Samenvattingen en Begrippen
5.1 Leenheren en Leenmannen
De tijd van monniken en ridders was in Europa een onrustige tijd met veel oorlogen. Omstreeks 800 bestuurde keizer Karel de Grote zijn grote rijk met het leenstelsel. Hij gaf leenmannen een gebied in leen in ruil voor trouw, hulp en een deel van het belastinggeld. In 800 kroonde de paus Karel tot eerste keizer sinds de val van het West-Romeinse rijk. Na Karel was er weer veel politieke verdeeldheid. Edelen hadden veel macht. Ze gebruikten ridders om oorlog te voeren en om te zorgen voor orde en veiligheid in hun gebieden. Ze bouwden kastelen om zichzelf en hun volk te beschermen. Het ridderschap werd een exclusieve bezigheid van de adel.
Burucht = kasteel
Feodalisme/feodaliteit = leenstelsel
Graaf = hoge edelman, bestuurder van een graafschap
Heraldiek = wetenschap die zich bezighoudt met wapens, zoals van families
Hof = een vorst met zijn omgeving
Leenheer = heer die een gebied laat besturen door een lagere edelman
Leenman = edelman die een gebied bestuurt in opdracht van een vorst of een lagere edelman
Leenstelsel = bestuurssysteem met leenheren en leenmannen
Middeleeuwen = derde historische periode (500-1500)
Militair = iemand in het leger, of iets wat te maken heeft met het leger
Overheid = bestuurders van een gebied en hun ambtenaren
Politie = onderdeel van de overheid dat zorgt voor orde in de staat
Ridder = soldaat te paard
Ridderorde = vereniging van ridders
Tijd van monniken en ridders = derde tijdvak (500-1000)
Vazal = leenman
Wapen = 1 strijdwerktuig 2 famillieteken
5.2 Christelijk Europa
In de tijd van monniken en ridders verspreiden missionarissen, met steun van vorsten, het christendom in heel Europa. Overal werden kerken en kloosters gebouwd. In de 7e eeuw bouwde Willibrord, aartsbisschop van de Friezen, een stenen kerk in Utrecht. De Europeanen werden christen, maar hielden ook vast aan hun Germaanse gebruiken. De kerk gaf daarom een christelijke betekenis aan hun Germaanse feesten, zoals het vieren van de geboorte van Christus (kerstmis) bij het midwinterfeest. De Germaanse en christelijke culturen werden met elkaar vermengd. Geestelijken konden lezen en schrijven en kregen daardoor veel macht in de samenleving . Kloosters, waar monniken en nonnen leefden, werden gesteund door de adel. Het waren belangrijke centra van onderwijs, cultuur en wetenschap. Een belangrijke activiteit was het bewaren en kopiëren van boeken.
Abdij = klooster
Bekeren = ervoor zorgen dat iemand jouw geloof aanneemt
Geestelijken / geestelijkheid = godsdienstige leiders
Heiden = persoon die niet het juiste geachte geloof heeft
Hel = plaats waar volgens gelovigen de duivel en gestorven zondaren verblijven
Hemel = plaats waar volgens gelovigen God en gestorven gelovigen verblijven
Kerstenen = tot het christendom brengen (bekeren)
Klooster = gebouw waar in monniken of nonnen afscheiden van de samenleving (abdij)
Manuscript = met de hand geschreven stuk (handschrift)
Miniatuur = schildering in handschrift
Mis = kerkdienst in een roomse kerk
Missie = opdracht om mensen te kerstenen (zendeling)
Monnik = man die leeft in een klooster
Non = vrouw die leeft in een klooster
Preek = godsdienstige les
Zendeling = persoon die de opdracht heeft mensen te kerstenen (missionaris)
Zonde = iets wat volgens de godsdienst niet mag
REACTIES
1 seconde geleden
S.
S.
Cool
7 jaar geleden
AntwoordenJ.
J.
Wowww xx
7 jaar geleden
Antwoorden