Geef je mening over deze nieuwe bachelor! 

Doe je vwo en overweeg je een universitaire bachelor? Doe dan mee aan dit korte onderzoek over een nieuwe studie en  maak kans op een cadeaubon van 25 euro.

Meedoen

Democractie Rechtsstaat van Nederland

Beoordeling 6.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 5339 woorden
  • 11 januari 2010
  • 29 keer beoordeeld
Cijfer6.7
29 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
ADVERTENTIE
AI, programmeren of data: wat past bij jou?

Bouw de apps van morgen, laat computers zelfstandig leren of verbeter de samenwerking tussen mens en technologie. Met de bachelor Informatica, Artificial Intelligence of Informatiekunde aan de UvA maak jij het verschil in de digitale wereld. Ontdek de mogelijkheden en kom naar de Open Campus Dag op 31 oktober!

Check de opleidingen!

GESCHIEDENIS Q2 DEMOCRATIE RECHTSSTAAT VAN NEDERLAND.

Politiek

15e eeuw: De Nederlanden behoorden tot het hertogdom Bourgondië
Door huwelijk kwam het onder de Habsburgers
Karel V bestuurde vanuit Brussel, centralisatiepolitiek
1579: Pacificatie van Gent was de toeloop tot een officieuze grondwet
Katholieken naar het noorden, calvinisten naar het noorden
1581: Acte van Verlatinghe, breuk met de Spaanse koning
1588: Republiek der Verenigde Nederlanden
18e eeuw: Politieke tegenstellingen, macht in handen van regenten, rijke families. Veel macht
was ook in de handen van Willem V, een onbekwame bestuurder
1796: Nationale vergadering, eerste volksvertegenwoordiging. Men kon het moeilijk eens
worden over een op te stellen grondwet
1798: Staatsregeling komt tot stand
1814: De grondwet verleende Willem van Oranje grote macht. Hij kon ministers kiezen
en ontslaan
1848: Nieuwe grondwet van Thorbecke. Liberalen vonden dat het kiesrecht beperkt
moest blijven: de hoogte van de belasting die je betaalde was de eis hiervoor.
1870: Kiesrecht werd onderwerp van discussie. Samuel van Houten vond dat er ook
kiesrecht moest zijn voor geschoolde arbeiders.
1887: Kiesrechtartikel: mannelijke ingezetenen die geschikt waren en zich in een
maatschappelijke welstand bevonden mochten stemmen
1896: Ongeveer de helft van de volwassen mannelijke bevolking kreeg kiesrecht.
1917: Grondwetsherziening: passief en actief stemrecht voor mannen. Voor vrouwen
voorlopig alleen passief.
1919: Via initiatiefwet werd kiesrecht ook actief voor vrouwen. In de loop van de jaren
werd kiesrecht van 23 naar 18 gedaan.
Godsdienst

1566: Beeldenstorm brak uit door ontevredenheid over het Spaanse beleid
1588: Gewesten behielden hun eigen privileges met in Holland en Zeeland vrijheid van
godsdienst. En je werd niet buitengesloten van de Unie als je katholiek was.
Gebeurtenissen

1580: Filips II verbant Willem van Oranje
Het ging de opstandelingen niet alleen om geloofsvrijheid maar ook om het
middeleeuwse erfgoed te behouden
1780: Revolutionaire beweging, Patriotten wilden niks weten van Willem V
1785: Tot 1787 waren de Patriotten aan de macht, maar door een Pruisische inval
sloegen ze op de vlucht naar Frankrijk en maakten de Franse Revolutie mee.
1795: Een Frans revolutieleger valt de Republiek binnen met de Patriotten in hun
voetsporen
Willem V vlucht naar Engeland
1813: Prins Willem van Oranje komt aan in Scheveningen en wordt benoemd tot
soeverein vorst
1848: Revoluties tegen koningschap. Willem II besloot om Thorbecke een nieuwe
grondwet te laten schrijven
1894: Roep om mannen - en vrouwenkiesrecht bleef sterk. SDAP voerde demonstraties

THORBECKE
· De koning werd onschendbaar
· De ministers werden verantwoordelijk
· Het parlement kreeg meer rechten, wetgevende en controlerende rechten.
· De macht verschoof van de koning naar het parlement

FILOSOFEN

MACHIAVELLI
Middeleeuwen: feodale samenleving, de adel en kerk hadden de macht en leenmannen bestuurden zelfstandig een gebied. De macht van de vorst nam toe.
· Schreef over de veranderende machtsverhoudingen, de macht van de vorst nam toe
· Werd in zijn denken beïnvloed door het humanisme
· De situatie waarin Italië door corruptie terecht was gekomen maakte tijdelijk een krachtige agressieve alleenheerser noodzakelijk
· Een machiavellistisch politicus wordt gekenmerkt door sluwheid
· Het motto: het doel heiligt de middelen
· Een vorst heeft zowel kracht als sluwheid nodig, onder ongewone omstandigheden moet hij zonder gewetensbezwaren te werk kunnen gaan.

