Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Samenvatting Europa

Beoordeling 8.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 3840 woorden
  • 21 april 2014
  • 70 keer beoordeeld
Cijfer 8.1
70 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

1.Waar produceren?

Kennen:

Arbeidsmigratie: Werknemers verhuizen naar plaatsen waar werk is. Dat kan binnen een land (trek naar de Randstad) maar ook van het ene land naar het andere land (gastarbeiders uit Polen). Een paar voordelen hiervan zijn :

- De lonen van de migranten zijn laag en dus zijn de loonkosten laag. Hierdoor is de kostprijs lager en kan het product goedkoper worden aangeboden.
- De Polen die naar Nederland komen verdienen een inkomen en besteden daar een gedeelte van in Nederland. Het bbp van Nederland kan hierdoor toenemen.
- Er is een tekort aan bepaalde arbeidskrachten op de Nederlandse arbeidsmarkt en door de komst van de Polen wordt dit probleem opgelost.

Maar er zijn ook nadelen hieraan. Door arbeidsmigratie verlaten ook veel geschoolde werknemers een land, wat op langer termijn nadelig kan zijn voor de kwaliteit en kwantiteit van de productiefactor arbeid in dat land.

Concurrentiepositie: Geeft de mate weer waarin een bedrijf in staat is om hetzelfde product beter en/of goedkoper te produceren dan andere bedrijven.

Internationale concurrentiepositie: De concurrentiepositie van bedrijven in een land ten opzichte van het buitenland. De mate waarin producenten in een land kunnen concurreren met het buitenland.

Internationale arbeidsverdeling: Het verschijnsel dat (bedrijven van) landen zich toeleggen op het produceren van goederen en diensten waar ze relatief goed in zijn of waar de voorwaarden om te produceren gunstig zijn.

Arbeidsproductiviteit: De productie per persoon of arbeidsjaar per tijdseenheid.

Loonkosten per product: De totale loonkosten gedeeld door het totaal aantal producten.

Innovatie: Vernieuwing van producten en/of productieprocessen.

Protectionisme: Overheden beschermen de binnenlandse producenten door hen subsidies te geven en door buitenlandse producten van de binnenlandse markt te weren.

Kunnen:

Voordelen en nadelen opnoemen van arbeidsmigratie: Een paar voordelen hiervan zijn :

- De lonen van de migranten zijn laag en dus zijn de loonkosten laag. Hierdoor is de kostprijs lager en kan het product goedkoper worden aangeboden.
- De Polen die naar Nederland komen verdienen een inkomen en besteden daar een gedeelte van in Nederland. Het bbp van Nederland kan hierdoor toenemen.
- Er is een tekort aan bepaalde arbeidskrachten op de Nederlandse arbeidsmarkt en door de komst van de Polen wordt dit probleem opgelost.

Maar er zijn ook nadelen hieraan. Door arbeidsmigratie verlaten ook veel geschoolde werknemers een land, wat op langer termijn nadelig kan zijn voor de kwaliteit en kwantiteit van de productiefactor arbeid in dat land.

De oorzaken voor internationale handel noemen:
-
Er is internationale handel, omdat landen bepaalde producten niet zelf hebben.
- Landen importeren producten die goedkoper in andere landen gemaakt kunnen worden en exporteren producten die zij zelf goedkoop kunnen maken.
- Toenemende specialisatie leidt ook tot meer internationale handel.

Uitleggen waardoor de concurrentiepositie van een land kan verbeteren of verslechteren:
Als het om de concurrentiepositie gaat kijken we naar de loonkosten per product. Loonkosten zijn een belangrijk onderdeel van de productiekosten. Als de loonkosten in een land relatief laag zijn, kan een product goedkoper gemaakt worden en dus tegen een lagere prijs op de markt worden gebracht. Als de loonkosten per product stijgen en deze stijging wordt doorberekend in de prijzen, dan verslechtert de concurrentiepositie. Het gaat hierbij niet zozeer om de loonkosten per werknemer maar vooral om de loonkosten per product en de hoogte van de arbeidsproductiviteit. Als een werknemer een laag loon heeft, maar weinig produceert in een jaar, dan hoeven de loonkosten per product niet lager te zijn dan van een werknemer die veel kost, maar ook veel produceert. De loonkosten per product hangen af van de loonkosten per werknemer en de arbeidsproductiviteit.

