Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Deel 1 Inleiding

Beoordeling 5.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 1e klas vwo | 2083 woorden
  • 15 juni 2010
  • 14 keer beoordeeld
Cijfer 5.3
14 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Filosofie Samenvatting Hoofdstuk 0

Filosofie:

• Hetzelfde als Wiskunde: “In de berekening is het bewijs meestal interessanter dan de uitkomst”;

• Anders dan Wiskunde: “Wiskunde heeft meestal 1 goede uitkomst, terwijl er bij Filosofie meerdere zijn”;

• Berust niet op Meningen, maar op goed gefundeerde meningen;


“Wat is …..” beantwoorden:

1. Brainstormen:

• Kijken wat je bij het onderwerp de binnen schiet, gedachten op vrij loop laten  vrij associatie of brainstorm;

• Deze gedachten vergelijk je met andere


2. Vooronderstellingen:

• Vrij associatie toepassen op elk begrip, elke vraag, elk probleem;

• Dan moet je je resultaten onderzoeken, dit kan leiden tot veronderstellingen

• De resultaten vormen als het ware de dragers van je bewering (onderstel)

Veronderstellingen zijn stellingen die verborgen zitten in uitspraken (impliciet) en waarvan je onopgemerkt aanneemt dat ze juist zijn.


3. Woordenboek:

Twee soorten woordenboeken:

• Betekenis (Van Dale), geeft gebruiksbetekenissen van een woord

• Etymologisch, vertelt iets over de herkomst van een woord


Philosophos:

1. Pythagoras, “slaafse mensen streven naar roem en rijkdom, terwijl filosofen verlangen naar de waarheid”

2. Plato, “verlagen om te leren en verlangen naar wijsheid zijn hetzelfde”

“goden zijn geen filosofen, ze weten immers alles al” Je kan alleen filosoof zijn als je er na streeft wijs te worden en weet dat je dat nog niet bent (“Ik weet dat ik niets weet” – Socrates).


Conditio sine qua non – noodzakelijke voorwaarde


Definitie:

• Uitleg die opgaat voor alles en geldt

• Formuleert een antwoord op de vraag “Wat is ….?”

• Bakent stukje van werkelijkheid af  Inhoud en omvang van een begrip

 Inhoud: omschreven door definitie en dus bepaald door alle kenmerken die maken dat het begrip van toepassing is

 Omvang: bepaald door alles dat eronder valt, individuele dingen of levende wezens waarop het begrip van toepassing is

• Kan te ruim of de krap zijn:

 Ruim: er valt meer onder je omschrijving dan onder je begrip

 Krap: niet alles wat onder het begrip valt wordt door je omschrijving gedekt

• Sluitend is het best  afbakenen van precies datgene wat onder je begrip valt

• Stipulatieve definities: duidelijke en bindende afspraken over betekenis van begrip

• Ingrediënten van definitie:

 Soortbegrip (definiendum) is het begrip dat gedefinieerd wordt, het overige noemt men het definiens.

 Genusbegrip is een begrip dat net iets algemener is dan het soortbegrip (omvang moet groter zijn dan van het soortbegrip, maar inhoud is kleiner ).

 Specifieke verschil geeft aan waarin het soortbegrip verschilt van de andere soortbegrippen die onder dezelfde genusbegrippen vallen.

• Voorbeeld:

Een priemgetal is een getal dat uitsluitend deelbaar is door zichzelf en door 1


Soortbegrip Genusbegrip Specifieke Verschil


Definiens

• Soort-Verschil definitie: zie boven

• Aanwijzende definitie (veel gebruikt door kinderen)


Ordeningsprincipe: aspect waarop de ordening is gebaseerd (bv alfabetisch)

Nadeel: de aandacht voor andere aspecten neemt af


Betekenis: Betekenissen van woorden en zinnen regelen het verband tussen taal en werkelijkheid.

