland
-extensiveren bedrijfsvoering (minder arbeid)
-efficiënter werken (karnmolens-paarden)
-kiezen voor producten met hoge opbrengst (vetweiderij)

Verschil Oosten en Zuiden vergeleken met steden:
Oosten/zuiden bleven achter. Oorzaak:
-geen goede verbindingen met westen, ontbreken van waterwegen
-boeren bleven meer zelfvoorzienend, hielden weinig over voor verkoop
-investeren in onvruchtbare zandgrond niet rendabel (veel mest nodig)
Gevolg: weinig bevolkingsgroei en lage urbanisatiegraad.
Wel economische samenwerking met Westen:
-klein deel keuterboeren opgenomen in markteconomie kustprovincies, bijv. gebied Amersfoort-Arnhem voor tabaksteelt
-verplaatsing nijverheid naar het platteland. Oorzaak: lagere loonkosten (minder geschoold werk textiel naar N-Brabant)

-papierfabricage op Veluwe (ook in Zaanstad)
- weverijen als huisnijverheid (ook in Haarlem)

Ontwikkeling nijverheid:
Groei nijverheid door
-stijgende vraag (bevolkingsgroei, stijgende welvaart, meer behoefte aan nijverheidsproducten door afname zelfvoorziening)
-goede investeringsmogelijkheden (kapitaal tegen lage rente, arbeidsmarkt trok aan, maar ook goed waterwegennet en voldoende turf als goedkope energiebron)

Bedrijfstakken:
-Gilden (in Republiek minder dan in rest EU)
-Huisnijverheid
-Trafieken (veredelingsbedrijven)
-Manufacturen (werkplaatsen met arbeiders)
-grootschalige bedrijven (suikerrafinaderij, scheepswerven) waar veel kapitaal in werd geïnvesteerd.
Voordeel van deze bedrijfstakken tov gilden:
-meer bedrijfsvrijheid, soepeler regels, verregaande vorm van arbeidsdeling (in gilde: één man maakt van begin tot eind hele product, in overige: slechts een van de onderdelen van het eindproduct)
Verschil in relatie ondernemer-arbeider

-gilde:patriarchische verhouding:meester-gezel
-nieuwe bedrijfstakken: kapitalistische verhouding: ondernemer investeerde en wilde winst maken, voor werklieden voelde hij zich niet verantwoordelijk. Zwakke rechtspositie arbeiders. Gevolg: conflicten en stakingen
Waarom geen strijdbare arbeiders
-geen eenheid, soms zelfs concurrenten (eind 16e eeuw kinderarbeid)
-steeds meer immigranten die wel tegen laag loon wilde werken

Ontwikkeling visserij:
Oprichting Noordse Compagnie in 1614 (door contacten met Noorwegen en Rusland had men walvissen opgespoord).
Rechten:
Alleenrecht op jagen van robben en walvissen in Noordelijke IJszee (niet te controleren)

Amsterdam:
Stapelmarkt: eerst bulkgoederen als graan belangrijk.
17e eeuw:
Ontstaan suikerraffinaderijen. Oorzaak: stapelmarkt, dus voldoende grondstoffen en exportmogelijkheden.
Ontstaan zoutziederijen en zeepziederijen: voor de visserij waren veel trafieken nodig: visserij had zout nodig om de vis te zouten, walvistraan was grondstof voor zeep.
Amsterdam was aantrekkelijk voor kooplieden door geldelijke instellingen die de handel vergemakkelijkten:

-Wisselbank (muntgeld wisselen, wisselbrieven verrekenen, geld lenen tegen lage rente)
-Beurs/koopmansbeurs (handelswaren kopen, geld lenen, verzekeringen afsluiten, scheepsruimte of pakhuis huren, personeel in dienst nemen, informatiecentrum).
(-Bank van lening (minder internationaal, meer voor Amsterdammers zelf die acuut geld nodig hadden): geld lenen tegen onderpand)