HOBBES
Zestiende en zeventiende eeuw: Het streven naar meer macht door de vorst was een algemeen verschijnsel in Europa. Vorsten streefden naar centralisatie van het bestuur.
· Vorsten streefden naar centralisatie van het bestuur. Gevolg: de macht van de adel nam af, in de Nederlanden ontstond er een opstond tegen Filips II.
· Een denkbeeldige natuurtoestand waarin iedereen vrij en gelijk aan elkaar is
· De gelijkheid zorgt er volgens Hobbes voor dat mensen hetzelfde willen bereiken. Leidt tot onderlinge wedijver, wantrouwen en eerzucht. Dit weer leidt tot vijandschap met als gevolg een oorlog van allen tegen allen. Uit zelfbehoud moet men een oplossing zoeken
· Om vrede te bereiken moet iedereen bereid zijn om zijn vrijheid op te geven.
· Overeenkomst: sociaal contract. Iedereen draagt het recht op zelfverdediging over op de Leviathan, een absolute of soevereine vorst.
· Alleen de Leviathan kan de egoïstische natuur van de mens in toom houden en ervoor zorgen dat de natuurtoestand niet terug keert.
· Het contract draait tussen individuen en niet om een contract tussen volk en vorst
· Van de soeverein wordt verwacht dat hij veiligheid garandeert. Als hij zijn gezag verliest hoeft hij niet langer gehoorzaamd te worden.

LOCKE
In 1660 kwam er in Engeland een eind aan de republiek onder leiding van een militair dictatuur. De monarchie werd hersteld en al snel was er weer sprake van streven naar absolutisme en wederom zorgde dit voor verzet tegen het parlement.
· Ontwikkeld een theorie over natuurrecht die verzet tegen de koning mogelijk maakt.
· Locke hield zich bezig met de vraag aan wie op de aarde de macht toe kwam.
· Uitgangspunt: natuurtoestand waarin iedereen vrij en gelijk is, maar waar geen wetteloosheid heerste.
· Er is een natuurwet door God ingesteld. Deze houdt in dat iedereen zichzelf in stand moet houden en dat de samenleving zo voort kan gaan. Iedereen heeft volgens deze wet natuurlijke rechten zoals het recht op leven, vrijheid en bezit. De uitvoering van deze wet ligt bij iedereen afzonderlijk.
· Locke stelt dat de oorspronkelijke macht niet wordt toegebracht, maar tijdelijk wordt toegewezen aan een soeverein of vorst.
· De relatie tussen regering en onderdanen rust op wederzijds vertrouwen
· De koning verbindt zich met een dubbele eed, als het vertrouwen geschonden wordt door de koning of het parlement kan het volk als hoogste macht optreden.
· Actief verzet tegen politiek gezag is dus gerechtvaardigd. Recht op verzet komt iedereen toe als de meerderheid daarmee instemt.
· Met opvattingen over grondrechten etc is Locke de inspiratiebron geworden van het latere liberalisme

MONTESQIEU
Achttiende eeuw: Bij de monarchie lag zowel de wetgevende als de uitvoerende macht bij de koning. In despotische (dictoriaal) regiems was ook de rechterlijke macht nog bij de heerser.
· Montesqieu ziet regeringsvormen niet los van maatschappijvormen
· Er bestaat een samenhang tussen klimaat, geografie, productiewijze, godsdienst en gewoonten, en de regeringsvorm en wetgeving van een land
· De eerste vorm is de republiek, dit was ofwel democratie ofwel aristocratie
· De tweede vorm is de monarchie, een alleenheerschappij volgens de wet en volgens willekeur (despotie). Dit is een slechte regeringsvorm. Voorkeur aan monarchie.
· Uitgangspunt: macht maakt corrupt
· Macht kan alleen in toom gehouden worden. Men moet de staatsmacht verdelen.
· De uitvoerende macht, de wetgevende macht en de rechterlijke macht.
· Dit garandeerde een evenwicht tussen adel en burgerij. Het volk was alleen niet geschikt om te debatteren.

ROUSSEAU
Belangrijk tijdens de Franse Verlichting
· Er is een maatschappelijk contract denkbaar dat niet ten koste van de vrijheid hoeft te gaan
· Door vrijheid van de natuurtoestand in te ruilen voor vrijheid van politieke samenleving kan men een hogere vorm van vrijheid verwerven. Dit is alleen mogelijk door volkssoevereiniteit.
· Burgers kunnen alleen maar vrij zijn als ze zelf wetten vormen. Als dit wordt overgelaten aan volksvertegenwoordigers zal het ten koste gaan van de volkssoevereiniteit.
· Hij is een voorstander van directe democratie waarbij een volksvergadering beslist over de wetgeving.
· Hoewel hij een directe vorm van democratie voorstaat is hij gematigd: hij is voorstander van de scheiding van de machten en een bestuur van de besten.

ADAM SMITH
Tweede helft achttiende eeuw: De Industriële revolutie begon in Engeland en Schotland. De
wetenschappelijke revolutie had gezorgd voor tal van veranderingen. Er ontstond
grootschalige productie.
· Er moet een zo groot mogelijke economische vrijheid zijn. Het verwerpt het mercantilisme.
· De primaire bron van rijkdom is arbeid. Alleen arbeid gericht op de voortbrenging van stoffelijke diensten is productief.
· Voor productieverhoging is het belangrijkste middel arbeidsverdeling.
· Tegelijkertijd wordt er gestreefd naar een zo groot mogelijke omvang van de markt. Daarvoor is vrijhandel noodzakelijk.
· Eigen belang, vooral geldelijk gewin, is de voornaamste drijfkracht bij economisch handelen.
· Een onzichtbare hand zorgt voor het algemeen belang
· De staat moet zich beperken tot vier dingen:
- bescherming tegen buitenlandse vijanden
- handhaving van de rechtsorde
- het uitvoeren van de publieke werken
- het opleggen van belastingen
· Opvattingen zijn overgenomen door liberalen. Zijn visie op de taken van de staat staan in de nachtwakersstaat.