Productiviteitsverschillen tussen landen verklaren:

Uitleggen dat innovatie kan leiden tot een hogere arbeidsproductiviteit:
Door het ontwikkelen van geheel nieuwe productieprocessen, veelal sterk geautomatiseerd, en een hoge scholingsgraad van de beroepsbevolking.

Uitleggen waarom overheden protectionistische maatregelen nemen en wat hiervan de gevolgen zijn voor de consumenten:
Er is sprake van protectionisme als overheden de binnenlandse producenten beschermen door hen subsidies te geven en door buitenlandse producten van de binnenlandse markt te weren. Door deze protectionistische maatregelen worden binnenlandse productie en werkgelegenheid beschermd. Een gevolg van de heffingen op ingevoerde landbouwproducten is dat de consument meer betaalt dan nodig is.

Voorbeelden noemen van protectionistische maatregelen:

Enkele protectionistische maatregelen zijn:

  • Invoerheffingen: Importproducten worden belast met een heffing waardoor deze producten duurder op de binnenlandse markt verschijnen;
  • Een invoerquotum: Een vastgelegde maximumhoeveelheid van een buitenlands product mag worden ingevoerd;
  • Overheidssubsidies aan binnenlandse producenten: Hierdoor kunnen ze makkelijker het hoofd boven water houden;
  • Kwaliteitseisen: Door zware kwaliteitseisen op te leggen aan buitenlandse producten kunnen sommige van deze producten makkelijker geweerd worden.

 

2. Samenwerken in Europa.

Kennen:

Collectieve dwang: Druk die wordt uitgeoefend om te zorgen dat iedereen zich aan een regel houdt. Dit kan door vastgelegde regels (wetten) die met sancties (strafmaatregelen) worden gehandhaafd, maar ook met ongeschreven regels, sociale normen.

Gevangenendilemma: Een situatie bekend uit de speltheorie waarbij twee partijen voor de keus staan samen te werken of niet.

Dominante strategie: De strategie die voor het individu het gunstigst is, wat de ander ook doet.

Kunnen:

Aantonen dat meeliftersgedrag mogelijk is en met voorbeelden uitleggen waarom meeliftersgedrag een vorm is van een extern effect:
Meeliften is aantrekkelijk voor elke partij, je lift mee op de inspanningen van een ander. Meeliften is een vorm van een extern effect omdat de gevolgen ervan niet in prijzen van producten zijn doorberekend.

Uitleggen wanneer zich een gevangenendilemma voordoet en dit met een berekening aantonen:

Voorspellen wat de uitkomst is van een gevangenendilemma.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Uitleggen hoe in een gevangenendilemma individuele of collectieve belangen worden geschaad:
Doordat er soms voor wordt gekozen om samen te werken kan dit de individuele belangen schaden, omdat de meeste partijen toch voor de dominante strategie willen kiezen. En de collectievee belangen kunnen worden geschaad doormiddel van meeliftersgedrag en dat iedereen doet wat gunstig voor hen is, maar wat uiteindelijk niet gunstig is voor de hele groep.

Positieve en/of negatieve externe effecten beschrijven:
 

Het nut van collectieve dwang (sociale normen en contracten) verduidelijken:
Om te zorgen dat twee partijen samenwerken en niet voor de dominante strategie kiezen wordt er gebruikt gemaakt van collectieve dwang, bijvoorbeeld door een verdrag te sluiten waarin staat dat een land dat meelift zich dus niet aan het verdrag houdt, bestraft wordt. Het is dus nodig om afspraken te maken in internationaal verband, bijvoorbeeld in de Europese Unie. Collectieve dwang kan bestaan uit bindende afspraken, wetten en verdragen, maar ook uit sociale normen. Collectieve dwang kan er voor zorgen dat niet ieder voor het individueel belang kiest.

 

 

3. Stabiliteits- en groeipact.

Kennen:

Stabiliteitspact (Stabiliteits- en groeipact): Verdrag dat is gesloten bij de oprichting van de EMU om economische convergentie in het euro¬gebied te bereiken.

