Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Lesbrief Kleding

Beoordeling 7.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1609 woorden
  • 24 juni 2014
  • 1 keer beoordeeld
Cijfer 7.5
1 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Hoofdstuk 1. De kledingmarkt

Omzet = prijs x afzet

Omzetindex = (prijsindex x afzetindex) : 100

Afzet = verkochte hoeveelheid

Volume = verkochte OF geproduceerde hoeveelheid

Hoofdstuk 2. Opzoek naar een spijkerbroek

Ceeris paribus = alles wat constant wordt gesteld en dus niet veranderd wanneer de productie stijgt of daalt. Dingen die bijv. gelijk blijven wanneer de prijs stijgt zijn: de prijs van andere goederen of het inkomen.

Normaal goed = bijv. wanneer het inkomen stijgt, kan er meer gekocht worden en wordt er dus ook meer gekocht.

Inferieur goed = bijv. wanneer het inkomen stijgt wordt bij dezelfde prijs minder gevraagd, bijv. producten die niet meer nodig zijn wanneer het inkomen hoger is (bepaalde huismerken ofzo)

Substitueerbaar goed = bijv. de prijs van bijvoorbeeld Coca Cola stijgt à de vraag naar Pepsi zal dan automatisch stijgen

Complementair goed = bijv. prijs van het ene goed stijgt, dus de vraag neemt af, dit gebeurt dan automatisch ook met het andere goed, bijvoorbeeld een auto en benzine

Prijselasticiteit van de vraag (Ev) = hoeveel procent verandert Qv als P met bijv. 1 procent stijgt

Ev = (procentuele verandering Qv): (procentuele verandering P)

OF

Ev = (verandering Qv) : (verandering P) x (P : Qv)

Wanneer Ev:

  • Ligt tussen -1 en 0 à inelastisch (primaire goederen)
  • Kleiner dan -1 à elastisch (luxe goederen)
  • Is 0 à volkomen inelastisch (super noodzakelijke goederen)
  • Is -1 à procentuele verandering Qv is gelijk aan procentuele verandering P

Kruislingse prijselasticiteit (Ek) = hoeveel procent verandert Qv (van bijv. kersen) als de P (van bijv. druiven) met 1 procent verandert (invloed van een ander goed)

Ek = (procentuele verandering Qv kersen) : (procentuele verandering P druiven)

OF

Ek = (verandering Qv kersen) : (verandering P druiven) x (P druiven : Qv kersen)

Wanneer Ek:

  • Groter is dan 0 à substitueerbare goederen (prijs druiven duurder, minder druiven kopen, meer kersen kopen. Nu kun je denken aan Coca Cola en Pepsi)
  • Kleiner is dan 0 à complementaire goederen (prijs van B wordt duurder, minder B kopen, dus automatisch minder A nodig. Denk aan auto en benzine of shag en vloeitjes)

Inkomenselasticiteit (Ey) = hoeveel procent verandert Qv (van bijv. mobiele telefoons) als het inkomen van de consument met bijv. 1 procent verandert

Ey = (procentuele verandering vraag naar mobiele telefoons) : (procentuele verandering inkomen)

OF

Ey = (verandering Qv) : (verandering inkomen (Y)) x (Y : Qv)

Wanneer Ey:

  • Kleiner is dan 0 à inferieure goederen (denk aan primaire goederen zoals gehakt en aardappelen)
  • Groter is dan 0 à normale goederen
  • Tussen de 0 en 1 ligt à vraag is inelastisch (bij normale primaire goederen)
  • Groter dan 1 is à vraag is elastisch (bij luxe goederen)

 

Bij een normaal goed – Qv stijgt wanneer Y stijgt

Bij een inferieur goed – Qv daalt wanneer Y stijgt

Wet van Engel = als het inkomen stijgt, dan stijgen de uitgaven aan voedsel, maar daalt het percentage van het inkomen wat aan voedsel wordt uigegeven.

