Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

De Grieks-Romeinse wereld

Beoordeling 6.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1847 woorden
  • 7 januari 2010
  • 14 keer beoordeeld
Cijfer 6.8
14 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 2, De Grieks-Romeinse wereld
§1 Het ontstaan van de polis, Athene als voorbeeld
Griekenland.
Natuurlijke omstandigheden  aparte staatjes
Staat = polis
Acropolis = versterkte heuvel in het midden van een polis
 Vluchtplaats bij aanval
 Eerplaats van een belangrijke god/godin
Agora  plein: ontmoetingsplek voor burgers
 handel gedreven
 bestuur van polis bespreken
=> rondom ontstonden steden

Bestuurssoorten van steden:

• Autocratie = één persoon regeert
 monarchie
• Oligarchie = 2 of 3 edele families regeren
Aristocratie = meerdere edele families regeren
• Tirannie = bestuursvorm waarbij één persoon de macht heeft genomen  alleenheerser = negatief
• Democratie  het volk regeert
 directe democratie = personen met stemrecht mogen kiezen. Wie niet: vrouwen, kinderen tot 18 jaar en “buitenlanders” (oude Griekenland)
 indirecte democratie = vertegenwoordigers voor volk worden gekozen (NL)

Elke polis heeft een eigen regering(svorm)
Adel = groep rijke families (door veel grondbezit)
Volksvergadering = vergadering voor alle mannen, sterk onder invloed van adel
Raad van edelen  nam alle belangrijke beslissingen
Raad van 500  deden voorbereiding van vergaderingen. 500 werden door een loting ui een grotere groep die door de volksvergadering was gekozen voor één jaar aangewezen.
Dagelijks bestuur Athene  in handen van een wisselende groep van 50 man uit de raad van 500.

Kolonisatie  weinig vruchtbare grond, bevolking groeide. Mensen trokken weg richting het Middellandse Zeegebied en stichtten nieuwe nederzettingen  kolonie
=> handel ontstond  nieuwe bevolkingsgroep = handelaren

§2 Sparta, een andere polis
Spartanen
 Stichtten geen kolonies, maar veroverden land van hun buren  Messeniërs.
 zeer sterk leger, waarmee ze de slaven in bedwang konden houden
Kracht van Spartaanse leger:
1. Spartaanse mannen hoefden niet als boer te werken  vanaf hun 7de uit gezin geplaatst.
2. Militaire opleiding tot 20ste
3. leerden met wapens omgaan, maar ook dat er niets belangrijker was dan de Spartaanse staat  een Spartaan moest zijn leven over hebben voor Sparta.
Sparta  een leger met een staat i.p.v. een staat met een leger
Dagelijks bestuur  vijf ephoren (opzichters). Deze werden jaarlijks door de volksvergadering gekozen.
De echte ‘Spartanen’ waren afstammelingen van de Doriërs.


§3 De Grieken verslaan de Perzen
Groot gevaar voor Grieken  Perzisch rijk.
Perzisch rijk  één man had alle macht in handen = de koning.
490 v Chr.  eerste aanval van de Perzen op Griekenland (via zee)
480 v Chr.  tweede aanval van de Perzen op Griekenland (via land en zee). Spartanen kregen de leiding over land, de Atheners kregen de leiding over zee.
Perzen veroverde heel Griekenland behalve de Peloponnesus. Griekse vloot versloeg later echter de Perzische vloot. En de Perzen keerden terug.

§4 De Grieken strijden onderling
Grieken  bang voor een nieuwe aanval  Griekse staatjes gaan samenwerken:
Twee bondgenootschappen:
- Athene (grootste vloot van Griekenland, klein leger)
- Sparta (Zeer sterk leger, geen boten)
 probeerde beiden de machtigste te zijn
Peloponnesische Oorlog ( 431 v Chr. Tot 404 v Chr.)
 Spartanen en hun bondgenoten wonnen
 met de grote macht van Athene was het gedaan.
 Atheense democratie bleef bestaan tot eind van de 4e eeuw.

§5 Het Griekse wereld- en mensbeeld
Grieken  gaven voor hun tijd een mythologische verklaring voor het ontstaan van de wereld.

 i.p.v. mythologische verklaringen over natuurverschijnselen zochten ze filosofische verklaringen
Aristoteles (filosoof) en Ptolemaeus (wiskundige) beschouwden de aarde als een onbeweeglijke bol  dit met wiskundige berekeningen.

Grieken  verklaarden ontstaan van de mens mythologisch
Mens
= afhankelijk van de gunsten van goden  offers brengen aan goden
= lid van een gemeenschap. Gemeenschap was belangrijk, niet het individu
Iedere polis  eigen god(in)
Goden  onsterfelijk, leefden op de berg Olympus
Vanaf 6e eeuw  geleerden geloofden niet meer dat de goden alles bepaalden
 mens was een zelfstandig wezen. Grieken legden hiermee de basis voor het mens- en wereldbeeld in de westerse wereld.