Overheidstekort: (= begrotingstekort) Het verschil tussen de uitgaven en de inkomsten van de overheid in een jaar, waarbij de uitgaven hoger zijn dan de inkomsten.

Staatsschuld: (= overheidsschuld) De schuld van de overheid.

Aflossen op de staatsschuld: Afbetalingen op de schuld van de staat. Door aflossingen wordt de staatsschuld kleiner.

Vermogensmarkt: De overheid leent op de vermogensmarkt. Op de vermogensmarkt wordt spaargeld aangeboden (uitgeleend) door pensioenfondsen, banken, andere bedrijven en particulieren. De vragers op de vermogensmarkt zijn overheden, bedrijven en particulieren die geld nodig hebben en dat willen lenen. Als de aanbieders geld lenen aan de overheid kopen zij een staatsobligatie. Een obligatie is een schuldbewijs. Als iemand een obligatie van €1.000 koopt van een bedrijf of de overheid, dan leent hij dus aan dat bedrijf of de overheid. De overheid leent haar geld dus voor staatsobligaties uit te geven. De vermogensmarkt wordt ook wel de financiële markt genoemd.

Staatsschuldquote: De staatsschuld uitgedrukt als percentage van het bbp.

Conjunctuurcyclus (=conjunctuur): De groei van het nationaal inkomen (bbp) ten opzichte van de gemiddelde groei (trendmatige groei). Als het nationaal inkomen langzamer groeit dan de trendmatige groei of krimpt spreken we van laagconjunctuur. Bij een groei boven de trendmatige groei spreken we van hoogconjunctuur.

Procyclisch conjunctuurbeleid: Beleid van de overheid dat de conjunctuurcyclus versterkt, zoals lagere overheidsbestedingen of belastingverhoging tijdens laagconjunctuur.

Anticyclisch conjunctuurbeleid: Beleid van de overheid dat de conjunctuurcyclus dempt, zoals lagere overheidsbestedingen of belastingverhoging tijdens hoogconjunctuur.

Automatische conjunctuurstabilisatoren: Mechanismen in het overheidsbeleid die vanzelf zorgen voor een vlakker verloop van de conjunctuur zoals sociale uitkeringen en progressieve belastingen.

Convergentie: Het verschijnsel dat landen economisch naar elkaar toe groeien.

Divergentie: Het verschijnsel dat landen economisch uit elkaar groeien. De verschillen tussen de landen op het gebied van inflatie, loonkosten, overheidstekort en overheidsschuld worden groter.

Zelfbinding: Er is hier sprake van als een partij vrijwillig een bepaalde strategie voert, waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van andere partijen.

Schuldenval: Een vicieuze cirkel van oplopende schulden en hogere rente.

Uitgestelde belastingen: Hiervan is sprake bij het ontstaan van overheidstekorten: huidige overheidsuitgaven worden dan niet betaald door de belastingbetalers van nu maar uit toekomstige belastinginkomsten.

Kunnen:

De belangrijkste afspraken in het stabiliteitspact noemen:
- De totale schuld van de overheid mag niet meer bedragen dan 60% van het bruto binnenlands product.
- Het overheidstekort mag in een bepaald jaar niet meer dan 3% van het bruto binnenlands product bedragen.

Met behulp van de overheidsuitgaven en de overheidsontvangsten het overheidstekort en de toename van de staatsschuld berekenen:
Een overheidstekort ontstaat als de uitgaven van de overheid in een jaar groter zijn dan de ontvangsten van een overheid. Als de overheid een tekort heeft, moet zij geld lenen. Door geld te lenen stijgt de staatsschuld. De staatsschuld wordt groter door te lenen als er een overheidstekort is en neemt af bij aflossingen op de staatsschuld.
Bijvoorbeeld: De overheidsuitgaven zijn €500.000, en de overheidsontvangsten zijn €300.000. Dan is het overheidstekort dus 500.000 - 300.000 = 200.000.

Met voorbeelden toelichten dat de inkomsten en uitgaven van de overheid behoren tot de stroomgrootheden en dat een overheidsschuld een voorraadgrootheid is:
Een overheidstekort ontstaat als de uitgaven van de overheid in een jaar groter zijn dan de ontvangsten van een overheid. En aangezien een overheidstekort wordt gemeten over een bepaalde  periode, in dit geval een jaar, behoort het tot een stroomgrootheid. Een overheidsschuld behoort tot de voorraadgrootheden omdat de staatsschuld op een bepaald moment wordt gemeten, bijvoorbeeld aan het begin of het eind van een jaar. Op een bepaald moment is de staatsschuld een bepaald bedrag.