Hoofdstuk 3. Spijkerbroeken te koop

Kosten

TK

Totale Kosten

TK = TVK + TCK

(Totale variabele kosten + totale constante kosten)

GVK

Gemiddelde variabele kosten

GVK = TVK : q

(Totale variabele kosten : hoeveelheid)

GCK

Gemiddelde constante kosten

GCK = TCK : q

(Totale constante kosten : hoeveelheid)

GTK

Gemiddelde totale kosten (kostprijs)

GTK = TK : q

(Totale kosten : hoeveelheid)

MK

Marginale kosten

MK = rTVK : rq

(Verandering totale variabele kosten : verandering hoeveelh.)

of MK = rTK : rq

(Verandering totale kosten : verandering hoeveelheid)

of Afgeleide van TK of van TVK

Opbrengst

TO

Totale Opbrengst

(= omzet)

TO = P x X

(Prijs x afzet)

of TO = P x Q

(Prijs x hoeveelheid)

GO

Gemiddelde Opbrengst

(verkoopprijs per product)

GO = P

(Gemiddelde opbrengst is de prijs)

MO

Marginale opbrengst (extra opbrengst als één extra product verkocht wordt)

MO = rTO : rX

(Verandering totale opbrengst : verandering afzet)

of MO = afgeleide van TO-functie

Winst

TW

Totale Winst

TW = TO – TK

(Totale opbrengst – totale kosten)

GW

Gemiddelde winst

Winst per product

Winstmarge

GW = TW : X

(Totale winst : afzet)

of GW = GO – GTK

(Verkoopprijs per product – kostprijs)

MW

Marginale winst (extra winst als één extra product verkocht wordt)

MW = rTW : rX

(Verandering totale winst : verandering afzet)

of MW = afgeleide TW-functie

of MW = MO – MK

(Marginale opbrengt – marginale kosten)

Aanbodelasticiteit (Ea) = hoe sterk de aangeboden hoeveelheid verandert als de prijs verandert (is altijd positief)

Ea = procentuele verandering Qa : procentuele verandering P

Hoofdstuk 4. De productie van een spijkerbroek

Proportionele variabele kosten

Als Q stijgt, stijgen de Totale Variabele Kosten (TVK) met hetzelfde bedrag mee.

Bijv.  TVK = 8Q

-Q stijgt steeds met 1

-TVK stijgt steeds met 8

-GVK en MK blijven dan gelijk

Progressief variabele kosten

Als Q stijgt, stijgen de Totale Variabele Kosten (TVK), steeds sneller.

Bijv. TVK = 8Q²

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

-Q stijgt steeds met 1

-TVK stijgt steeds sneller

-GVK en MK stijgen ook als de productie stijgt

 

Degressief variabele kosten

Als Q stijgt, stijgen de Totale Variabele Kosten (TVK), steeds minder.

Bijv. TVK = -2Q² + 60Q à (q ligt tussen de 0 en de 8)

-Q stijgt steeds met 1

-TVK stijgt steeds minder

-GVK en MK dalen als de productie stijgt

Degressief en progressief variabele kosten

Als Q stijgt, stijgen de Totale Variabele Kosten (TVK), eerst minder en daarna steeds sneller.

Bijv. TVK = 1/12Q³-Q²+5Q

-Q stijgt steeds met 1

-TVK stijgt steeds minder en daarna steeds meer

-GVK en MK dalen eerst en stijgen daarna als de productie verder  toeneemt

-MK gaat door het minimum van GVK

Maximale winst houdt in: MO = MK of MW = 0

Kostendekkend werken houdt in: TO = TK of TW = 0 of GO = GTK

Bij monopoliemarkt maximale opbrengst behalen houdt in: MO = 0

Hoofdstuk 5. Overgeleverd aan de markt

 

Verschillende marktvormen en kenmerken van deze marktvormen:

1.Volledige mededinging/ volkomen concurrentie (komt bijna niet voor)

  • Veel vragers
  • Veel aanbieders
  • Homogeen product
  • Geheel doorzichtige markt
  • Vrije toe- en uittreding
  • Aanbieder heeft geen invloed op de prijs
    • Wordt bepaald door de markt

2.Monopolistische concurrentie

  • Veel vragers
  • Veel aanbieders
  • Heterogeen product (allemaal net iets anders)
  • Geen doorzichtige markt
  • Moeilijkere toe- en uittreding
  • Aanbieder heeft weinig invloed op de prijs
    • Producten kunnen door de andere producten vervangen worden

3.Oligopolie

  • Veel vragers
  • Weinig aanbieders
  • Homogeen of heterogeen product
  • Beperkt doorzichtige markt
  • Moeilijke toe- en uittreding
    • Hoge verzonken kosten
  • Aanbieders hebben samen veel invloed op de prijs

4.Monopolie

  • Veel vragers
  • Eén aanbieder
  • Uniek product
  • Doorzichtige markt
  • Erg moeilijke toe- en uittreding
    • Hoge (verzonken) toetredingskosten
  • Zeer grote invloed op de prijs

Maximale winst = de hoeveelheid waarbij geldt MO=MK

Verloop van de MK-lijn bepaalt hoeveel hij aanbiedt. MK-lijn is dus ook de individuele aanbodlijn

Hoeveelheidsaanpasser = de ondernemer kan alleen de hoeveelheid aanpassen bij volkomen concurrentie en niet de prijs, omdat de markt deze prijs bepaald. Alleen door de hoeveelheid aan te passen kan hij dus maximale winst behalen.