KARL MARX
Negentiende eeuw: De schadelijke gevolgen van de industrialisatie in samenhang met het economische liberalisme werden zichtbaar. Arbeiders leefden in erbarmelijke omstandigheden. Hun rechtspositie was bedroevend slecht.
· Uitgangspunt: historisch materialisme
· Alle geestelijke uitingen van de mens, zoals politiek, godsdienst en wetenschap, zijn een weerspiegeling van de bestaande materiële verhoudingen.
· De bezitters van materie bepalen hoe een staat is georganiseerd.
· Bijvoorbeeld het bezit van grond, fabrieken, banken etc. Hiervan werden de arbeiders het slachtoffer.
· Het is een wetenschappelijke wetmatigheid dat iedere historische fase leidt tot een opstand van de onderdrukte klasse.
· Het internationale kapitalisme zal een wereldwijde revolutie van het proletariaat veroorzaken, die de arbeidsklasse aan de macht zal brengen
· Er is een overgangsfase nodig waarin bezit aan de bezitlozen wordt verdeeld. Het proletariaat is tijdelijk aan de macht. Nadat het bezit eerlijk is verdeeld komt er een klasseloze maatschappij.
· Er is geen sprake van onderdrukking dus de staat kan worden afgeschaft.
· Om een revolutie tot stand te brengen moeten arbeiders georganiseerd worden in socialistische partijen
· Er ontstond een tweedeling:
- communisten streefden naar de tot stand komende van de revolutie de revolutie
- de sociaal-democraten streefden naar de klassenloze maatschappij via parlementaire actie.

ACTOREN / FACTOREN

ACTOR FACTOR
Johannes Calvijn (zestiende eeuw) - recht op verzet tegen de overheid- men moest gehoorzamen aan het gezag van God (privé personen)- publieke personen mochten zich wel verzetten tegen de hogere overheid Gevolg: Reformatie
Joan Derk van der Capellen tot den Pol (Achttiende eeuw, Verlichting) - ideeën van de Verlichting- inzetten voor maatschappelijke veranderingen- kritiek op de Republiek- Machthebbers hadden misbruik gemaakt van de macht
Staatsregeling (1878) / Patriotten - ideeën van Capellen waren basis voor Patriotten- werden vastgelegd in de Staatsregeling- gelijkheid van alle burgers voor de wet- scheiding van de machten- onafhankelijkheid van de rechterlijke macht GEVOLGEN: Nederland werd een rechtsstaat, steden moesten hun stadsrechten inleveren en verloren de bevoegdheid tot rechtspreken. De heren op het platteland raakten ook hun rechten kwijt.
Franse Revolutie (1789) - ondergang feodale stelsel en standenmaatschappij- Verklaring van de Rechten van de Mens en Burger- natiestaat, centralisatie van het bestuur, uitbreiding directe belastingheffing, algemene dienstplicht en wettelijke gelijkheid.- GEVOLG: Nederlandse patriotten kondigden na de Franse inval in alle gewesten de Verklaring naar het Franse voorbeeld af.

Verlichting / Thorbecke - politiek ideaal was liberalisme.- de individuele burger was zelf verantwoordelijk voor zijn positie. De overheid kon zich daar niet mee bemoeien.- Taken van de overheid moesten beperkt blijven tot defensie, handhaving van de orde, onderwijs, rechtspraak en onderhoud van de wegen.- Gelijkheidsbeginsel was minder belangrijk- Klassieke rechtsstaat- Tegenstanders spraken over de nachtwakersstaat.- Vrijheid was gebonden aan regels. De bevoegdheid voor wettelijke regels lag bij de ministers. En die legden weer verantwoording af bij het parlement.- Nieuwe grondwet met censuskiesrechtGEVOLG: arbeiders nog geen enkele politieke invloed

SOCIALE RECHTSTAAT

Steeds harder klonk de roep om een sociale wetgeving.
Algemene mannen en vrouwen kiesrecht.
Evenredige vertegenwoordiging – parlement een representatieve vertegenwoordiging
De regering was vanaf nu verantwoording schuldig aan een democratisch gekozen parlement
Partij van de Arbeid – gewerkt aan de opbouw van een verzorgingsstaat
Sociale grondrechten 1983 Sociale rechtstaat

VROUWENEMANCIPATIE

Strijd voor gelijkheid van de vrouw
In eerste instantie meisjes toelaten op middelbaar onderwijs
Aletta Jacobs werd als eerst toegelaten op de universiteit in 1871
Voorvechtster van de vrouwenrechten en kiesrecht
Eerste Feministische Golf, het ging ook om een betere rechtspositie
1917 alleen passief vrouwenkiesrecht
1919 initiatiefwet vrouwenkiesrecht
Op veel terreinen bleef de vrouw een achtergestelde positie houden
Tot 1956 bleed de gehuwde vrouw handelingsonbekwaam. De strijd leefde in de tweede helft van de jaren 60 weer
Opleidingsniveau van vrouwen steeg en er was ook een vraag naar arbeidskrachten. Ook veranderde het gezinsleven door de komst van huishoudelijke apparaten. Ook de anticonceptiepil zorgde voor verandering: kindertal daalde aanzienlijk. Dit was tijdens de Tweede Feministische Golf.
1980: Wet op gelijke behandeling
1983: discriminatieverbod.