De nadelen verklaren van hoge overheidstekorten:

  • Hoge overheidstekorten kunnen inflatie veroorzaken;
  • Hoge overheidstekorten kunnen de rente opdrijven;
  • Hoge overheidstekorten kunnen overheidstaken in gevaar brengen.

De staatsschuldquote berekenen:
Staatsschuldquote = staatsschuld/bruto binnenlands product × 100

Toelichten hoe de overheid conjunctuurbeleid kan voeren:

Doormiddel van procyclisch en anticyclisch conjunctuurbeleid.

Onderscheid maken tussen anticyclisch en procyclisch conjunctuurbeleid:
Bij procyclisch conjunctuurbeleid bezuinigd de overheid bij laagconjunctuur en besteed meer bij hoogconjunctuur, de overheid versterkt in dit geval de conjunctuurcyclus. Bij anticyclisch conjunctuurbeleid is het doel om de conjunctuur te dempen door bijvoorbeeld bij laagconjunctuur juist meer (in tegenstelling tot het procyclisch conjunctuur beleid) uit te gaan geven, hierdoor stijgt namelijk de productie, werkgelegenheid en het inkomen. Een andere manier is om de belastingen te verlagen, de gezinnen houden dan netto meer over waardoor ook de consumptie stijgt.

De gevolgen van een anticyclisch conjunctuurbeleid voor het overheidstekort in een situatie van hoogconjunctuur en in een situatie van laagconjunctuur kunnen uitleggen:
Als gevolg van anticyclisch conjunctuurbeleid verbeterd het overheidssaldo tijdens hoogconjunctuur en verslechterd het overheidssaldo tijdens laagconjunctuur. Dus het overheidstekort groeit tijdens de laagconjunctuur en krimpt tijdens de hoogconjunctuur.

De belangrijkste automatische conjunctuurstabilisatoren noemen:

  • Goede sociale uitkeringen;
  • Progressief belastingsysteem;
  • Een grote overheidsector met constante uitgaven.

De effecten van automatische conjunctuurstabilisatoren voor het verloop van de conjunctuur verklaren:

  • Goede sociale uitkeringen: In een periode van laagconjunctuur raken mensen hun baan kwijt, waardoor zij minder kunnen besteden. Hierdoor verslechtert de conjunctuur nog meer. Als werklozen een behoorlijke uitkering krijgen, kunnen de bestedingen op peil blijven en zakt de conjunctuur niet verder in.
  • Progressief belastingsysteem: Als bij laagconjunctuur de inkomens dalen, betalen mensen door het progressief belastingsysteem gemiddeld een lager belastingpercentage waardoor het netto inkomen minder sterk daalt dan het brutoloon. Dit voorkomt een verdere daling van de bestedingen. Ook bij hoogconjunctuur werken progressieve belastingen automatisch stabiliserend.
  • Een grote overheidsector met constante uitgaven heeft ook een dempende werking op de conjunctuur. Bij laagconjunctuur houden constante overheidsuitgaven de bestedingen op peil en bij hoogconjunctuur jagen constante overheidsuitgaven de conjunctuur niet verder op.

De schuld van de overheid (staatsschuld) vergelijken met een private schuld:
Als burgers of bedrijven veel geld lenen, kunnen zij vroeg of laat in de problemen komen. Rente en aflossing gaan zo’n grot beslag leggen op hun inkomen dat noodzakelijke uitgaven in het gedrang komen. Nieuwe leningen kunnen ze niet meer krijgen en schuldhulpverlening of een faillissement wordt onvermijdelijk. Dat ligt anders bij de schulden van de overheid. Onder normale omstandigheden wordt de overheid als een betrouwbare lener gezien die altijd aan haar rente- en aflossingsverplichtingen kan voldoen. Mocht het nodig zijn dan kan de overheid altijd de belastingen verhogen. Burgers en bedrijven hebben veel minder mogelijkheden om hun inkomen te verhogen.