• Gebruiksbetekenis, betekenis die woorden en zinnen hebben in het alledaagse taalgebruik

• Etymologische betekenis, herkomst en geschiedenis van betekenissen

• Emotionele betekenis, de betekenis die uiting geeft aan de houding die de spreker/scrijver inneemt t.o.v. datgene dat hij bedoelt of beschrijft. Palestijnse plegers van zelfmoordaanslagen zijn vrijheidstreiders of terroristen.

• Stipulatieve betekenis, betekenis die bij de invoering van een term heel precies wordt afbesproken, zodat er geen misverstanden ontstaan.


Essentialisme: In de filosofie betekent essentialisme dat voor elke specifieke soort van entiteiten, al reeds een rij van karakteristieken en eigenheden voor hem is weggelegd. Zo heeft elke entiteit vaste en bepaalde eigenheden


Ludwig Wittgenstein: “Taalkritiek” – niet denken, maar kijken  generaliseren.

Overeenkomsten wijzen niet op een soort gelijkheid, maar op een gemeenschappelijke essentie (de …heid). Zijn strijd tegen het essentialisme bracht een ware revolutie teweeg, de linguistic turn (=grote verandering in 20e eeuw, waar de nadruk komt te liggen op de taal en de constructie van de realiteit), taal deelt de werkelijkheid in  taal verwijst naar de vaste werkelijkheid.


Generaliseren = begrippen ordenen de werkelijkheid


Plato: begrippen vormen een soort zelfstandige werkelijkheid waarvan we bij onze geboorte een vaag soort kennis hebben  Aristoteles: begrippen zijn niet meer dan aanduidingen voor een aantal gemeenschappelijke kenmerken in de werkelijkheid.

Beide opvattingen gaan ervan uit dat er een verband is tussen werkelijkheid en woord, waarvoor het begrip als betekenis van dat woord garant staat (realisme)


Tegen de realisten stond het nominalisme, geen enkel verband tussen termen waarmee we de werkelijkheid benoemen en die werkelijkheid zelf. Dat termen onder één noemer brengen is een handigheidje van de taal. Verg. Wittgenstein


De arché (begin, oorsprong) van de filosofie is verwondering. Je verwondert je als er zich iets vreemds voor doet, waar je niet meteen een verklaring voor hebt.


Vanzelfsprekendheid speelt in ons leven een grote rol. Iedereen heeft behoefte aan zaken die je blindelings kan vertrouwen. Soms is deze zo sterk dat de verwondering geen kans krijgt. Juist deze vanzelfsprekendheden boeien de filosofen zo erg. Immanuel Kant (1724-1804) stelde dat het vanzelfsprekende hét onderzoeksterrein is van de filosofie.

Als verwondering de bron van de filosofie is dan betekent dat de filosofie de verwondering nooit te boven komt. Filosofie eindigt pas als de bron opgedroogd is, met andere woorden als het vanzelfsprekende zo vanzelfsprekend is geworden dat zelfs een filosoof zich er niet meer over verbaast.


Moeilijk te beantwoorden vragen worden vaak van de tafel geveegd door 2 soorten argumenten: het cirkelargument (omdat het nu eenmaal zo is) en het autoriteitsargument (omdat ik het zeg). Met beroep op vanzelfsprekendheid worden de vragen afgewimpeld.


Oorsprong van de filosofie hoeft niet perse bij de Grieken te liggen:

• Barbaren in die tijd hielden zich met vele interessante dingen bezig (astronomie, meetkunde en rekenkunde) dus waarom niet filosofie;

• Het woord Filosofie is weliswaar Grieks, maar misschien hebben zij dit woord alleen bedacht en hebben zij de rest overgenomen van de barbaren;



Grote kans op oorsprong in Griekenland:

• Grote vloot en veel handel met andere volkeren  kennis uitwisselen

Vanwege deze kennis ontstond ook het alfabet, gebaseerd op het schrift van de Feniciërs.

