Frans: H1
Vocabulaire
Voca 1
Frans
Nederlands
border
grenzen aan
quant à
wat betreft
rarement
zelden
une résidence secondaire
een tweede huis
une colline
een heuvel
le champ
het veld
la vigne
de wijngaard
déguster
proeven
une falaise
een klif
un taureau
een stier
un tournesol
een zonnebloem
ancien, ancienne
oud, van vroeger
posséder
bezitten
amener
meenemen, brengen
une aile
een vleugel
le monde entier
de hele wereld
séjourner
verblijven
peindre
schilderen
cultiver
verbouwen
l'or
het goud
Voca 2
Frans
Nederlands
le repos
de rust
un truc
een ding
un amateur
een liefhebber
faire partie de
deel uitmaken van
se rencontrer
elkaar ontmoeten
descendre
uitstappen
le batteur
de drummer
ensuite
daarna
enregistrer
opnemen
trinquer
proosten
comprendre
begrijpen
dommage
jammer
reconnaître
herkennen
battre
slaan, tikken
le passe-temps
de vrijetijdsbesteding
Voca 3
Frans
Nederlands
quelque chose
iets
marrant
grappig
un écran
een scherm
une flèche
een pijl
avoir confiance
vertrouwen
à la recherche de
op zoek naar
fort
sterk
conseiller
raad geven
la fermeture
de sluiting
un gant
een handschoen
un bonnet
een muts
l'occupation
de bezigheid
en tête de
aan het hoofd, bovenaan
les réseaux sociaux
de sociale netwerken
rattraper
inhalen
faire la connaissance de
kennismaken met
plein
Vol
faire attention
Opletten
Voca 4
Frans
Nederlands
décrouvir
ontdekken
sauter aux yeux
in het oog springen
ainsi
zó, op deze manier
de huisvesting
l'hébergement
een gastgezin
une famille d'accueil
aanbevelen
recommander
ontwikkelen
développer
een account op Facebook
un compte sur Facebook
utiliser
gebruiken
le réseau social
het sociale netwerk
une expérience
een ervaring
le genre
de soort
attendre
wachten
la vie
het leven
assez
genoeg
avoir accès à
toegang hebben tot
Voca 5
Frans
Nederlands
le temps libre
de vrije tijd
une enquête auprès de
een enquête onder
je fais du judo
ik zit op judo
l'ordinateur
de computer
je m'ennuie
ik verveel me
parfois
soms
cuisiner
koken
rester en forme
in conditie blijven
un interdit
een verbod
on pourrait
we (zouden) kunnen
la nourriture
het eten, het voedsel
un légume
een groente
le poisson
de vis
le frigo
de koelkast
approcher
naderen
le feu
het vuur
allumer
aansteken
éteindre
doven
une amende
een boete
Grammaire
Le futur proche (de nabije toekomende tijd)
Als je wilt zeggen dat iest binnen zeer korte tijd gaat plaatsvinden, gebruik je de futur proche. De futur proche bestaat uit een vorm van het werkwoord aller + het hele werkwoord (de infinitief).
Le futur (de toekomende tijd)
Om aan te geven dat iets in de toekomst gaat gebeuren, gebruik je de futur. In het Nederlands maak je de toekomende tijd met het hulpwerkwoord zullen, hoewel ook vaak de tegenwoordige tijd wordt gebruikt. In het Frans komen de uitgangen achter het hele werkwoord (de infinitief). Bi jwerkwoorden die iendigen op –re, zoals perdre, vervalt de e.
Onregelmatige werkwoorden écrire en devoir
Présent
Passé composé
Écrire
Devoir
Écrire
Devoir
J’écris = ik schrijf
Je dois = ik moet
J’ai écrit = ik heb geschreven
J’ai dû = ik heb (ge)moeten
Tu écris
Tu dois
Tu as écrit
Tu as dû
Il / elle / on écrit
Il / elle / on doit
Il / elle / on a écrit
Il / elle / on a dû
Nous écrivons
Nous devons
Nous avons écrit
Nous avons dû
Vous écrivez
Vous devez
Vous avez écrit
Vous avez dû
Ils / elles écrivent
Ils / elles doivent
Ils / elles ont écrit
Ils / elles ont dû
Imparfait
Imparfait
Futur
Futur
J’écrivais = ik schreef
je devais = ik moest
J’écrirai = ik zal schrijven
Je devrai = ik zal moeten
Il faut + hele werkwoord geeft aan dat iets meot of dat iets nodig is. De precieze betekenis hangt af an de context. Examples:
Il faut travailler.
We / Jullie enz. moeten werken.
Il faut 1 kg de pommes.
Er is / We hebben 1 kg appels nodig.
Il faut partir.
Je moet / We moeten enz. vertrekken.
Het zelfstandige naamwoord – meervoud
Zinnen
Nederlands
Frans
Wat gaan we doen?
Qu'est-ce qu'on va faire?
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden