Lesbrief Vervoer

Beoordeling 7.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1865 woorden
  • 5 maart 2014
  • 189 keer beoordeeld
Cijfer 7.8
189 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Hoofdstuk 2

Een marktaandeel geeft weer welk deel van de totale markt in handen is van een onderneming.                                             

Marktaandeel v.d afzet = Afzet v.e onderneming  x 100%
                                                Afzet v.d totale markt

Constante kosten zijn kosten die niet afhangen van de productieomvang. Variabele kosten hangen hier wel van af. De constante en variabele kosten zijn samen de totale kosten. (TK = TVK + TCK) De totale winst is te berekenen door de totale opbrengst te verminderen met de totale kosten. (TW = TO – TK)

Bij het break-evenpunt is de totale opbrengst precies gelijk aan de totale kosten en is de totale winst nul. De break-evenafzet is de afzet waarbij de totale opbrengst gelijk is aan de totale kosten. De bijbehorende omzet, heet de break-evenomzet.

De break-evenanalyse is een hulpmiddel om te bepalen vanaf welke afzet de productie winstgevend is. De maximaal haalbare productie per periode noemen we de productiecapaciteit.

Bij een marginale analyse kijkt men of de marginale opbrengst hoger is dan de marginale kosten. De marginale opbrengst (MO) geeft aan welk bedrag de ondernemer extra krijgt voor een extra verkocht product. De marginale kosten (MK) geven aan welk bedrag het de ondernemer extra kost om een extra product te maken. De totale winst stijgt zolang de marginale opbrengst groter is dan de marginale kosten. De maximale totale winst wordt behaald als MO gelijk is aan MK.

Hoofdstuk 3

Risico-aversie is dat mensen afkerig zijn van risico's en ze wapenen zich hiertegen door zich te verzekeren. Hoe groter de risico-aversie, hoe eerder men een verzekering afsluit. Een verzekering is een overeenkomst tussen een verzekeraar en een verzekerde waarbij de verzekerde een bedrag betaalt (premie) aan de verzekeraar, die in ruil hiervoor de garantie geeft dat een schade aan de verzekerde wordt vergoed.

 

De hoogte van de premie is gebaseerd op de kans op schade en op de hoogte van de verwachte schade. Voor een verzekeraar is het van belang dat voldoende mensen zich verzekeren, zodat het risico gespreid kan worden.

 

Premie = kans op schade x gemiddelde hoogte van de verwachte schade

 

De verzekeraar weet niet welke mensen een hoog risico hebben en welke een laag risico. Als iedereen evenveel premie betaalt, hebben slechte risico's meer aan een verzekering dan de goede risico's. Het gevolg hiervan is dat goede risico's zich niet langer meer verzekeren omdat de opbrengst van de verzekering niet opweegt tegen de kosten. Alleen slechte risico's blijven zich nog verzekeren en de premie moet omhoog om dit nog te kunnen vergoeden. Hierdoor zullen nog meer goede risico's hun verzekering opzeggen. Dit proces heet averechtse selectie.

Averechtse selectie kan worden bestreden door iedereen te verplichten zich te verzekeren, collectieve dwang. Een andere optie is premiedifferentiatie. Hierbij moeten de slechte risico's meer premie betalen dan de goede risico's. Verzekeringsmaatschappijen werken met een bonus-malusregeling. Een verzekerde die geen of weinig schade veroorzaakt, krijgt een korting op de premie (bonus). Verzekerden die veel schade veroorzaken, moeten extra premie betalen (malus). De bonus of malus wordt vooral bepaald door het aantal jaren dat iemand schadevrij verzekerd is en geen beroep (no-claim) heeft gedaan op de verzekering.

Moreel wangedrag of 'moral hazard' is het slechte gedrag dat een verzekerde gaat vertonen als een verzekering is afgesloten. Hij neemt meer risico's omdat de schade toch vergoed wordt. Verzekeraars proberen dit tegen te gaan door het instellen van een eigen risico. Bij schade moet de verzekerde eerst zelf een bedrag betalen. De overige schade wordt door de verzekering gedekt. Hoe hoger het eigen risico, hoe lager de premie die betaalt moet worden. Ook de invoering van een maximum vergoeding beperkt het moreel wangedrag.