• De grote verschillen tussen stadsstaten Polis en agora (stad en stadscentrum) zorgden voor meningsverschillen. Deze verschillen lieten ze eigen overtuiging wankelen en zo de vanzelfsprekendheid aantaste  vruchtbare bodem voor filosofie

• Mythen boden antwoorden op levensvragen en verklaringen. De vreemde antwoorden voor verklaringen, bracht twijfel onder de mensen. De Mythen voldeden niet meer of ze voldeden net zo goed als andere verklaringen. Deze tegenstrijdigheid vroeg om een oplossing. Deze verhalen hadden je tot nog toe overtuigd en nu ineens niet meer. Wat heb ik eigenlijk tot dusverre allemaal gedacht?”

Mythen verloren hun geloofwaardigheid, wanneer religie niet langer het dagelijkse leven beheerst. Veranderen deze Mythen in mythologie: Verhalen over het leven van de goden. Filosofie begint dus als een emancipatie, losmaking van de Mythen.

Zo zijn niet langer goden verantwoordelijk voor natuurverschijnselen, maar natuurwetten zo wordt ook de fundering gelegd voor de wetenschap.

• Democratie laat het volk kiezen en dus kunnen wetten of traditie erg makkelijk worden aangepast. Waarheid is hier geen zaak van koningen of priesters. Niet macht beslist maar de kracht van argumenteren.


Aristoteles maakte een indeling in drie kernvakken: fysica, ethica en logica (de studie van de gehele werkelijkheid) om orde en overzicht te scheppen in de filosofische vragen.


1. Fysica (epistème physikè – natuurwetenschap):

• Filosofen waren op zoek naar verklaringen voor natuurverschijnselen en naar de basiselementen of bouwstoffen van de natuur;

• Arché, natuurfilosofen zochten het beginsel van de phisis

 Thales stelde vocht als arché;

 Anaximenes stelde lucht als arché;

 Anaximander stelde apeiron (onbepaalde) als arché, dat wat de wereld gemaakt heeft is niet onderdeel van de wereld;

 Empedocles stelde alle 4 de elementen als arché, verandering is een herschikking van de vier oerstoffen, vergaan betekent dat wat verbonden is weer wordt gescheiden

 Democritus stelde 2 beginselen (archai): een leegte gevuld met ondeelbare bouwstenen (atomen). Compromis voor onderstaande figuren: atomen vormen de arché, veranderen/ontstaan/vergaan niet (Parmenides), alleen de manier waarop ze in de ruimte gerangschikt zijn verandert (Heraclitus)

Parmenides:

• Jee kunt nooit zeggen dat iets niet is

• Iets kan nooit zijn en niet zijn

• Conclusie:

 Er kan niets ontstaan

 Verandering is schijn

 Alles is één en onveranderlijk Denken

 Ene en onveranderlijke zijn = arché

Heraclitus:

• Polymisch

• Panta rhei – alles stroomt, verandert

• Niet is blijvend

• Beweging is een continu spel van tegenstellingen

• Warm – Koud

• Liefde – Haat Kijken

• Licht – Donker


Strijd is de vader van alle dingen

• Conclusie:

 Tegenstellingen zijn van elkaar afhankelijk

 Verzameling van Tegenstellingen = Logos = arché

 Zintuigen vergissen zich niet


Natuurfilosofen worden ook wel presocratici genoemd.

Socrates (socratici) zorgde voor keerpunt in de filosofie  vestiging aandacht op de mens.

Met het veranderen van physis naar het menselijke handelen, veranderden ook de vragen, ze werden praktisch d.w.z. dat men ook zoek ging naar bruikbare richtlijnen voor het handelen, naar principes voor goed en gelukkig leven. Daarmee komt het tweede kernvak van Aristoteles’ indeling in beeld: de ethica of epistèmè ethikè.


2. Ethiek

Ethos betekende in het Grieks gewoonst, manier van doen of levenswijze. De epistèmè ethikè bestudeerde de handelswijze, het juiste gedrag. Later splitst deze tak zich in ethiek en sociale filosofie. Beide zullen van elkaar afhankelijk blijven. Fysica onderzoekt de mens als onderdeel van de natuur, als levend wezen te midden van andere “dingen.” Ethiek richt zich op haar blik op de mens als handelende persoon.