Ontwikkeling scheepvaart:
Scheepsbouw Republiek was relatief goedkoop en kwam tot bloei
-ondanks hoge lonen werden schepen goedkoop gebouwd dankzij lage invoerrechten materiaal (hout), technische voorsprong (fluitschip) en lage belastingen
-standaardisatie door grootschalige productie
Door scheepvaart kwamen ook zeilmakerijen, wapenindustrie en buskruit-fabricage in de lift (oorlogen en particuliere handelslieden)

Koopvaardijvloot:
Koopvaardijvloot van Republiek was grootste van Europa. Vanuit havens Holland, Zeeland en langs Zuiderzee (Hoorn, Enkhuizen) contacten met alle gebieden in opkomende wereldeconomie. Groeiende behoefte graan en hout (Oostzeegebieden) en zout (Frankrijk).

Compagnieën van Verre:

-specerijen (peper, kruidnagelen, nootmuskaat) in Europa in 16e eeuw zeer gewild, maar schaars en ‘peperduur’.
-aanvoer door Portugezen uit Indië, zeer winstgevend.
-eind 16e eeuw liep handel terug door kapers en embargo Filips II
Dus Hollandse kooplieden hadden bijna geen aandeel meer in deze handel en richten Compagnieën van Verre op.

VOC:
In 1602 werd met steun van Raadpensionaris Oldenbarnevelt VOC opgericht om einde te maken aan concurrentie en krachten te bundelen.
Rechten/bevoegdheden
-monopolie op handel ten oosten van Kaap de Goede Hoop
-bestuurlijke bevoegdheden in naam van de Staten-Generaal (soevereine rechten), dus zelfstandig verdragen sluiten met Aziatische vorsten, zelfstandig oorlog voeren in Azië en forten bouwen
Producten VOC: specerijen, textiel (India , Bangladesh), thee (China)

Verschillende kijk van VOC en Indonesische vorsten op overeenkomst:
Doelstelling overeenkomst VOC en Indonesische vorsten:
-VOC zag het als handelsovereenkomst

-Ind. Vorsten zagen het als politiek verdrag in de strijd tegen interne rivalen en buitenlandse vijanden
Gevolg: VOC raakte betrokken bij interne en externe machtsstrijd van de vorsten en dat betekende dat ze meer kosten moesten maken dan voor de directe handel noodzakelijk was.

WIC:
Opgericht in 1621 ivm krachtenbundeling naar Caribisch gebied.
Rechten/bevoegdheden
-monopolie op Atlantische handel
WIC viel samen met einde 12-jarig bestand, dus Nederland was weer in oorlog met Spanje en Portugal
Kaapvaart in 1928: zilvervloot door Piet Hein.

Driehoekshandel:
Slavenhandel tussen Republiek, West-Afrika en West-Indië.
Eerst naar West-Afrika, ruil Hollandse nijverheidsproducten tegen slaven, goud en ivoor. Slaven verkocht aan Amerika. Uit Amerika plantageproducten als suiker, koffie, cacao en tabak naar Republiek (Amsterdam).

Economisch belang fluitschip:
-Optimaal laadruim om maximale hoeveelheid goederen te vervoeren
-Smal dek, waardoor weinig tolgeld betaald hoefde te worden (tol Sont was gerelateerd aan oppervlakte scheepsdek)

-Verlengd fluitschip kon sneller varen en dus eerder op plaats bestemming zijn
-kleinere hoeveelheid bemanning

Geldontwikkeling:
Rijke mensen investeerden in:
-verbetering infrastructuur (trekvaarten)
-grootschalige projecten voor landwinning door drooglegging van meren (Beemster in NH), molengang
-turfwinning, belangrijke energiebron

Effect van politieke gebeurtenissen op economie:
Het Twaalfjarig Bestand (1609-1621): positief. - -de handel op het Oostzeegebied kwam tot een hoogtepunt
-door de opheffing van het Spaanse handelsembargo hadden kooplui minder last van de Spaanse en Vlaamse kaapvaart vanuit Duinkerken.
-Nederlandse kooplui kregen toegang tot het Middellandse Zeegebied.
Dertigjarige Oorlog (1618-1648 Oostenrijk, Duitsland en Zuidelijke Nederlanden): positief
-Leidse en Haarlemse textielindustrie kon profiteren van verwoesting Duitse textielsteden

