Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 3 en 4, + examenidioom 5

Beoordeling 4.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 950 woorden
  • 31 januari 2003
  • 33 keer beoordeeld
Cijfer 4.2
33 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Woordjes Off Ter hoogte van
To come into force Van kracht worden
Concern Bezorgdheid
To ban Verbieden
insurance Verzekering
To charge In rekening brengen
To lounge Te water laten
Fee Vergoeding
Council Gemeenteraad
Craft Vaartuig
To limit Beperken
Compulsory Verplicht
Member of the parliament Parlementslid
Bill Wetsvoorstel
To head to Gaan naar
To donate Schenken
Leisure Vrije tijd
To tackle Aanpakken
Inconsiderate Onattent Where are you from? Waar kom jij vandaan? I don't know much about soccer. Ik heb geen verstand van voetbal
You're probably right Je hebt waarschijnlijk gelijk. Where does the tournament take place? Waar vindt het toernooi plaats? Better luck next time Volgende keer beter On behalf of Namens

Further information Nadere informatie
Tournament Toernooi
Average level Gemiddeld niveau
Participate Meedoen
Foreign Buitenlands
To put up Huisvesten
In private houses Bij particulieren
Youth hostel Jeugdherberg
Accommodation expenses Verblijfskosten
To meet Ontmoeten
I do hope Ik hoop van harte Proper Behoorlijk
To fancy Zin hebben
Coach Bus
Anxious Bezorgd
To revolve Draaien
Caption Onderschrift
Skill Vakkundigheid
To compete Wedijveren
Certificate Diploma
Scrapbook Plakboek
Clipping Knipsel
To solve Oplossen
To hug Omhelzen
Idly Doelloos
Insignificant Onbelangrijk Grammatica tijden Enkelvoudige verledentijd: simple past tense
Als er iets in het verleden is begonnen en geëindigd. Vaak in de zin gecombineerd met verledentijdsbepaling. (yesterday, two years ago) Je krijg thet door -(e)d achter het werkwoord te zetten, dit geldt bij regelmatige werkwoorden. Bij onregelmatige werkwoorden, de tweede kolom van het schema. Ontkennend maken/vragen maken door "did" + iniatief. He took the bus

He didn't take the bus. Did he take the bus? Past continuous gebruik bij iets wat in het verleden op een bepaald moment aan de gang was. Je gebruikt dan de -ing vorm
I met your brother while I was shopping. She was doing her homework when his letter arrived. We saw an accident when we were drinving to town. Voltooid verleden tijd: iets wat in het verleden begonnen is en nu nog bezig is. - ook bij yet, never, ever, before - en gebruiken als het resultaat uit een handeling uit het verleden gaat. Maken door has/have + het voltooid deelwoord. (vorm met -(e)d) We have worked hard. I have lived here for five years now. He has never smoked yet. We've been to Spain. Je gebruikt de past perfect tense als er iets in het verleden gebeurd is voordat iets anders als enige tijd aan de gang is. Je maakt het door "had" + voltooid deelwoord (vorm met -(e)d). We hadn't heard the news yet. I had arrived over day before. When I saw het yesterdag, she had just bought a new houses. She had been there for half an hour when we arrived. Grammaticale verschillen To bring/ to take
To bring-brought-brought
To bring: meebrengen, They brought our flowers. To take- took-taken
To take: wegbrengen. Can you take this parcel to the post?
in time/ on time In time: om iets te gaan doen
On time: op tijd, punctueel, zoals afgespoken, geregeld. last/ latest Last: allerlaatse
Latest: laatste tot nu toe. to say/to tell to tell wordt altijd gevolgd door een lijdend voorwerp. (told-told) To say word altijd gevolgd door so, of een bijzin. (said-said) The told me the truth
She told her son a sotory. They said that they went shopping. I said so. small/narrow small: klein, jong. They live in a small cottage. It's only a small amount of money. Whe has three small children. When I was small we lived in a suburb a Manchester. Narrow: smal, nipt,krap
This bridge is too narrow for our car. They live in a narrow street. It was a narrow victory. That was a narrow escape.
fault/mistake fault: fout, schuld
It will be your own fault if you don't pass your exam. The accident wasn't my fault. Mistake: fout, vergissing
It was a big mistake not to book an earlier flight. The teacher correct the mistakes in my essay. Woordjes uit het examen idioom; hoofdstuk 5. Scheme: schema
Stable: stabiel
To nominate: nomineren
Rumour: gerucht
To covet: begeren
Homage: eer, hulde
Executive: uitvoerend
Constitution: grondwet
Poll: opiniepeiling
To dispatch: (ver)sturen, verzenden
Outcome: uitslag, resultaat
Ballot: stem(biljet) Revenue(s): inkomsten, opbrengst, inkomen
Implacable: onverzoenlijk
To succeed: opvolgen
Polls: verkiezingen
To be opposed to: (gekant) zijn tegen
Exile: ballingschap
To outline: schetsen, in grote lijnen weergeven
To support: steunen

Councillor:(gemeente) raadslid
To comprise:tellen
Item: (programma) punt
Irrevocable: onherroepelijk
Alliance: bondgenootschap
Commons: Lagerhuis
Reciprocal: wederzijds
Resistance: weerstand
Delegate: afgevaardigde
Administration: regering
To represent: vertegenwoordigen
Placard: spandoek, bord
Policy: beleid
Grievance: grief
Dedicated: toegewijd
Justice: rechtvaardigheid
Progress: vooruitgang
To decree: gelasten, verordenen
General Assembly: Algemene vergadering
Quota: quota
Concept: gedachte, idee, opvatting
Civil service: ambtenaren
Benefit: voordeel, nut
To antagonise: tegen zich in het harnas jagen
To resign: aftreden

Survey: onderzoek
Authority: overheid, gezag
Framework: structuur, kader
Candour: openhartigheid, eerlijkheid
To safeguard: beschermen
MP: parlementslid
Campaign: actie
Constituency: kiesdistrict
Surfeit: overvloed, overdaad
Speaker: voorzitter van het Lagerhuis
Issue: vraagstuk, punt, item
To associate with: koppelen aan, verbinden aan
To implement: uitvoeren
Inconsistent with: strijdig met, inconsequent
Priority: prioriteit, voorrang
Pursuit: achtervolging, jacht, streven
Community: gemeenschap
Obedience: gehoorzaamheid
To abuse: uitschelden
To cope with: iets aankunnen, opgewassen zijn tegen
Autocratic: alleenheersend, tiranniek

Era: jaartelling
Empire: (keizer)rijk, wereldrijk
Peripheral: marginaal, ondergeschikt
Foundation: stichting, fonds
To reverse: herzien, corrigeren
Crusade: felle campagne, kruistocht
Repellent: weerzinwekkend
Judicious: voorzichtig, oordeelkundig
To transmute: omzetten, veranderen
Innate: aangeboren
Perfidy: trouweloosheid
Contention: opvatting
Domestic: binnenlands
Conspiracy: samenzwering
Remarkable: opmerkelijk, merkwaardig
Prominence: bekendheid
Liberal: ruimdenkend
Equality: gelijkheid
Degree: graad, niveau
To constrain: (af)dwingen, inperken
Degrading: vernederend
To enforce: op de naleving toezien, opleggen
Inequity: onrechtvaardigheid
Resource: uitweg, hulpmiddel

Flexible: variabel, flexibel
fusion: versmelting, samensmelting to refrain: nalaten

REACTIES

K.

K.

voltooid verleden tijd moet voltooid tegenwoordige tijd zijn oftewel present perfect...has/have + past participle

17 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.