Personen (leiders)

Maria van Bourgondië
laatste erfgename
oma van Karel V

Karel V
bestuurt de Nederlanden vanuit Brussel, centraal

Willem van Oranje
officiele leider van de opstand in 1572
wordt verbannen door Filips II
Apologie, claimde hiermee het verzet tegen de koning

Willem V
onbekwame bestuurder als stadhouder

Prins Willem van Oranje
soeverein vorst

Willem II
liet Thorbecke een nieuwe grondwet schrijven

Begrippen

Stadsrechten
Centralisatiepolitiek
Reformatie
Beeldenstorm
Privileges
Blijde inkomst
Statenvergadering
Pacificatie van Gent
Unie van Utrecht
Apologie
Acte van Verlatinghe
Patriotten
Franse Revolutie
Staatsregeling
Recht van amendement
Recht van interpellatie
Recht van enquête
Provinciale Staten
Censuskiesrecht
Caoutchouartikel
Initiatiefwet

PATRIOTSCHE REVOLUTIE 1785-1787
· Pamflet ‘Aan het volk van Nederland’
· Utrecht werd de eerste stad met een democratische regering
· In andere steden namen de Patriotten ook de macht over.
· De onrust strekte zich uit over de hele Republiek en leidde tot een toestand van burgeroorlog
· Stadhouder Willem V vlucht naar Engeland
· Revolutionaire clubs zetten Oranjegezinde bestuurders af en worden vervangen door Patriotten
· Verkiezingen georganiseerd voor een Nationale Vergadering
· Beginsel van volkssoevereiniteit. Kiesrecht werd gegeven aan mannen die hiermee akkoord gingen
· Mensen uit armenkassen werden hiervan uit gesloten
· De Nationale Vergadering werd gekozen en kreeg de opdracht een grondwet op te stellen.
· Radicalen: Oranjegezinden uitsluiten
· Gematigden: Voorstander van censuskiesrecht
· Bataafse Republiek: Eenheidsstaat (Unitaristen) of Federatie van zelfstandige gewesten (Federalisten)?
· Na een staatsgreep, door Franse troepen gesteund, kregen radicale Unitarissen de macht en de tegenstanders werden uit de Nationale Vergadering gezet
· De grondwet was gereed: Grote groepen werden uitgesloten van kiesrecht: vrouwen, analfabeten en degene die weigerde te verklaren dat ze tegen de stadhouder waren en tegen het federalisme. Bovendien moest met sociaal-economisch onafhankelijk zijn
· Nederland werd een eenheidsstaat
· In 1801 werd de grondwet buiten werking gesteld.

MONARCHIE EN PARLEMENT 1814
· We werden in 1814 een monarchie. Bij erfopvolging wordt bepaald wie staatshoofd is
· De koning of koningin wordt direct opgevolgd door de oudste zoon of dochter.
· 1815: Er was een nieuwe grondwet nodig omdat de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden één werden.
· Willem I regelde veel via Koninklijke besluiten. Hij oefende ook invloed uit op rechters zodat van machtenscheiding geen sprake was.
· Ook Willem II had grote invloed op het bestuur; 1840.
· Na 1845 nam de onvrede toe over het bewind van koning Willem II omdat de economie in een diep dal raakte.
· Er ontstond op grote schaal werkloosheid en dagelijkse levensbehoeften werden duur.
· Onrust werd gevoed door kleine krantjes, die lilliputters werden genoemd. Zie riepen arbeiders op om zich te organiseren en hielden een pleidooi voor rechtstreekse verkiezingen met algemeen kiesrecht.
· In 1848 ontstonden er opstanden tegen de monarchie in Frankrijk, Wenen, Boedapest en Berlijn. Willem II besloot de grondwet in democratische zin te wijzigen.
· Velen dachten dat de koning door Bevervoorde was beïnvloed, een man die tegen de manier van persvrijheid was.
· Een nieuwe grondwet bracht rechtstreekse verkiezingen van de Tweede Kamer. Maar door het censuskiesrecht was er nog geen sprake van een democratische grondwet
· Er bestonden geen partijen en maar een beperkte groep kreeg censuskiesrecht
· Er kwamen rechtstreekse verkiezingen om het parlement voldoende gezag te geven tegenover de koning
· De wetgeving werd aangepast.
· Thorbecke bracht zowel een nieuwe Gemeentewet als Provinciewet en legde daarmee de basis voor de bestuurlijke organisatie met drie bestuurslagen
· 1849: Willem III wordt de nieuwe koning. De nieuwe koning had een grote afkeer van de grondwet. Hij botste regelmatig met de Tweede Kamer.
· Conflict geloofskwestie: De grondwet van 1848 erkende volledige vrijheid van kerkinrichting. In 1853 kwam de paus in Nederland om een kerkprovincie met aartsbisdom en bisdommen in te richten. Protestanten protesteerden en Willem III liet doorschemeren daar sympathie voor te hebben. Thorbecke was woedend. Ministers waren daarvoor verantwoordelijk, want daarvoor in ruil had de koning onschendbaarheid gekregen. Thorbecke nam ontslag.
· 1948-1868: Er speelden veel conflicten tussen de Tweede Kamer en de koning. De bedoeling was dat ministers verantwoording zouden afleggen aan het parlement. Dat betekende dat de Tweede Kamer het laatste woord zou hebben
· Maar na de verkiezingen kwam er steeds een Tweede Kamer tot stand die het oneens was met de koning
· In 1868 besloot de koning te accepteren dat het laatste woord bij de Tweede Kamer lag.
· Gewoonterecht: bij een onoverbrugbaar conflict tussen de ministers en het parlement biedt het kabinet zijn ontslag aan.

SOCIALISTEN
· In 1883 werd er een landelijke Bond voor het Algemeen Kiesrecht opgericht. Het waren allerlei organisaties waarvan de Sociaal Democratische Bond de belangrijkste was. Het was de eerste arbeiderspartij
· De leider van de SDB werd in 1887 als eerste socialist in de Tweede Kamer gekozen. Hij werd daar behandeld als een melaatse.
· 1893: SDB besloot buiten het parlement om actie te voeren. Een groep binnen de partij was het hiermee oneens en besloot een eigen partij op te richten: Sociaal Democratische Arbeidersbond.
· 1897: SDAP komt in de Kamer o.l.v. Pieter Troelstra, een charismatische man.
· 1909: Na de afsplitsing van de linkervleugel werd de SDAP de pleitbezorger van het algemeen kiesrecht
· 1911, 1912: Opening Staten-Generaal. Veel betogingen over het algemeen kiesrecht, Rode Dinsdagen werden er gehouden. Het resulteerde in een grote overwinning in 1913, wat de SDAP tot een van de grootste politieke partijen maakte.
· In 1917 tijdens de Eerste Wereldoorlog, werd tijdens de grondwetherziening mannenkiesrecht gerealiseerd. De vrouwen waren echter diep teleurgesteld.
· In 1919 werd via een initiatiefwet van Marchant ook vrouwenkiesrecht gerealiseerd. Daardoor werd Nederland een democratische staat.
· De confessionele partijen worden de veruit grootste politieke stroming tijdens het Interbellum.

LIBERALEN
· De grondwet van 1848 bepaalde dat de Tweede Kamer voortaan rechtstreeks gekozen werd.
· Het land werd verdeeld in kiesdistricten, waarin via censuskiesrecht gekozen werd.
· Soms was er een tweede stemronde nodig
· Het districtenstelsel zorgde voor een levendige verkiezingsstrijd.
· Er ontstond een sterke band tussen kiezer en gekozene omdat de gekozene gevolgd werd op regionaal of plaatselijk vlak. Dit was zeker het geval toen het kiesrecht beperkt was tot de rijke mensen in het land.
· Aan het einde van de eeuw kwamen er nieuwe groepen in de Kamer. Zij waren van mening dat het parlement een evenredige weerspiegeling moest geven van de ideologische verdeeldheid van het volk.
· Deze groeperingen groeiden gestaag en daardoor werd algemeen kiesrecht als onvermijdelijk beschouwd.
· Liberalen snapten goed dat het stelsel van evenredige vertegenwoordiging hen nog enige kans zou bieden om hun stem te laten horen.
· Liberalen waren voorstander van verkiezingsstrijd.
· Voor alle partijen gold dat de stemmen voor verliezende partijen verloren gingen. Veel mensen hadden dus voor niets gestemd
· Uiteindelijk besloot Cort van der Linden met het voorstel de evenredige vertegenwoordiging in te voeren. Iedere partij kreeg zetels in de Tweede Kamer. Dankzij dit nieuwe kiesstelsel bleven de liberalen redelijk vertegenwoordigd in de Kamer.
· De winst van het nieuwe kiesstelsel zat vooral in het meetellen van kleine of nieuwe partijen om hun stem te laten horen. Dit waren belangrijke democratische winstpunten.
· Toch werd de afstand tussen kiezer en gekozene groter.
· Partijen gingen een belangrijke rol spelen bij kandidaatstelling. Vandaar dat er tegenwoordig ook weer stemmen uitgaan naar een gedeeltelijk herinvoeren van het districtenstelsel.

INTERNATIONALE SAMENWERKING
· Internationale regels en afspraken werden erg belangrijk na de Tweede Wereldoorlog. De Raad van Europa en de Verenigde Naties werden opgericht. Deze organisaties heb ben mensenrechten in verdragen vastgelegd.
· Verdragen gaan altijd boven nationale wetten.
· In onze grondwet staat dat aan volkenrechtelijke organisaties bevoegdheden gegeven kan worden, zoals wetgeving, bestuur en rechtspraak.
· In 1976: Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Het is gebaseerd op de Verklaring van de Rechten van de Mens. O.a.: gelijkheid man en vrouw. Maar ook verbod op slavernij en folteringen en bescherming van vreemdelingen en recht op vrije meningsuiting.
· Op Europees niveau geldt dit ook. Sinds 1998 is het verdrag bindend voor lidstaten van de Raad van Europa. Burgers kunnen recht halen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg.
· Na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog ontstond het besef van samenwerken. De opkomst van de VS en de SU als supermachten maakte duidelijk dat er voor Europa een derde macht was weggelegd als ze zouden samenwerken.
· In 1948 werd de Europese Beweging gesticht.
· 1957: Europese Economische Gemeenschap. Gemeenschappelijke markt met een gezamenlijk economisch beleid
· 1991: door het verdrag van Maastricht komt de Europese Unie tot stand. Er werd gestreefd naar politieke integratie. Er kwam ook een gemeenschappelijke munt; de euro.
· De invloed van Europese besluitvorming en wetgeving neemt steeds meer toe. Nederlandse wetten moeten aangepast worden aan Europese als ze strijdig zijn met de Europese wetten.
· De individuele burger lijkt machteloos tegenover de Europese Unie. Nationale parlementen kunnen genomen besluiten niet meer terugdraaien en het Europees Parlement heeft nog weinig wetgevende en controlerende bevoegdheden.
· Met de EU nam de democratische controle op besluitvorming dus af. In 2004 kwamen de Europese leiders als tegemoetkoming met een Europese grondwet. De Nederlandse bevolking wees deze af.
· 2007: Er kwam een aangepast verdrag in plaats van een grondwet.
· In de Eu geldt het beginsel van subsidiariteit; dus Europa mag zich niet bemoeien met zaken die beter nationaal, provinciaal of lokaal geregeld kunnen worden.