Er is sprake van asymmetrische informatie wanneer de ene partij over meer informatie beschikt dan de ander. Als de verzekeraar geen selectie kan maken tussen goede en slechte risico's is premiedifferentiatie niet goed mogelijk. Ook weet de verzekeraar niet hoe de verzekerde zich gaat gedragen als een verzekering is afgesloten. Het verzamelen van informatie kost extra moeite en geld waardoor de transactiekosten toenemen. Transactiekosten zijn de kosten die worden gemaakt om een overeenkomst te realiseren.

Hoofdstuk 4

Er zijn die belangrijke redenen om te gaan vliegen.

  • Zakelijk personenvervoer;
  • Toeristisch personenvervoer;
  • Goederenvervoer.

De vraag naar zakelijk vliegreizen hangt af  van de economische groei en de economische samenwerking tussen landen. Bij toeristische vliegreizen spelen andere factoren een rol.

  • Prijs;
  • Stand v.d economie;
  • Inkomen;
  • Globalisering;
  • Bevolkingsomvang; hoe groter de bevolking, hoe meer reizigers.
  • Behoefte; door meer vrije tijd is de behoefte aan vakanties groter.
  • Prijzen van andere vervoersmiddelen;
  • Prijzen van andere goederen;

Hiernaast zijn er ook nog incidentele factoren, zoals terrorismedreiging en epidemieën.

Het consumentensurplus is het verschil tussen de betalingsbereidheid van de consument en de prijs die hij moet betalen. Het is het welvaartsvoordeel van de consumenten. Het verband tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid kan worden weergegeven met een vergelijking, de vraagfunctie. Bij een negatief verband tussen prijs en vraag reageert het gevolg tegengesteld op de oorzaak (prijs stijgt → vraag daalt, prijs daalt → vraag stijgt).

Als de prijs van een product verandert , verandert de vraaglijn niet. Er vindt een verschuiving langs of over de vraaglijn plaats. Het negatieve verband tussen prijs en vraag geldt alleen onder de voorwaarde dat alle andere factoren die invloed hebben op de vraag gelijk blijven. Dit noemen we de ceteris-paribusvoorwaarde. Andere factoren zie van invloed zijn op de prijs zijn bijvoorbeeld de inkomens, de behoeften en de prijzen van andere producten.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Als de prijs van een product verandert , verandert de vraaglijn niet. Er vindt een verschuiving langs of over de vraaglijn plaats. Het negatieve verband tussen prijs en vraag geldt alleen onder de voorwaarde dat alle andere factoren die invloed hebben op de vraag gelijk blijven. Dit noemen we de ceteris-paribusvoorwaarde. Andere factoren zie van invloed zijn op de prijs zijn bijvoorbeeld de inkomens, de behoeften en de prijzen van andere producten.

Als het inkomen van de vragers stijgt, wordt er bij dezelfde prijs meer gevraagd en schuift de vraaglijn naar rechts. Wanneer het inkomen daalt en er bij dezelfde prijs minder vraag is, verschuift de vraaglijn naar links.

Redenen voor verschuiven van de vraaglijn zijn:

  • Het aantal vragers verandert;
  • De prijs van andere goederen en diensten veranderen;
  • Het inkomen van de consument verandert;
  • De behoeften en voorkeuren van de consument veranderen.

Het producentensurplus is het verschil tussen de prijs die een aanbieder minimaal wil en de marktprijs. Het verband tussen de prijs en de aangeboden hoeveelheid kan worden weergeven met een vergelijking, de aanbodfunctie. Bij een positief verband reageren oorzaak en gevolg identiek (prijs stijgt → aanbod stijgt, prijs daalt → aanbod daalt).

Als de prijs van een product verandert, verandert de aanbodlijn niet. Er vindt alleen verschuiving langs of over de aanbodlijn plaats.

Bij een groter aantal aanbieders zullen er bij dezelfde prijs meer producten worden aangeboden en verschuift de aanbodlijn naar rechts. De lijn zal ook verschuiven als de productiekosten veranderen of de overheid heffingen oplegt. De aanbieder berekent de heffing door in de verkoopprijs zodat bij dezelfde hoeveelheid een hogere prijs tot stand komt. De aanbodlijn verschuift naar boven met het bedrag van de heffing.