Nieuw = manier van denken in het zoeken van antwoorden in de natuur en niet in de godsdienst
 wetenschap in Griekenland kwam in hoog aanzien te staan.
Hippocrates = arts die de verklaring zocht voor het ziek zijn in de natuur zelf.

Herodotus = geschiedschrijver  reisde veel en noteerde alle verhalen die hij van mensen hoorde, ook probeerde hij deze te verklaren en zijn eigen mening te vormen.
Filosofie  geboren in Griekenland  diepste levensvragen.
Socrates = beroemd atheense filosoof.  probeerde al vragen te weten te komen hoe de wereld in elkaar zat en wat het beste was.
Tijd van Alexander de Grote  wetenschap in het Midden-Oosten kwam tot bloei.

Grieken  alles stond in het teken van voortreffelijkheid: de wil om zichzelf te verbeteren door onderlinge wedijver. Het leven was één wedstrijd om zo succesvol mogelijk te worden.
Onderwijs  iedereen moest goed opgeleid worden
Sport  belang kwam tot uiting door de vele gehouden sportwedstrijden  Olympische Spelen ter ere van Zeus.
Politiek  ‘alle’ burgers moesten deelnemen aan het bestuur.

Kunst = niet exact het weergeven van de natuur, of van de mens, maar een product ontwikkelen dat beantwoordde aan vastgelegde verhoudingen of proporties.
 tempels en theaters = belangrijkste bouwwerken (vaak te maken met geloof)
Belangrijke kenmerken  de zuilen (ideale verhouding tussen lengte en dikte belangrijk!).

§6 Alexander de Grote, veroveraar en verbreider van de Griekse cultuur
Alexander  opvolger van koning Philippus van Macedonie (zijn vader)

 voerde het plan van zijn vader, om het Perzische rijk aan te vallen, uit. 3x had hij het veel grotere Perzische leger verslagen.
 vele Grieken trokken naar het Midden-Oosten. Grieks werd hier de belangrijkste taal.
Alexander wilde de Grieken met de Perzen verenigen
 hij liet Griekse generaals trouwen met Perzische vrouwen
Dit werkte niet. Na zijn dood stuurden bijna alle generaals hun vrouwen weg.
 Grieken moesten Perzische gewoontes overnemen: hij liet zichzelf als een Perzische koning begroeten = wie hem naderde, moest zijn voeten kussen. Dit was ook geen goed idee.
323 v. Chr.  Alexander stierf op 33 jarige leeftijd
 zijn rijk viel uiteen. Dit door conflicten tussen de generaals.
Alexander ‘de Grote’ = omdat hij zo’n goede legeraanvoerder was en omdat door zijn optreden de Griekse cultuur over een veel groter gebied werd verspreid.

§7 Rome verovert heel Italië
800 voor Chr.  Etrusken veroverde een groot deel van Noord- en Midden-Italië
Etrusken = volk uit het Midden-Oosten
 handel in Italie nam sterk toe
Rome en andere dorpen groeiden uit tot steden.

500 voor Chr.  inwoners van sommige steden kwamen in opstand (waaronder de inwoners van Rome)

Romeinen  veroverden grondgebied van de volken die in Italie woonden.
Rome  werd geregeerd door koningen, maar werd al snel een republiek.
 regeringsvorm waarin telkens na verloop van tijd nieuwe bestuurders werden gekozen.
2 consuls  belangrijkste bestuurders. Werden ieder jaar door 2 nieuwelingen opgevolgd.
Senaat = raad van ouderen  mensen die vroeger consul waren geweest.
 senaat gaf raad aan bestuurders.
Volksvergadering (van Romeinse mannen)  weinig invloed.

Afkomst = patriciër of plebejer (huwelijken tussen de 2 waren verboden)
Sommige plebejers  werden even rijk als patriciërs.
 deze vonden dat zij samen met de patriciërs de leiding moesten hebben
Arme plebejers  ontevreden. Hadden wel stemrecht maar konden snel in schulden raken en hierdoor als slaaf verkocht worden.

Patriciërs deelden macht met rijke plebejers  omdat ze hulp nodig hadden voor veroveringen buiten Italië.
Oorlog = geld + soldaten  geld kwam van de rijke plebejers en de soldaten bestonden voornamelijk uit arme plebejers.

Patriciërs stemden in met de volgende veranderingen:
1. plebejers mochten niet meer als slaaf worden verkocht
2. plebejers en patriciërs mochten met elkaar trouwen
3. plebejers mochten net als patriciërs de hoogste ambten uitoefen in het bestuur van de stad en in het leger.