-bloei landbouw door export naar Duitsland en Zuidelijke Nederlanden (waar landbouw zwaar te lijden had )
De vrede van Munster (1648): deels positief, deels negatief.
Positief
-definitieve opheffing van het Spaanse handelsembargo betekende dat de handel met het Middellandse Zeegebied zich uitbreidde met meer verschillende goederen
-doordat Frankrijk Duinkerken verwierf, kwam er een einde aan Vlaamse kaapvaart
Negatief:
-door einde 30-jarige oorlog nam vrachtvaart in bulkgoederen op Oostzee af door stijging prijs van Pools graan
-Hollandse handel werd beperkt door mecantilistische maatregelen Eng (acte van navigatie)en Fr (verhoging invoerrechten)
-spanningen op handelsgebied leidden tot oorlogen

Ontwikkeling van economische eenheid in de Republiek:
Oprichting VOC en WIC was een voorbeeld van bundeling van krachten.

SOCIAAL

Verschil van het Westen met Oosten en Zuiden:
In Westen: open , mobiele samenleving met goede mogelijkheden voor sociale stijging
In Oosten/Zuiden: standsverschillen, zowel in steden als op platteland

Westen had verzorgende functie naar Oosten en Zuiden (voorzieningen)

Adel:
Vooral in Oosten. Prestige van adel bleef hoog ondanks geringe macht.
Vaak geld door beleggingen in handel en leningen van steden en gewesten.

Gegoede burgerij:
Dit was de toplaag, minder dan 10%. Vooral grote ondernemers in handel en nijverheid, die
hun kapitaal gebruikte voor grote investeringen. Hadden in politiek, maatschappelijk en economische opzicht de dienst uit.

Kleine burgerij:
2e laag, kwart van de bevolking. Ondernemers, winkeliers en gegoede ambachtslieden. Ook predikanten en schoolmeesters.

Volksklasse:
3e laag, 60-70 %. Geschoolde werklieden, vaste en losse arbeiders, dienstpersoneel en bedeelden (mensen onder de armenzorg).

Armenzorg en liefdadigheidsinstelling:
Ouderen, gebrekkigen en wezen hadden niet altijd de mogelijkheid om in hun eigen onderhoud te voorzien. Dit deed de stedelijke overheid of een kerkelijke instelling.
Weeshuizen, hofjes (voor bejaarden) e.a.


Kinderen:
Goedkope arbeiders (textiel)
Leerlingwezen leidde tot misbruik op het gebied van kinderarbeid, zoals lange arbeidstijden en mishandeling

Gezinnen:
Kerngezin: ouders met kinderen
Uitgebreid gezin: grootouders, broers en zussen van de ouders erbij (vooral in Generaliteitslanden en op platteland)
Demografisch patroon:
-migratie van platteland naar stad
-hoge huwelijksleeftijd (>25, man 1- 1½ ouder)
-groot aantal ongehuwden
-huwelijk geregeld door familie (in Holland meer vrije partnerkeuze)

Vrouwen:
-Vrouw was na huwelijk handelsonbekwaam (dus mocht geen officiële besluiten nemen)
-vrouw vormde met man een productie-eenheid. Was man afwezig of was ze weduwe, dan mocht zij zelfstandig handelen (dus economisch toch een belangrijke positie)
-vrouwen werkten vaak als dienstmeid, verzorgster, marktkoopvrouw

Door vrije partnerkeuze ontstond er meer gelijkheid en werd positie vrouw beter (ook mogelijkheid tot scheiding).

