Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 3 extra: ontkenningen

Beoordeling 7.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas havo/vwo | 500 woorden
  • 7 november 2014
  • 5 keer beoordeeld
Cijfer 7.7
5 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Franse ontkenningen

De ontkenning (deel 2)

 

ne ... pas

Elle n’est pas là.

Niet

Ze is er niet.

ne ... pas du tout

Elle n’aime pas du tout la bière.

Helemaal niet

Zij houdt helemaal niet van bier.

ne … pas non plus

Je ne vais pas non plus en vacances.

Ook niet

Ik ga ook niet op vakantie.

ne … pas encore

Je n’ai pas encore vu le film.

Nog niet

Ik heb de film nog niet gezien.

ne … plus (de)

Je n’ai plus d’argent.

Nous n’allons plus à la fête.

Niet meer/geen

Ik heb geen geld meer.

Wij gaa niet meer naar het feest.

ne … jamais

Il ne fait jamais de sport.

Nooit

Hij sport nooit.

ne … rien

Tu ne manges rien ?

Niets

Eet jij niets ?

ne … personne*

Je ne vois personne.

Niemand

Ik zie niemand.

ne … aucun(e)

Je n’ai aucune idée.

Geen enkel

Ik heb geen enkel idee.

ne … ni… ni

Elle ne mange ni viande ni poisson.

Noch ... noch

Zij eet noch vlees noch vis.

ne … que

Ils n’ont que 2 heures de cours.

Slechts, alleen maar

Zij hebben alleen maar 2 uur les.

 

*LET OP :

Als «niemand» onderwerp verandert de woordvolgorde. «Personne ne» staat dan op de plek van het onderwerp dus in begin van de zin.

b.v.   Personne n’ aime le nouveau film.

        Niemand houdt van de nieuwe film.

 

Exercice 2: Maak de zinnen ontkennend. Werk in je schrift.

Je suis malade.   (nooit)

Ma mère prépare des pâtes.   (niet)

Mon frère va au collège.   (niet meer)

Je suis allé au restaurant.   (nooit)

5 Je vais au match.   (niet)

6 La voiture est dans la rue.   (niet meer)

7 Tu comprends?   (niets)

8 Timo a rencontré Monique.   (nog niet)

 

 

Exercice 2: Notez les réponses en français dans votre cahier.

 

  1. Tu veux encore du gateau? Non merci, je … (niet meer)
  2. Vous allez souvent au cinéma? A)Non, nous … (nooit)

 B)Non, nous … (slechts 1x per jaar)

  1. Vous voyez les élèves de la classe 2E? Non, je … (geen enkel)
  2. Tu viens au café avec nous ? Non, je … (geen geld meer)
  3. Tu viens encore au match de foot? Non, je … (niet meer)
  4. Qui veut réparer mon vélo ? (niemand)
  5. Tu connais quelqu’un dans la classe ? Non, je … (niemand)
  6. Vous aller à la mer ? Non, nous …(noch aan zee, noch in de bergen)
  7. Vous aimez la danse ? Non, je … (helemaal niet)

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.