Ethiek hangt af van de overgang van mythe naar logos. Het ongeloofwaardiger worden van de Mythen betekende dat men ook voor de regels en wetten van de samenleving (nomoi) en voor de traditionele leefwijzen een andere rechtvaardiging moest zoeken. M.b.t. tot de ethos maakte de mythe ruimte voor het argumentatieve denken. De mythen gaven richtlijnen voor het handelen. Zolang de Mythen bestonden, genoten de ethos en nomoi een natuurlijke vanzelfsprekendheid. Deze wordt aangetast door de opkomst van de democratie en de toenemende rol van de logos. De religie maakt niet langer de dienst uit. De nomoi waren vergankelijk. De vanzelfsprekende autoriteit van zeden en normen komt ten val. De burgers zoeken hun eigen maatstaven en richtlijnen voor gedrag. En het argumentatieve denken krijgt een hoofdrol in die zoektocht.

Het is dus niet geheel ondenkbaar dat de sofisten (rondreizende leraren die de kennis overbrachten die nuttig was in een debat) zo immens populair waren in Athene.

Zij waren relativisten: Waarheid is relatief


Socrates geloofde dat er een einde gemaakt kon worden aan de verwarring rond de juiste levenswijze door op zoek de gaan naar de ware kennis. Volgens hem zat die kennis opgesloten in de begrippen. Nu ging Socrates mensen ondervragen over de begrippen die ze hanteerde, hen zo zelf te laten ontdekken wat ze er precies mee bedoelen.

Zijn vragen golden op het gebied van menselijk handelen, wat is rechtvaardig.

Volgens Socrates handelde de mens om gelukkig te worden. Wat goed leven of goed samenleven is, is volgens Socrates absoluut niet een kwestie van persoonlijke smaak. Er is dus een objectieve norm, een maatstaaf onafhankelijk van tijd, plaats of omstandigheden, aan de hand waarvan valt te bepalen of een leven of een samenleving goed is.


3. Logica

Wetenschap van de logos heeft als onderwerp het logisch denken en redeneren.

Fysica onderzoekt de wetten van de natuur, ethiek de regels voor goed leven en samenleven en logica onderzoekt de wetten van het juiste denken en redeneren. Iets kan niet tegelijk wel én niet het geval zijn, vb het kan niet op hetzelfde moment op dezelfde plaats regenen en niet regenen. Dit gaat tegen de wetten van de natuur in, maar iemand die zoiets beweert gaat ook in tegen de wetten van de logica (hij spreekt zichzelf tegen).


Logica onderzoekt mensen die als natuurding en evenmin als handelend persoon, maar het onderzoekt voor zover hij denkt en redeneert. Overeenkomstig bij alle 3 de kernvakken is de gedeelde belangstelling voor de mens zij het voor zijn doen en laten en zijn denken en redeneren. Logica werd gezien als hulpvak voor de andere twee, als wij immers de natuur of het menselijk handelen bestuderen, kan dat niet zonder te denken en te redeneren. Het is nuttig om zo nu en dan de controleren aan de hand van logica of wij denk- of redeneerfouten maken (cirkelredeneringen en tegenspraken) bij het concluderen van de natuur of menselijke gedragingen. Hulpvak is niet minder dan een kernvak. Integendeel van de Grieken stamt de definitie van de mens als denkend dier (genusbegrip: dier specifiek verschil: Denkend).

Het verschil van afzonderlijke wetenschappen met de filosofie is, dat filosofie heel de werkelijkheid onderzoekt, waarbij het haar gaat om ordening en de samenhang de doorgronden. De vraag: “Wat maakt mensen tot mensen?” is bedoeld om een leidraad te bieden die ons telkens weer terugbrengt naar die samenhang. Niet iedere filosoof zullen met deze invalshoek instemmen, al was het alleen al omdat deze vraag ook centraal staat in een bepaald gebied in de filosofie, namelijk de antropologie. Maar als we het eens zouden moeten zijn met alle filosofen dan zou dit boek nooit geschreven zijn.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.