Immigranten:
Bevolkingsgroei door immigranten, zoals
Zuid-Nederlanders na val van Antwerpen
Duitsers na 30-jarige Oorlog
Joden uit Spanje, Portugal, Duitsland en Polen
Britten die het niet eens waren met Anglicaanse staatskerk
Transmigranten (VOC, WIC)
Seizoenarbeiders uit Duitse grensgebieden
Voordeel voor immigranten:
Vaak religieuze en economische motieven en Republiek was tolerant (soms concentratie in bepaalde stadsdelen met controle door buurtmeesters)
Voordeel voor Republiek:
-Goedkope arbeidskrachten
Discriminatie
-Joden waren niet christelijk en beleven eigen taal spreken (jiddish) en werden wantrouwend bekeken. Ook werden ze gezien als concurrenten
-Joden mochten geen lid van een gilde worden, bouw synagoge werd niet toegestaan, getroffen in talrijke stadsoproeren


ZILVEREN EEUW (1672-1780)

POLITIEK

Politieke structuur:
Verschil regenten17e eeuw:geen actieve handel meer, alleen bestuurd en vermogensbeheer.
Stadsbesturen, Gewestelijke Staten en Staten-Generaal hadden allemaal het besef dat de handel de basis was van de welvaart. Echter, steden en gewesten waren vaak uit op eigenbelang en hinderden elkaar door:
-tolbarrières
-onvoldoende samenwerking infrastructuur
-toename indirecte belastingen (accijnzen)
In Holland was veel belasting nodig (gevolg van Spaanse Successieoorlog) en hier werden oplossingen gezocht in :
-belasting op erfenissen, bezit, huispersoneel
Meeste belasting Staten-Generaal werd opgebracht door Holland en daarin vooral door de stad Amsterdam.

Politieke ontwikkeling:
Aanhang patriotten:
mensen uit burgerij en mensen met een andere godsdienst dan de nationaal gereformeerde, omdat deze twee groepen in de Republiek tot dan toe nauwelijks toegang hadden tot het bestuur en de politieke macht
Aanhang prins:

Mensen uit de volksklasse en kleine burgerij, omdat deze mensen meenden dat alleen de prins hen kon beschermen tegen de macht van de regenten (die alleen uit waren op eigen belang).

Overheid en bevolkingsgroepen:
Pachtersoproer: (1747-1748)
Oproer van onderlaag van de bevolking tegen de belastingpachters.
Amsterdamse Doelisten: (verzet middengroep)
-tegen zelfverrijking regenten
-tegen belastingpacht
-tegen vestiging immigranten (concurrentie)
-bescherming eigen nijverheid
Van Willem IV verwachten ze dat hij einde maakte aan regenten. Belastingpacht is opgeheven.

Overeenkomst en verschil in politieke gebeurtenissen:
1747:
-aangevallen door buitenlandse mogendheden
-eis van het volk: aanstellen stadhouder
Dus buitenlandse dreiging maakte eind aan stadhouderloos tijdperk
Republiek was alleen in oorlog met Frankrijk. Omwenteling minder gewelddadig.

ECONOMIE


Ontwikkeling landbouw:
Boeren in kustprovincies kregen het na 1670 moeilijk:
-dalende landbouwprijzen
-afzetproblemen door Engelse concurrentie
-hoge loonkosten
Belastingen stegen vanwege de oorlogen
-epidemieën van veepest (overigens vaak daarna grotere veestapels dan ervoor)
-zeedijken aangetast door paalworm
Bloei door:
-bevolkingsgroei, dus meer vraag
-productie handelsgewassen
-vernieuwingen bespaarde arbeidskosten
-verlaging grondbelasting en pachtprijzen

Verschil v/h Oosten en Zuiden vergeleken met steden:
In Oosten had men minder last van achteruitgang:
-meer voor eigen gebruik, minder afhankelijk van afzetmarkt
-pacht werd “in natura” betaald (met landbouwproducten), dus minder afhankelijk van de dalende landbouwprijzen
-op een gemengd bedrijf meer keuze mogelijkheden

-bijverdienen door huisnijverheid
Wel verbonden met de markt door
-verbouw arbeidsintensieve handelsgewassen als tabak, vlas en hop. Zo kregen ze toch te maken met conjuncturele ontwikkelingen
-aardappelteelt (in toenemende mate voor de markt)
Grotere boeren bleven hier buiten, hielden vast aan arbeidsintensieve graanverbouw.

Ontwikkeling nijverheid:
Nijverheid ondervond problemen . Oorzaak:
-hoge loonpeil
-niet verder toenemen arbeidsproductiviteit
-toenemende concurrentie en protectie (mercantilisme) van vooral Eng en Fr.
Meest voelbaar in Holland, door internationale markt. Gilden probeerden stagnatie tegen te houden (bijv exportpremies), maar tevergeefs.
Hoge kwaliteit hield export wel overeind.

Ontwikkeling visserij:
Achteruitgang haringvisserij door (eind 17e eeuw) haringtrek, verandering smaak bevolking en (18e eeuw) concurrentie.
Achteruitgang 2e helft 18e eeuw walsvisvangst door langere reis (verder uit de kust) en schommelende prijzen


Amsterdam:
Trafieken zoals zoutziederijen, zijdenijverheid en katoendrukkerijen gingen achteruit
Kapitaalintensieve suikerraffinage bloeide op.
Als voorbijland minder stapelmarkt, groei kapitaalmarkt en voorbijlandvaart
Amsterdam werd kapitaalmarkt. Oorzaak:
Hollandse kooplieden gingen zich meer toeleggen op financiële markt (hadden internationale contacten)
-kredietverlening en beleggingen
-verzekeringen
-commissiehandel
-wisselhandel en acceptbedrijf
Gevolg:
Ontstaan koopmanshuizen, bankiershuizen met internationale faam. Bank- en effectenwezen (handel in wisselbrieven en aandelen) kwam tot bloei.
Beleggingen buitenland: dividenden (winst op investering) onregelmatig door crisis
Beleggingen binnenland: overheid gunstig, particulieren (VOC, Surinaamse plantages) leverden meer op maar waren zeer risicovol

Ontwikkeling scheepvaart:

Scheepsbouw ging achteruit.
Steenbakkerijen niet, door de vraag naar scheepsballast. Schepen die op de heenreis gebrek aan lading hadden, werden verzwaard met stenen.

VOC:
VOC zeer grote rol als werkgever.
VOC groeide door:
-vergroten vloot
-meer gevarieerde koloniale producten
-inter-Aziatische handel
VOC maakte toch minder winst door:
-stijging militaire uitgaven Azië (conflict, oorlog)
-stijging bestuurskosten Azië (gebieden Azië onder bestuur VOC)
-stijging corruptie Azië (personeel VOC had eigen handel in Azië)

WIC:
Surinaamse plantages en handel in suiker en koffie werden gefinancieerd door bankiershuizen in Amsterdam
Lage opbrengsten door:
-hoge militaire uitgaven en bestuurskosten
-producten uit Amerika minder kostbaar dan specerijen uit Indië

-concurrentie Eng en Fr (Republiek had wel voordeel van onderlinge oorlogen tussen hen)
WIC opgeheven in 1791 door sterke verliezen in 4e engelse oorlog (1780-1784)

Driehoekshandel:
Slaven naar West-Indisch gebied (toenmalige Nederlandse koloniën Suriname, Guyana, Antillen) en Spaanse koloniën in Zuid- en Midden-Amerika.
Vooral Zeeuwen waren actief!

Geldontwikkeling:
Beleggen in obligaties door rijke mensen:
-internationaal verloor scheepvaart terrein (oa door mercantilistische maatregelen Eng en Fr)
-gewestelijke Staten en Staten Generaal hadden grote behoefte aan kapitaal en obligaties was een veilige belegging

Effect van politieke gebeurtenissen op economie:
Het Rampjaar (1672): negatief.
- Republiek werd door de twee concurrenten, Engeland en Frankrijk, gelijktijdig aangevallen. Kwam boven op reeds aanwezige mercantilistische politiek (schade nijverheid en handel)
Coalitieoorlogen tegen Frankrijk door Willem II om inlijving van Spanje door Frankrijk te voorkomen. (immers handel zou hieronder lijden).