Verklaren dat een overheidstekort gezien kan worden als een vorm van uitgestelde belastingheffing:
Geld lenen door de overheid is een vorm van uitgestelde belastingheffing omdat de huidige overheidsuitgaven niet worden betaald uit de huidige belastinginkomsten maar uit de toekomstige belastinginkomsten. De rente- en aflossingsverplichtingen van het lenen betaalt de overheid met belastingheffing in de toekomst.

 

 

        4. De wisselkoers van de euro.

Kennen:

Wisselkoers: De prijs van een munt uitgedrukt in een andere munt.

Appreciatie: Stijging van de koers van een valuta doordat op de valutamarkt de vraag naar die valuta groter is dan het aanbod ervan.

Depreciatie: Daling van de koers van een valuta doordat op de valutamarkt het aanbod van de valuta groter is dan de vraag ernaar.

Valutamarkt: Het geheel van vraag naar en aanbod van buitenlandse munten.

Betalingsbalans: Een overzicht van alle ontvangsten van het buitenland en alle betalingen aan het buitenland gedurende een bepaalde periode.

Lopende rekening: Onderdeel van de betalingsbalans waarop de inkomsten en betalingen als gevolg van export en import van goederen en diensten staan geregistreerd, alsmede betaalde en ontvangen (primaire) inkomens.

Kapitaal rekening: Onderdeel van de betalingsbalans waarop de vermogenstransacties met het buitenland staan geregistreerd zoals leningen, beleggingen en investeringen.

Materieel saldo: Onderdeel van de betalingsbalans waarop de vermogenstransacties met het buitenland staan geregistreerd zoals leningen, beleggingen en investeringen.

Kunnen:

De ene valuta omrekenen in de andere.

Uitleggen wanneer een valuta wordt gevraagd op de valutamarkt:
Als er handel wordt gedreven, en er moet met een andere valuta dan de huidige worden betaald. Bijvoorbeeld: Een Amerikaans bedrijf importeert tulpen uit Nederland. Dit bedrijf heeft dollars, maar de Nederlandse tulpenexporteur wil euro’s ontvangen. Dus zal het Amerikaanse bedrijf dollars omwisselen in euro’s: het zal euro’s vragen en dollars aanbieden. Een toename van de export uit de Eurozone zal dus tot meer vraag naar euro’s op de valutamarkt leiden. Maar ook als buitenlandse bedrijven of particulieren in de eurozone willen beleggen, sparen of investeren hebben zij euro’s nodig.

Uitleggen wanneer een valuta wordt aangeboden op de valutamarkt:
Als bijvoorbeeld bedrijven of particulieren uit de eurozone goederen en diensten importeren uit de VS, dan hebben zij dollars nodig. Dit betekent aanbod van euro’s op de valutamarkt en vraag naar dollars. Ook als Europeanen in het buitenland beleggen, sparen of investeren leidt dit tot aanbod van euro’s op de valutamarkt.

 

 

Uitleggen dat aanbod van en vraag naar een valuta de wisselkoers bepalen:
Net als bij goederen wordt de prijs van een munt bepaald door vraag en aanbod op de markt. Als de vraag naar een munt daalt of het aanbod stijgt zal de wisselkoers van die munt dalen. Als de vraag naar die munt stijgt of het aanbod daalt zal de wisselkoers van die munt stijgen.

Verklaren dat het aanbod van en de vraag naar valuta het gevolg is van internationale transacties:
Als gevolg van internationale transacties gaan ieder jaar grote bedragen over de landsgrenzen. Valuta’s worden dan vaak omgewisseld om de verschillende leveranciers te kunnen betalen.

Aan de hand van de aanbodfunctie van een valuta en de vraagfunctie naar een valuta de wisselkoers berekenen.

Internationale transacties op een betalingsbalans registreren.