Door de vraag- en aanbodfunctie van een product in één grafiek te tekenen, kan het marktevenwicht grafisch worden afgeleid. Het snijpunt van de lijnen is het evenwichtspunt. De vraagde hoeveelheid is gelijk aan de aangeboden hoeveelheid. Op de verticale as kun je de evenwichtsprijs aflezen en op de horizontale as de evenwichtshoeveelheid. Bij de evenwichtsprijs kun je zowel het consumentensurplus als het producentensurplus aflezen. Het totale surplus is de som van het consumentensurplus en het producentensurplus.

Het marktevenwicht kan ook worden berekend door Qa en Qv gelijk te stellen. Je krijgt dan eerst de evenwichtsprijs. De evenwichtshoeveelheid vindt je door de evenwichtsprijs in te vullen in de formule.

Hoofdstuk 5

Een extern effect is een gevolg van productie en/of consumptie voor de welvaart van anderen dat niet in de prijs van het product is doorberekend. Er zijn positieve en negatieve externe effecten. Om negatieve effecten te verwerken, heft de overheid belastingen en accijnzen op schadelijke goederen. Het gebruik van goederen met positieve effecten wordt gestimuleerd d.m.v. subsidies.

De prijselasticiteit van de vraag (EV) geeft aan hoe prijsgevoelig de vraag is. Er zijn verschillende mogelijkheden.

  • Ev ligt, los van het minteken, tussen 0 en 1. De vraag is dan inelastisch; de procentuele verandering van de vraag is kleinere dan de procentuele verandering van de prijs.
  • Ev is nul. De vraag reageert helemaal niet op prijsveranderingen.
  • Ev is, los van het minteken, groter dan 1. de vraag is elastisch; de procentuele verandering van de vraag is groter dan de procentuele verandering van de prijs.

De prijselasticiteit van de vraag kan worden berekend met de volgende formule:

Ev =  procentuele verandering vraag                     (gevolg) 

         procentuele verandering prijs                      (oorzaak)

De prijselasticiteit van de vraag levert een negatief getal op. Er is ook negatief verband tussen vraag en prijs. Statusgoederen vormen hierop een uitzondering. Daarbij neemt de vraag toe wanneer de prijs stijgt.

De prijselasticiteit is ten eerste afhankelijk van het feit of er substitutiegoederen zijn. Substitutiegoederen zijn alternatieven die een product kunnen vervangen. Wanneer deze er zijn is de prijselasticiteit van de vraag hoog. Consumenten stappen door de verhoging van de prijs liever over op een alternatief. Ten tweede hangt de prijselasticiteit ook af van de termijn waarop die je bekijkt. Op korte termijn is de prijselasticiteit laag, maar op langere termijn is hij hoger. Ten derde hangt het ook van de het soort goed. Noodzakelijke goederen  (brood, water, kleding) zijn over het algemeen minder elastisch dan andere goederen. De vraag zal dus niet snel veranderen als de prijs verandert: deze goederen heb je echt nodig.

Er bestaat een positief verband tussen het inkomen en de vraag naar een bepaald goed: de vraag neemt dus toe als het inkomen stijgt. Goederen waarvan je meer gaat vragen naarmate je inkomen stijgt, noemen we normalen goederen. Deze kunnen we verdelen in primaire goederen en luxe goederen. Primaire goederen zijn de eerste levensbehoeften. Luxe goederen heb je niet echt nodig, maar maken het leven wel een stuk makkelijker. Er zijn ook goederen die minder gevraagd worden als het inkomen toeneemt. Zulke goederen noemen we inferieure goederen.

De verandering van de vraag als gevolg van een verandering van het inkomen kunnen we ook uitdrukken in de inkomenselastisciteit (Ey).

Ey =    procentuele verandering v.d vraag             (gevolg)  

         procentuele verandering v.h inkomen         (oorzaak)

Bij normale goederen (primair en luxe) is er een positief verband. Toch zullen luxe goederen pas vanaf een bepaald inkomen gekocht worden. Dit inkomen wordt drempelinkomen genoemd. Bij primaire goederen is er vanaf een bepaald inkomen sprake van verzadiging. Het verzadigingsinkomen is het inkomen waarboven een inkomensstijging niet meer lijdt tot een toename van de vraag.

REACTIES

T.

T.

waarom doet niemand H6 als samenvatting, is die zo makkelijk?

9 jaar geleden

A.

A.

omdat we die niet op de toets krijgen

6 jaar geleden

N.

N.

Ik hoop dat dit helpt bij mijn CT ...

9 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.