De intrekking van het Edict van Nantes (1685): deels positief.
-anti-Franse stemming steeg en vele hugenoten (Franse protestanten) kwamen met hun kennis naar Republiek (boekenvak, Amsterdam)
Willem III Koning van Engeland: teleurstelling
-acte van Navigatie bleef bestaan.
De Spaanse Successieoorlog (1702-1713): negatief.
-Eng en Fr werden steeds sterker door invoer belastingheffing
-handel en werkgelegenheid werden minder door merct. Maatregelen
-Deze laatste oorlog tegen koning Lodewijk XIV van Frankrijk kostte veel geld, grote schulden. (70& aan rente op leningen, moest vooral door Holland worden betaald)
-loonpeil hoog, arbeidsproductiviteit steeg niet meer, dus producten duur en dit was nadelig voor export.

Ontwikkeling van de economische eenheid in de Republiek:
Maatregelen van stadsbesturen e.d. om economische neergang te stuiten (beschermende maatregelen en subsidies voor ondernemers) schoten tekort door gebrek aan samenwerking van steden en gewesten.
Pro-Engels (Patriotten dweepten met Amerika)of Pro-Frans: wat is beste in belang van handel (pamflettenoorlog)

Nieuwe tegenstelling Zee- en Landgewesten
-zeegwesten:investeren in oorlogsvloot (Eng)
-landgewesten: landleger (Frankrijk)
Gevolg: Willem IV: verwaarlozing leger

SOCIAAL

Adel:
Grondbezittende adel raakte in de problemen doordat er minder inkomsten kwamen uit de pacht (door landbouwcrisis raakten boeren in de problemen en moest de pachtprijs worden verlaagd).Inkomsten uit functies en leningen.

Kleine burgerij:
Had moeite positie te handhaven door:
-achteruitgang nijverheid in steden
-toenemende druk accijnzen (Pachtersoproer)
Zelfbescherming via Doelistenbeweging.

Volksklasse:
Hadden vaak geen werk en dus geen inkomsten. Hierdoor verpaupering (verarming).

Armenzorg en liefdadigheidsinstelling:
Ook in 18e eeuw bleef stedelijk zorg voor de “eigen” armen bestaan.
Patriotten waren fel tegen deze liefdadigheid (oplossing: onderwijs en werkinstellingen).

Gezinnen:

Vrouwenoverschot door:
-veel mannen met VOC naar nieuwe wereld
Veel ongehuwde vrouwen (huishoudsters bij rijke mensen)
- huwelijksleeftijd steeg door dalende welvaart (nu circa 30 jaar)
-gemiddeld aantal kinderen daalde;
-bevolkingsgroei kwam tot stilstand door minder kinderen en afname immigratie (in oosten nog lichte stijging, in Holland daling)

Vrouwen:
Rol vrouw veranderde door nadruk op rol van moeder.
Positie werd slechter dan in 173 eeuw
-alfabetiseringgraad veranderde in nadeel van de vrouw. Er kwam wel meer onderwijs, maar meer voor jongens dan voor meisjes.
-vrouwen traden minder op voorgrond in economisch leven (rol van moeder ipv positie in bedrijf)
-lonen vrouwen slecht
Positie bleef gelijk bij:
-krijgen van een publieke functie als regentes van armenhuizen of weeshuizen
-vrouwen uit volksklasse en kleine burgerij bleven werken voor gezinsinkomen (noodzaak)


Patriotten:
-ideaal van vaderlandsliefde
-wilde oplossing voor economische probleem, de werkloosheid: consumenten kopen Nederlandse wol en producenten gebruiken alleen wol van Nederlandse schapen

Immigranten:
Franse Hugenoten stimuleerden als laatste groep de economie, met name de lakenindustrie.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.