HET ONTSTAAN VAN POLITIEKE PARTIJEN

Er waren drie kwesties waardoor de politieke tegenstellingen groter werden:
· de schoolstrijd;
· het kiesrecht;
· de sociale kwestie;

De schoolstrijd:
Sinds de schoolwet van 1806 kregen kinderen hetzelfde onderwijs op basis van algemene christelijke waarden, in overstemming met de denkbeelden van de Bataafse Republiek. Leerstellig onderwijs was niet toegestaan, waar katholieken en protestanten tegen waren. Ze wilden een eigen school voor hun kinderen. De grondwet van 1848 bood die mogelijkheid aan, omdat daarin vrijheid van onderwijs werd vastgelegd. Op basis van deze grondwet kwam er in 1857 een nieuwe schoolwet opgesteld door een liberale regering. Deze wet maakte het mogelijk om eigen scholen op te richten, maar verleende geen subsidie aan deze scholen. Ouders die hun kind naar zo’n school in het bijzonder onderwijs stuurden, moesten het zelf bekostigen. Via de belastingen betaalden zij bovendien mee aan de kosten van de openbare scholen. Confessionele volksvertegenwoordigers streefden naar financiële gelijkstelling tussen het bijzonder en het openbaar onderwijs.

Het kiesrecht:
Sinds de grondwet van 1848 was het kiesrecht alleen voorbehouden aan een kleine groep welgestelde mannen van 23 jaar en ouder. 11 procent van de mannelijke bevolking bezat maar kiesrecht. Een deel van de volksvertegenwoordiging waren conservatieven en waren tegen de grondwet van Thorbecke en groot voorstander van de macht van de koning. De meeste parlementariërs rekenden zichzelf echter tot de liberalen. Maar er kwamen ook protestantse en katholieke vertegenwoordigers in de Kamer. Allemaal hadden ze andere belangen: de een was voor kiesrecht uitbreiding en de ander tegen.

De sociale kwestie:
Welke rol moest de overheid spelen bij de bescherming van zwakkeren in de samenleving en de armoedebestrijding?
In Nederland heerste er snelgroeiende armoede. Arbeiders maakten lange dagen en woonden in zeer slechte woningen. In 1887 kwam er een parlementaire enquête die over die toestand ging. In de fabriek van Regout werkten jonge kinderen ’s nachts bij de continu-ovens. Sommige parlementsleden deelden de mening van ondernemers als Regout; deze omstandigheden waren geen verantwoordelijkheden voor de overheid. De tegenstanders pleitten juist voor sociale wetgeving: zonder hulp van de overheid zouden veel Nederlanders nooit onafhankelijke burgers worden.

Deze drie kwesties leidden dus tot partijvorming. In 1878 vormde zich de eerste partij: de Antirevolutionaire Partij.

LIBERALEN

Voorstanders van
· Vrijheid en gelijkheid van het individu
· Vrije ontplooiing van de burger was belangrijk
· Vrijhandel, vrij naar vraag en aanbod

Tegenstanders van
· overheidsinvloed
· overheid moest zich niet bemoeien met de economie

De meeste aanhangers van de liberalen kwamen uit de gegoede burgerij en vanaf 1848 kregen zij de meerderheid in de Kamer. Een deel van de liberalen ging in de jaren ’70 twijfelen aan de afzijdigheid van de overheid; deze liberalen heetten de progressief-liberalen.
Hun woordvoerder werd Samuel van Houten, die in 1874 de kinderwet liet vastleggen.
Op deze manier kwam de eerste sociale wet tot stand.
Tegenstellingen tussen behoudende en vooruitstrevende liberalen werden zichtbaar. In 1885 kwam de eerste liberale partij tot stand; De Liberale Unie. Er ontstonden binnen deze partij grote tegenstellingen over de sociale kwestie en het kiesrecht.
· In 1894 scheidden de conservatieve liberalen zich af die in 1906 de Bond Vrije Liberalen ging heten.
· In 1901 was er een afscheiding van een progressieve groep, de Vrijzinnige Democratische Bond. Deze waren voorstander van het algemene kiesrecht.
· De politieke invloed van de liberalen nam af door de geleidelijke toename van kiesrecht. De laatste minister-president van liberale afkomst was Cort van der Linden. Door invoering van algemeen kiesrecht in 1917 kwam er een definitief einde aan de dominantie positie van de liberalen.

