Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

samenvatting overheid + hfdst 1 consumenten en producenten

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas tto vwo | 1183 woorden
  • 28 augustus 2012
  • 4 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
4 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

H1: De omvang van de collectieve sector

§1.2 De planeconomie, geheel verleden tijd?

Economische orde  hoe een economie is georganiseerd en hoe economische beslissingen genomen worden

Planeconomie  OH heeft alle productiemiddelen in handen en neemt economische beslissingen, markt geen invloed

Voordelen planeconomie:

• Maakte snelle economische groei mogelijk

• Bood problemen als werkloosheid het hoofd

• Geen problemen met inflatie of prijsschommelingen

Problemen planeconomie:

• Geen motivatie om te presteren

• Er ontstaat geen evenwichtssituatie (informatie functie)

• Coördinatie: planbureau coördineert niet goed

§1.3 De markteconomie: zo min mogelijk overheid?

Prijsmechanisme  vraag en aanbod bepalen prijzen, zeer beperkte rol 

Nadelen prijsmechanisme:

• Werkt alleen bij particulier eigendom en voldoende concurrentie

 geen monopoly situatie

• Niet bruikbaar voor collectieve goederen (kan geen prijs berekenen)

• Externe effecten niet in prijs opgenomen

• Extreme prijsschommelingen en ongewenst laag niveau (bijv. onder minimumloon) mogelijk

Externe effecten  niet in de prijs verrekende neveneffecten van productie of consumptie

Varkenscyclus  voortdurende schommeling in prijzen en productie, doordat het aanbod op korte termijn constant is, wanneer deze toeneemt is de vraag alweer gedaald

Budgetmechanisme  coördinatiesysteem waarin door democratisch gekozen organen in begrotingen wordt vastgelegd hoe de beschikbare middelen zullen worden gebruikt

§1.4 De gemengde economie: meer markt, meer welvaart?

Gemengde economie  Collectieve sector  budgetmechanisme

Particuliere sector  prijsmechanisme

Collectievelastendruk  totale ontvangsten uit de collectieve sector als percentage van het BBP

Collectievenuitgavenquote  totale uitgaven collectieve sector als percentage van het BBP

Overdrachtsuitgaven  uitkeringen (zonder tegenprestatie)

Overheidsbestedingen  ontvanger moet tegenprestatie leveren

Overheidsconsumptie  materiële overheidsconsumptie en ambtenarensalarissen

Doelstellingen Nederlandse economische politiek:

• Evenwichtige arbeidsmarkt

• Prijsstabiliteit

• Rechtvaardige inkomensverdeling

• Materieel evenwicht op de betalingsbalans

• Evenwichtige groei

Conjunctuurbeleid neemt maatregelen die de vraag beïnvloeden

Structuurbeleid neemt maatregelen die het aanbod beïnvloeden

Marktbeleid alle maatregelen op het gebied van privatisering, dereguleringen bevorderen van concurrentie

Marktconforme maatregelen grijpt in via prijsmechanisme, bijv. heffing

Allocatiefunctie  beïnvloedt de inzet van de productiemiddelen

Stabilisatiefunctie zorgt dat de productie capaciteit optimaal wordt gebruikt conjunctuurbeleid

Herverdelingsfunctie beïnvloedt de verdeling van het Nationaal Inkomen

Indeling collectieve sector: zie bron 26, blz 21

Collectieve uitgaven: zie bron 28, blz 22



Overig

Betalingsbalans

Lopende rekening

Export ontvangsten van: Import betalingen van:

- Goederen - Goederen

- Diensten - Diensten

- inkomens - Inkomens


Kapitaalbalans

Uit het buitenland ontvangen: Aan het buitenland betaalde:

- Investeringen - Investeringen

- Beleggingen - Beleggingen

- Leningen - Leningen

- Aflossingen - Aflossingen

Verandering deviezen voorraad

Afname voorraad deviezen Toename voorraad deviezen


H2: Groeit de schuld ons boven het hoofd?

§2.2 Inkomsten omhoog en uitgaven omlaag?