§9 De Romeinen stichten een imperium
Romeinen hebben bijna 300 jaar gedaan over het veroveren van een imperium.
Redenen voor de Romeinen om een gebied te veroveren:
- het land een bondgenoot van de Romeinen aanviel
- bevolking van een land de handel of veiligheid van de Romeinen bedreigde
- Romeinen meer grond wilden voor eigen bevolking
- Romeinen vonden dat ze de taak hadden in de hele wereld een rechtvaardig bestuur te brengen
Gevolgen van de veroveringen:
- Romeinen verdeelden hun rijk in provincies. In iedere provincie werden Romeinse troepen gelegerd. Elke provincie kreeg een Romeins bestuur met een gouverneur aan het hoofd. Elke provincie moest elk jaar belasting betalen.
- In het Romeinse bestuur werd de senaat machtiger. Het besturen van het grote Romeinse rijk was ingewikkeld. In de senaat zaten mensen die veel ervaring hadden opgedaan in het besturen van Rome en de provincies. Hun raad werd bijna altijd opgevolgd

- Invloed van Griekse cultuur werd sterker. Romeinen namen er veel van over: wetenschap & godsdienst. Tempels werden op dezelfde manier gebouwd.
- Boeren raakten hun bedrijf kwijt en trokken naar de stad. Boeren moesten vaak ver van huis in het Romeinse leger dienen.
Proletariërs  mensen die alleen kinderen als bezit hebben, zeer arm.
- Aantal rijke mensen nam toe. Sommige Romeinen werden rijk door de buit tijdens veldtochten of door de groeiende handel. Ook werden Romeinen rijk omdat ze de bevolking teveel belasting lieten betalen, en een deel zelf hielden.
- Veel slavernij. Slaven moesten in Italië op het land van grootgrondbezitters werken.
- Het Romeinse leger werd minder sterk  meer boeren werden proletariërs. Soldaten moesten hun zelf hun wapens en uitrusting betalen: boeren konden dit wel, proletariërs niet.

§10 De Romeinse republiek wordt een keizerrijk
Tiberius en Gaius Gracchus  wilden land van de staat onder de armen verdelen (de proletariërs aan land helpen).
Voordelen:
- Werklozen konden opnieuw boer worden
- Sterke boerenlegers
 rijke Romeinen voelden hier niets voor. Er ontstonden gevechten tussen voor- en tegenstanders en hierbij kwamen Tiberius en Gaius Gracchus om het leven. Er werd maar weinig land onder de Proletariërs verdeeld uiteindelijk.

Steeds minder boeren  te weinig soldaten voor het leger

Consuls  voerden beroepsleger in
 proletariërs konden als vrijwilliger 16 jaar dienst nemen in het leger. Na hun diensttijd kregen ze in een provincie een stukje grond.
 het gebeurde weleens dat het een bevelhebber met zijn leger naar Rome trok om de macht in handen te krijgen = Julius Caesar.
Caesar werd vermoord door enkele senatoren.  creëerde tegenstanders tot het senaat.
 octavianus, achterneef van Caesar  liet zich augustus noemen. Augustus ging voorzichtig te werk, liet de senaat, het consulaat en de volksvergadering bestaan maar zorgde ervoor dat hij in werkelijkheid de macht in handen had.
 eerste keizer van het Romeinse rijk.

Pax Romana = Romeinse vrede
 de enkele eeuwen van rust in het Romeinse rijk door Augustus en zijn opvolgers.
Waarom zo lang vrede?
- leger bleef trouw aan keizers
- kon goed handel gedreven worden
- geen krachtige vijanden aan de grenzen

Gelaagdheid van de bevolking:
- de rijken:
Senaat
hoge functie in bestuur van rijk
functie in bestuur van stad
- de mensen met enig bezit:
vrije boeren
kleine winkeliers en handwerkslieden
- de armen
bijna geen bezit behalve kleding en wat huisraad

- de slaven.

Romanisering
= het krijgen van het Romeinse burgerrecht  het overnemen van de Romeinse cultuur.
212  iedereen in het Romeinse rijk kreeg burgerrecht.

§11 Het Romeinse wereld- en mensbeeld
Romeinse geleerden  namen het wereldbeeld van de Grieken over.
Verschillen:
Romeinen hadden een meer militaire kijk op de mens dan de Grieken:
- ander waardestelsel: moed, gehoorzaamheid, opofferingsgezindheid in het belang van het vaderland stonden in hoger aanzien
- Romeinen bouwden tempels en theaters: amfitheater
 tussen gladiatoren onderling, tussen gladiatoren en dieren en tijdelijk het vermoorden van christenen.

Romeinen  meer praktische kijk op de mens dan de Grieken
- mens was een burger met rechten

- verbeteren van kwaliteit van het dagelijks leven, gebruik van de natuur om het leven aangenamer te maken

Belangrijke rechtsregels van de Romeinen:
- iemand is onschuldig tot zijn schuld bewezen is
- iemand die ergens van is beschuldigd, moet de kans krijgen zich te verdedigen
- niemand mag worden gestraft voor wat hij denkt
- de bestuurders van een land mogen zich niet met de rechtspraak bemoeien, dat mogen alleen de rechters.

REACTIES

K.

K.

IK VIND HET NIET KUNNEN DA T DEZE SITE NIET WEET WAT ROMEINSE EERPLAATSEN ZIJN!!!!!
MET EEN WAT ONVRIENDELIJKE GROET

12 jaar geleden

L.

L.

het was heel lang

11 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.