CHRISTENEN

Katholieken hadden veel te danken aan de liberale grondwet van 1848 , want die was een belangrijke stap op weg naar katholieke emancipatie. In veel districten kregen de liberalen dus steun van de katholieken.
De schoolstrijd zorgde echter voor een verwijdering tussen die twee en juist een overbrugging tussen katholieken en protestanten.
· De protestantse antirevolutionairen werden geleid door Groen van Prinsterer, die een felle tegenstander was van de Verlichting en de Franse Revolutie. Volgens hem lag de hoogste macht bij God en niet bij volkssoevereiniteit. Hij werd de pleitbezorger van het speciaal onderwijs.
· De christelijke Kamerleden verwierpen de liberale maatschappijopvatting: de nadruk ligt op individuen die uit eigen belang samenwerken.
· Christelijke maatschappij zag de samenleving als een organisch geheel, waarbij niet het individu, maar het functioneren van het individu belangrijk is.
· Abraham Kuyper ontwikkelde de leer van ‘soevereiniteit binnen eigen kring.’ De staat mag zich niet bemoeien met elke levenskring, zoals de kerk, het gezin of het onderwijs.
· Kuyper bundelde de antirevolutionaire verenigingen, schreef Partij programma voor de Antirevolutionaire Partij die in 1878 werd opgericht en was een verdediger van het bijzonder onderwijs. Hij nam het initiatief van de totstandkoming van de protestantse Vrije Universiteit.
· Aanhangers: kleine luyden. De antithese: gelovigen moesten zich verenigen tegen ongelovigen.
· Kuyper was voorstander van kiesrechtuitbreiding, want zo zouden de protestanten meer macht kunnen krijgen. Een deel wat tegen uitbreiding was, scheidde zich in 1908 af en richtte de Christelijk-historische Unie op.
· Binnen de katholieke kerk ontstonden er denkbeelden die veel lijken op het beginsel van volkssoevereiniteit. In 1891 kwam de Rerum Novarum, van de Paus waarin gesteld werd dat de overheid mocht handelen waar de individuen en organisaties niet in staat zijn de problemen zelfstandig op te lossen. Dit uitgangspunt, het beginsel van subsidiariteit vormde een tussenweg tussen het liberalisme en het socialisme.
· De katholieken, onder leiding van Schaepman, waren bereid tot samenwerking met Kuyper. De schoolstrijd had de brug geslagen tussen de twee godsdiensten. In 1868 riepen de bisschoppen alle katholieke ouders op hun kinderen naar eigen, bijzondere scholen te sturen. Ook de katholieken gingen eigen organisaties oprichten. Er ontstond verzuiling.
· Een landelijke politieke partij ontstond pas in 1926: de Roomsch-Katholieke Staatspartij.
· De totstandkoming van confessionele partijen was bijzonder omdat deze partijen via het geloof mensen van verschillende klassen bundelden. De partij moest dus rekening houden met alle klassen. Dit leidde tot vagere partijprogramma’s. Men kon zo een regeringscoalitie vormen met zowel een sociaal-democratische als een liberale partij.
· Na de grondwetswijziging in 1917 kregen de christelijke de macht in de Kamer.
· Door verzuiling werden verschillen benadrukt, maar de leiders waren bereid om samen te werken. Door afkeer van socialisten werden zij hier toe gedwongen.
· Een deel van de protestanten was tegen de samenwerking met katholieken en richtten in 1918 De Staatkundige Gereformeerde Partij op.

SOCIALISTEN

Door de slechte omstandigheden van de arbeiders en de denkbeelden van Karl Marx was het vanzelfsprekend dat arbeiders zich gingen organiseren en dat er socialistische partijen ontstonden. In afwachting voor de door Karl Marx voorspelde revolutie was een organisatie van arbeiders in politieke bewegingen belangrijk. De eerste socialistische partij ontstond in de Kamer; de Sociaal Democratische Bond. Deze kam in de jaren 90 onder invloed van het anarchisme en koos om buiten het parlement om een revolutionaire koers te varen.
De Sociaal Democratische Arbeiderspartij wilde onder leiding van Troelstra via het parlement de positie van de arbeiders verbeteren en werd pleitbezorger van algemeen kiesrecht, het staatspensioen en de achturige werkdag. Door de sterke positie van de christenen was het moeilijk om alle arbeiders te werven. Veel arbeiders bleven trouw aan eigen zuil. Bij de eerste verkiezingen kreeg de SDAP dan ook maar 22 procent van de stemmen. Hierdoor liet Troelstra zich overmeesteren in 1918. Hij kondigde aan dat de arbeidersklasse de politieke macht zou overnemen. Dit gebeurde niet.
Tijdens het interbellum bezegelde deze gebeurtenis het lot van de sociaal-democraten. De christelijke partij wantrouwde de socialisten en daardoor stonden de socialisten buiten spel bij de regering. Ook door:
· Ontwapening
· Afschaffing van monarchie
· Nationalisatie van fabrieken
Pas in 1939 werd er voor het eerst een regering gevormd waarin ook de SDAP vertegenwoordig was. De revolutie was toen al afgezworen. Revolutionaire denkbeelden waren alleen nog te vinden in het programma van de Communistische Partij van Nederland die zich in 1908 van de SDAP had afgescheiden.

