Werkwoord Tijden

Beoordeling 5.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 316 woorden
  • 26 januari 2011
  • 6 keer beoordeeld
Cijfer 5.4
6 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie


Hoe maak je de tijden bij een werkwoord? (schoolboek: D'accord)



Bijv: courir- rennen, hollen



tegenwoordige tijd (de 1e 3 staan uitgeschreven)

je cours- ik ren

tu cours- jij rent

il court- hij rent



Voor de andere vormen kijk je bij de participe présent: courant

--> courant -ant  --> cour-

Zet hierachter de normale uitgangen:



nous courons- wij rennen

vous courez- u/jullie rent/rennen

ils courent- zij rennen



verleden tijd

Bij de verleden tijd pak je het stukje wat je ook voor nous-vorm hebt gebruikt: cour

en zet hierachter de vt uitgangen:

je courais- ik rende

tu courais- jij rende

il courait- hij rende

nous courions- wij renden

vous couriez- jullie renden

ils couraient- zij renden



de toekomende tijd

Hier heb je twee vormen van: Futur en de Futur proche. Het verschil ertussen is:de futur is toekomende tijd die nog verweg is en de proche toekomende tijd die nabij is.



Futur         (de 1e vorm staat al onder het infinitif)

je courrai     Haal hier de uitgang af: -ai en zet de andere uitgang erachter:

tu courrais -jij zal rennen

il courra - hij zal rennen

nous courrons - wij zullen rennen

vous courrez - jullie zullen rennen

ils courront - zij zullen rennen



Futur proche  

Je gebruikt een vorm van gaan en daarachter het hele ww

je vais courir - ik ga rennen

tu vas courir - jij gaat rennen

il va courir - hij gaat rennen

nous allons courir - wij gaan rennen

vous allez courir - jullie gaan rennen

ils vont courir - zij gaan rennen



voltooid deelwoord

Je gebruikt een vorm van hebben en daarachter de rij van participe passé : couru

j'ai couru - ik heb gerend

tu as couru- jij hebt gerend

il a couru - hij heeft gerend

nous avons couru - wij hebben gerend

vous avez couru - jullie hebben gerend

ils ont couru - zij hebben gerend

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.