Openeinderegeling  van allerlei overheidsuitgaven is de hoogte niet in te schatten, omdat de instanties de kosten mogen declareren op basis van de vraag vanuit de bevolking

Overheidsinkomsten bestaan uit belastingen (betaling waarvoor de burger niet direct iets terugkrijgt) en niet-belastingen

Directe belastingen  loon- en vennootschapsbelasting

Indirecte belastingen  BTW en accijnzen (belangrijkste inkomstenbron)

Boxenstelsel  de fiscus splitst het inkomen op in 3 boxen

Box 1

 inkomsten uit werk en woning

 progressief: belasting percentage stijgt als het inkomen stijgt

 schijventarief

Box 2

 inkomsten uit aanmerkelijk belang

 proportioneel 25% belasting over inkomsten uit aandelen (bij bezit van ten minste 5%)

Box 3

 inkomsten uit sparen en beleggen (vermogensrendementheffing)

 proportioneel/vast percentage van 30% over een vastgesteld rendement van 4%

Gemiddeld belasting % = te betalen belasting/totale inkomen (werk+woning) X100%

Marginaal %  het percentage dat moet worden betaald over elke extra verdiende euro

Inkomsten/uitgaven OH: zie bron 7, blz 38

§2.3 Overheidstekort en staatsschuld: de begrippen

Begrotingstekort  het (verwachte) bedrag wat de OH in een jaar moet lenen, omdat de (verwachte) uitgaven groter zijn dan de (verwachte) inkomsten

Financieringssaldo  begrotingssaldo zonder aflossingen, waarmee de staatsschuld toe- of afneemt

Staatsschuld  totale, nog openstaande schuldbedrag van de OH

Financieringstekort  begrotingstekort – aflossing oude schuld

 het bedrag waarmee de staatsschuld toeneemt

Staatschuldquote  staatsschuld/BBP X 100%

 om landen te vergelijken

§2.4 Wordt de staatsschuld een probleem in Europa?

Staatsobligatie  schuldbewijs van de OH (denivellerend)

Anticyclisch beleid  laagconjunctuur  belasting omlaag, uitgaven omhoog

Hoogconjunctuur  belasting omhoog, uitgaven omlaag

Anticyclisch beleid blijkt vaak procyclisch uit te pakken

Groei- en stabiliteitspact  afspraken om te voorkomen dat de prijzen stijgen en de euro in waarde daalt (OH tekort niet groter dan 3% BBP, staatschuldquote onder 60%)

EMU-norm  definitie van overheidstekort, dat geldt voor alle landen in de EU

H3: De overheid en andere sectoren

§3.2 Het nationaal inkomen


Macro-economische gegevens  bedragen van de totale economie bij elkaar optellen

De 4 sectoren:

• Primaire  landbouw

• Secundaire  bouw en industrie

• Tertiaire  commerciële dienstverlening

• Quartaire  niet-commerciële dienstverlening

Primair inkomen  loon, huur/pacht, rente, winst: staat prestatie tegenover

Secundair inkomen  inkomen waar géén tegenprestatie tegenover staat

Nationaal inkomen  wat bedrijven in NL verdienen

Binnenlands product  wat NL-ers verdienen

Factorkosten  beloning productie factoren (=primair inkomen)

Beschikbaar nationaal  gastarbeider, ontwikkelingshulp

Objectieve manier:

Bruto toeg. waarde bedrijven (marktprijzen) = omzet – inkoopwaarde

Netto toeg. waarde OH = ambtenarensalarissen

Bruto toeg. waarde OH = netto toeg. waarde OH + afschrijvingen OH

Bruto binnenlands product tegen factorkosten

Minus afschrijvingen

Netto binnenlands product tegen factorkosten

Plus prijsverhogende belastingen

Minus prijsverlagende subsidies

Netto binnenlandsproduct tegen marktprijzen

Plus in het buitenland verdiende inkomens

Minus door buitenlanders in ons land verdiende inkomens

Netto nationaal product tegen marktprijzen

Plus uit het buitenland verkregen overdrachtsinkomens

Minus aan het buitenland betaalde overdrachtsinkomens

Netto beschikbaar nationaal product tegen marktprijzen

§3.3 Het kringloopmodel

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens


Macro-economische gegevens  bedragen van de totale economie bij elkaar optellen

De 4 sectoren:

• Primaire  landbouw

• Secundaire  bouw en industrie

• Tertiaire  commerciële dienstverlening

• Quartaire  niet-commerciële dienstverlening

Primair inkomen  loon, huur/pacht, rente, winst: staat prestatie tegenover

Secundair inkomen  inkomen waar géén tegenprestatie tegenover staat

Nationaal inkomen  wat bedrijven in NL verdienen

Binnenlands product  wat NL-ers verdienen

Factorkosten  beloning productie factoren (=primair inkomen)

Beschikbaar nationaal  gastarbeider, ontwikkelingshulp

Objectieve manier:

Bruto toeg. waarde bedrijven (marktprijzen) = omzet – inkoopwaarde

Netto toeg. waarde OH = ambtenarensalarissen

Bruto toeg. waarde OH = netto toeg. waarde OH + afschrijvingen OH

Bruto binnenlands product tegen factorkosten

Minus afschrijvingen

Netto binnenlands product tegen factorkosten

Plus prijsverhogende belastingen

Minus prijsverlagende subsidies

Netto binnenlandsproduct tegen marktprijzen

Plus in het buitenland verdiende inkomens

Minus door buitenlanders in ons land verdiende inkomens

Netto nationaal product tegen marktprijzen

Plus uit het buitenland verkregen overdrachtsinkomens

Minus aan het buitenland betaalde overdrachtsinkomens

Netto beschikbaar nationaal product tegen marktprijzen

§3.3 Het kringloopmodel

Model  vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid

 om voorspellingen te kunnen doen

Model 1 (gesloten economie)

Y Bedrijven Gezinnen

CPijl = geldstroom

C = consumptie Y = inkomen

Model 2 (gesloten economie)

Y

Bedrijven C Gezinnen

I Banken S

S = besparingen

I = investeringen

Bedrijven Ynp = C+I Ynp = Yni

Gezinnen Yni = C+S C+I = C+S, I=S (alleen bij gesl. Economie)

Ynp = nat. Prod

Yni = nat. Ink.

Model 3 (gesloten economie met OH)

Y



Bedrijven C Gezinnen

I Banken S

B-O

O OH B



B = belasting

O = OHuitgaven

Bedrijven Ynp = C+I+O

Gezinnen Yni = C+B+S

Dus S=Y-(C+B)



Model 4 (open economie met OH)

Y

C

Bedrijven Gezinnen

I Banken S

E M B-O B

E-M OH

Buitenland



O

Ynp=C+I+O+E-M Ynp=Yni

Yni= C+B+S C+I+O+E-M = C+B+S

E-M = (B-O)+(S-I)

B-O  begrotingssaldo  meestal tekort

S-I  particulier spaarsaldo

(B-O)+(S-I)  nationaal spaarsaldo

E-M  saldo lopende rekening betalingsbalans



Belastingquote = B/Y X 100%

Spaarquote = S/Y X 100%



voorraadmutatie

Netto inv.

Bruto invest. Uitbreidingsinvest.

Vervangingsinv.

Rood  Investeringen in vlottende activa

Groen  Investeringen in vaste activa

Vervangingsinvesteringen  afschrijvingen

Staat van lasten en baten: zie bron 30, blz 75

§3.4 De staat van middelen en bestedingen

Staat van middelen en bestedingen geeft aan op welke manier het inkomen verdiend is en waaraan het is uitgegeven

Middelen  voorzien in behoeften

Bestedingen  zorgen voor de productie van goederen en diensten waarbij de productiefactoren worden ingeschakeld

 zorgen voor het ontstaan van inkomen

Middelen: nat. Ink. + import

 voor de aankoop van goederen  (ook) aankoop van goederen

En diensten en diensten (in het buitenland)

Middelen = Y+M

Bestedingen = C+I+O+E (E = bestedingen buitenland bij ons)

Subjectieve methode

Natuur – Huur

Arbeid – Loon

Kapitaal – Rente Netto Nationaal Inkomen

Ondernemerschap – Winst

OH bestedingen  OH investeringen + OH consumptie

Netto OH bestedingen  Netto OH investeringen + OH consumptie

Staat van middelen en bestedingen: zie bron 31/33, blz 76/77

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.