NA DE TWEEDE WERELDOORLOG

Aan het begin van de oorlog zworen de nazi´s alle bestaande partijen af. Veel politieke leiders werden ondergebracht in gijzelaarskampen. Er ontstonden discussies over een andere Nederlandse samenleving na de oorlog. Er ontstonden ideeën waarin men zich afvroeg of er niet een einde moest komen aan de hokjesgeest en de politieke verdeeldheid. Deze denkbeelden leidden direct na de bevrijding tot de oprichting van de Nederlandse Volksbeweging. Deze beweging verkondigde de doorbraak gedachte. Men wilde een eind maken aan de tegenstellingen die veroorzaakt waren door verzuiling en klassenstrijd.
Maar de drang tot vernieuwing bleek beperkt. Ze bouwden liever op de kracht van verzuiling. DE RKSP kreeg een nieuwe naam: de Katholieke Volkspartij.
De ARP en de CHU keerden onder hun oude naam terug. In de kringen van de SDAP heerste er enthousiasme voor de Volksbeweging. In 1946 werd de Partij van de Arbeid opgericht, in een poging om sociaaldemocraten, vrijzinnig-democraten en christendemocraten te verenigen. Een ruime opvatting van het socialisme, het personalistisch socialisme moest christenen overhalen om op de nieuwe partij te stemmen. De verkiezingen van 1946 liepen uit op een grote teleurstelling. De KVp haalde meer stemmen dan in 1939 en de PvdA haalde minder stemmen dan de doorbrekende partijen voor de oorlog hadden. Vrijzinnig-democraten richtten in 1948 een eigen liberale partij op: Volkspartij voor Vrijheid en Democratie.
De vooroorlogse tegenstellingen keerden niet terug. Tot 1959 werkten de KVP en de PvdA samen in wisselende coalities. De sociale zekerheid werd uitgebreid. De Algemene Ouderdomswet in 1957 was een van de belangrijkste veranderingen.

POLARISATIE ETC.

In 1958 kwam er een einde aan de rooms-rode coalitie. De Nederlandse samenleving veranderde snel in de jaren 60. Het reële inkomen steeg jaarlijks met 6 procent. De welvaart droeg bij aan de ontkerkelijking en de ontzuiling. Belangrijke factoren waren: de auto, die alleen op zondag werd gebruikt en de komst van de televisie. Elke zuil had zijn eigen omroep. Er was maar 1 televisienet waardoor iedereen naar alle programma’s keek. Daardoor verminderde de greep van een zuil op zijn leden. Door ontzuiling ontstond er een nieuw verschijnsel: de zwevende kiezer. Elke partij moest zich bij verkiezingen opnieuw bewijzen. Dit schiep ruimte voor nieuwe partijen: participatiedemocratie.
Fundamentele maatschappijkritiek speelde een belangrijke rol bij de participatiedemocratie. Het idee was ook dat je onderlinge verschillen kon wegwerken door ieder van hen deel te laten nemen in elke vorm van beleid dat het eigen dagelijkse leven beïnvloedt.
Er ontstonden nieuwe partijen: de PvdA kreeg een concurrent; de PSP (Pacifistisch Socialistische Partij) een partij die streefde naar ontwapening en fel tegenstander van atoomwapens.

De oprichting van Democraten ’66 was partijpolitiek voorbeeld van het streven naar participatiedemocratie. D66 maakte bezwaar tegen de politieke onduidelijkheid en wilde een doorbraak maken die zou leiden naar een progressief of een conservatief blok. Ook was D66 voorstander van een rechtstreeks gekozen minister-president. D66 wilde weer het districtenstelsel instellen om de band tussen kiezer en gekozene te versterken. Binnen de KVp en de PvdA lieten christenenradicalen van zich horen. Zij vonden dat er op basis van de Bijbel een progressieve politiek gevoerd moest worden. In 1968 richtten zij de PPR: Politieke Partij Radicalen op. De politieke onrust door ontzuiling, nieuwe partijen en de participatiedemocratie zorgden voor felle verhoudingen tussen de partijen. Er werd gesproken van polarisatie.
Vooral de verhoudingen tussen de KVP en de PvdA bereikten een dieptepunt.
De ontzuiling en deconfessionalisering zorgden voor achteruitgang van aanhangers bij christelijke partijen. De christenen wilden om dit te voorkomen hun krachten bundelen. Zo ontstond in 1980 de CDA, de Christelijke Democratische Partij. Ze lieten christenen en niet-christenen toe. Een groep kon zich hierin niet vinden en richtte de RPF op: de Reformatorische Politieke Federatie. In 2001 vormde deze samen met een kleine protestantse partij, het Gereformeerd Politiek Verbond de Christenunie.
De kleine partijen CPN, PSP en PPR vormden samen de partij Groen Links in 1989, een progressieve partij met aandacht voor het milieu. In de loop van de jaren 80 kwam er weer ruimte voor consensuspolitiek. Dat hield in dat er gezocht werd naar mogelijkheden om samen te werken. Dit leidde tot samenwerking van de CDA en de PvdA in het derde kabinet en tot de totstandkoming van de paarse coalitie PvdA, VVD en de D66 in de jaren negentig. De gematigde koers van de PvdA leidde tot een kans een nieuwe partij op te richten: de Socialistische Partij deed in 1994 voor het eerst mee in verkiezingen. Deze werd in korte tijd heel populair en een bedreiging voor de PvdA. Een ander nieuw iets was de lijst van Pim Fortuyn. In plaats van consensus koos hij voor een felle manier van debatteren en ongebruikelijke uitspraken over de islam. Hij werd een week voor de verkiezingen vermoord, hoewel zijn partij tweede werd. De partij verdween door onderlinge ruzies.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.