Het saldo van de lopende rekening van een betalingsbalans berekenen:
Saldo = ontvangsten - uitgaven

Het saldo van de kapitaalrekening van een betalingsbalans berekenen:
Saldo: ontvangsten - uitgaven

Het materieel saldo van een betalingsbalans berekenen:
Materieel saldo = Saldo lopende rekening + Saldo kapitaalrekening

Het verband uitleggen tussen veranderingen op de betalingsbalans en veranderingen van de wisselkoers:
Een overschot op de lopende rekening houdt in dat de export groter is dan de import dus dat een land meer geld uit het buitenland ontvangt voor goederen en diensten dan dat het uitgeeft aan goederen en diensten uit het buitenland. Landen met tekorten op de lopende rekening teren in op hun valutareserve of lenen van landen met een overschot op de lopende rekening. Import en export leiden dus tot internationale geldstromen. Door deze geldstromen veranderen vraag en aanbod op de valutamarkt waardoor de wisselkoers stijgt of daalt.
 

Uitleggen wat het gevolg van het materieel saldo is voor de wisselkoers:
Alle ontvangsten op de betalingsbalans leiden dus tot vraag naar de munt op de valutamarkt, en alle uitgaven leiden tot aanbod van de munt op de valutamarkt. Als landen een materieel overschot op de betalingsbalans hebben, zal de koers van hun munt stijgen omdat de vraag naar de munt op de valutamarkt groter is dan het aanbod. Bij landen met een materieel tekort zal de koers van hun munt dalen omdat de vraag naar hun munt op de valutamarkt kleiner is dan het aanbod.

 

 

        5. Economische samenhang.

Kennen:

Europese Centrale Bank: De Europese Centrale Bank (ECB) is de centrale bank van de economische en monetaire unie (EMU). Zij geeft bankbiljetten uit, zorgt voor soepel lopend giraal geldverkeer en houdt toezicht op de banken. Ze is ook bank van de banken, dat wil zeggen dat de banken bij de ECB geld kunnen lenen. De belangrijkste taak van de ECB is het monetair beleid. Het doel van het monetair beleid van de ECB is het handhaven van prijsstabiliteit in het eurogebied, dus het handhaven van de koopkracht van de euro. De ECB vindt prijzen stabiel als de inflatie in het eurogebied niet hoger dan 2% per jaar is.

Prijsstabiliteit: Het laag houden van de inflatie.

Rentebeleid: De rentestand gebruiken om de bestedingen te beïnvloeden.

Kunnen:

Uitleggen dat de valutahandel een tussenschakel is tussen de binnenlandse en buitenlandse markten:
De valutamarkt is een schakel tussen binnenland en buitenland. Euro’s moeten eerst door Europeanen op de valutamarkt worden omgewisseld in dollars zodat ze bijvoorbeeld Amerikaanse goederen en diensten kunnen kopen of in de VS kunnen beleggen. Anderzijds moeten Amerikanendollars in euro’s omwisselen om in het eurogebied aankopen te doen. Zowel in het eurogebied als in het buitenland zijn er verschillende markten die onderling met elkaar samenhangen. Via de valutamarkt is er ook een samenhang tussen markten in het eurogebied en de markten in het buitenland. Dit onderlinge verband wordt steeds belangrijker door het toenemende vrije verkeer van goederen, diensten, kapitaal en arbeid.

De relatie tussen inflatie en wisselkoersverandering uitleggen:
Wanneer de inflatie in eurolanden hoog is ten opzichte van andere landen dan verslechtert de internationale concurrentiepositie. Er zal minder vraag zijn naar exportproducten van de eurolanden. De vraag naar euro’s op de valutamarkt zal dalen en de wisselkoers daardoor ook. Landen met een lage inflatie ten opzichte van het buitenland hebben een sterke internationale concurrentiepositie. Omdat de producten van zo’n land goedkoop zijn, zijn ze ook in trek in het buitenland en is de export hoog. Er zal veel vraag naar hun munt zijn op de valutamarkt.

De relatie tussen wisselkoersverandering en inflatie uitleggen:
Een verandering van de wisselkoers heeft op haar beurt invloed op het binnenlands prijspeil. Als de euro apprecieert, worden geïmporteerde producten voor de eurolanden goedkoper. Als deze daling van de importprijzen wordt doorberekend in de binnenlandse prijzen, zal de inflatie in de eurolanden laag blijven. Via de export kan de inflatie eveneens verminderen als de wisselkoers stijgt. Door appreciatie wordt de concurrentiepositie ten opzichte van het buitenland slechter en zal de export en dus de productie dalen. Hierdoor daalt de bezettingsgraad en zal de kans op inflatie afnemen. Bij depreciatie geldt het omgekeerde.

De relatie tussen wisselkoersverandering en concurrentiepositie uitleggen:
Zie bovenstaande.

De relatie tussen wisselkoersverandering en de verandering van de werkgelegenheid uitleggen:
Veranderingen van wisselkoersen hebben invloed op de omgang van de internationale handel en daarmee op productie en werkgelegenheid.

De relatie tussen de veranderingen van de rentestand en de verandering van de bestedingen uitleggen:
De ECB houdt de inflatie laag met het rentebeleid. Via het rentebeleid gebruikt de ECB de rentestand als instrument om de bestedingen te beïnvloeden. Als de ECB de officiële rente verhoogt, zullen de banken die renteverhoging volgen, waardoor de rente op de geldmarkt stijgt.

De relatie tussen de verandering van de rentestand en de ontwikkeling van de inflatie uitleggen:
De ECB verhoogt de rente als het eurogebied in een situatie van overbesteding (hoogconjunctuur) zit. Bij overbesteding zijn de bestedingen hoog en wordt er veel geproduceerd. Er zijn veel mensen aan het werk en er is nauwelijks werkloosheid. Door de hoge bestedingen kan er inflatie ontstaan. Als namelijk de vraag naar producten groter is dan de productiecapaciteit aankan, stijgen de prijzen. In zo’n situatie van overbesteding en dreigende inflatie is een daling van de bestedingen gewenst. Na een verhoging van de rentestand wordt er minder geleend en meer gespaard waardoor de bestedingen worden afgeremd. Hierdoor is er minder kans op inflatie.

De relatie tussen de verandering van de rentestand en de verandering van de werkgelegenheid uitleggen:
De ECB kan de rente verlagen als er in het eurogebied onderbesteding (laagconjunctuur) is. Bij onderbesteding is de productiecapaciteit niet volledig bezet. De bestedingen en dus de productie zijn dan laag. Hierdoor kunnen niet alle mensen aan de slag. Er is dus werkloosheid. Door de rente te verlagen zal er meer geleend en minder gespaard worden en nemen de bestedingen en de productie toe. De werkloosheid zal dan verminderen.

De relatie tussen de verandering van de rentestand en de wisselkoersverandering uitleggen:
Verschillen in de rentestand tussen landen hebben gevolgen voor de wisselkoers. Als de rentestand in het eurogebied omhoog gaat, trekt dat buitenlandse beleggers aan. Die kunnen meer rente over hun geld krijgen dan in hun eigen land. Door de relatief hoge rente komt er een kapitaalstroom op gang naar het eurogebied. Buitenlands geld wordt omgezet ion euro’s waardoor op de valutamarkt de vraag naar euro’s stijgt en dus de koers van de euro.

Verklaren dat de ECB streeft naar prijsstabiliteit:
De belangrijkste taak van de ECB is het monetair beleid. Het doel van het monetair beleid van de ECB is het handhaven van prijsstabiliteit in het eurogebied, dus het handhaven van de koopkracht van de euro. De ECB vindt prijzen stabiel als de inflatie in het eurogebied niet hoger dan 2% per jaar is.

Verklaren dat de ECB streeft naar prijsstabiliteit:
De belangrijkste taak van de ECB is het monetair beleid. Het doel van het monetair beleid van de ECB is het handhaven van prijsstabiliteit in het eurogebied, dus het handhaven van de koopkracht van de euro. De ECB vindt prijzen stabiel als de inflatie in het eurogebied niet hoger dan 2% per jaar is.

Uitleggen hoe de centrale bank rentebeleid kan gebruiken om inflatie te beteugelen:
Zie bovenstaande.
 

REACTIES

A.

A.

Procyclisch conjunctuurbeleid: Beleid van de overheid dat de conjunctuurcyclus versterkt, zoals lagere overheidsbestedingen of belastingverhoging tijdens laagconjunctuur.

Anticyclisch conjunctuurbeleid: Beleid van de overheid dat de conjunctuurcyclus dempt, zoals lagere overheidsbestedingen of belastingverhoging tijdens hoogconjunctuur.
dit stukje klopt niet

9 jaar geleden

I.

I.

Het klopt wel hoor

8 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.