Bij volkomen concurrentie: geldt altijd P = GO = MO (bij andere markten alleen P = GO)

Bedrijfstakevenwicht = er wordt winst gemaakt op de markt van volkomen concurrentie à meer nieuwe aanbieders treden toe/ bestaande aanbieders bieden meer aan à er komt meer aanbod waardoor de prijs (P) daalt à dit gaat door tot er geen winst meer is

Bestaande ondernemers zullen stoppen met produceren wanneer de prijs lager is of gelijk is aan het minimum van GVK want dan wordt niet meer van TCK terug verdiend

Hoofdstuk 6. De enige aanbieder

Verzonken kosten = kosten die je niet terug kunt verdienen als er een ander product komt à weggegooid geld. Hier: als er een ander systeem komt à kosten kan je niet terug verdienen

Monopolist à de hoeveelheid die de ondernemer kan verkopen, is de hoeveelheid die wij vragen dat zorgt er dus voor dat de prijsafzetlijn gelijk is aan de vraaglijn

Doelstellingen die nagestreefd worden bij monopolie:

  • Kostendekkend werken (overheid)
  • Maximale totale winst behalen
  • Maximale omzet (=opbrengst) behalen

Het toetreden van concurrenten kan het gevolg zijn van bijvoorbeeld:

  • Nieuwe technieken (zonnepanelen, windmolens naast andere elektriciteit)
  • Aflopen van patenten (soort van octrooien)

 

Simultaan spel = gevangendilemma (spelers tegelijk kiezen)

Spellen

 

 

Sequentieel spel = spelers kiezen na elkaar


Bij sequentiële spellen wordt met een beslisboom gewerkt.

Hoofdstuk 7. Je onderscheiden van de concurrent

 

De markt met monopolistische concurrentie = markt die kenmerken heeft van volkomen concurrentie (veel vragers en aanbieders) en van monopolie (elke aanbieder een net iets ander product).

  • Heterogeen product – aanbieder invloed op de prijs
  • Invloed is klein omdat er veel concurrerende (substitutie) goederen zijn

Formule van prijselasticiteit:

Procentuele verandering van q (hoeveelheid) : procentuele verandering p (prijs)

Hoofdstuk 8. De strijd om het marktaandeel

Oligopolie = kleine groep ondernemers hebben samen een groot marktaandeel, we zien verschillende soorten marktgedrag (marktstrategieën).

1.Prijsstarheid = ondernemers durven hun prijs niet te veranderen

Als de prijs verhoogt wordt, volgen concurrenten niet à klanten lopen over naar de concurrent à winst daalt

Er worden andere manieren van concurreren bedacht bijv. reclame, extra service, betere openingstijden

 

2.Prijsleiderschap = grootste ondernemer bepaalt de prijs en de anderen volgen Douwe Egberts op de koffiemarkt bijv.  (productdifferentiatie)

 

3.Cut throat competition = ondernemers proberen elkaar kapot te concurreren via een prijzenoorlog. Risico dat het bedrijf zelf ten onder gaat.

3.Cut throat competition = ondernemers proberen elkaar kapot te concurreren via een prijzenoorlog. Risico dat het bedrijf zelf ten onder gaat.

 

4.Kartelvorming = onderling afspraken maken over prijs, productie, welk gebied je verkoopt ondernemers proberen zo de concurrentie te beperken. Kartelvorming is verboden en daarom is een bindend contract opstellen niet mogelijk.

 

De meest voorkomende toetredingsbelemmeringen bij oligopolie:

  • Octrooien – mag als enige een product produceren
  • Schaalvoordelen – veel produceren à constante kosten over meer producten verdeeld
  • Verzonken kosten – kosten die je niet terug kijkt als je het product niet produceert
  • Innovaties – nieuwe producten/productietechnieken uitvinden en succesvol invoeren

 

Nash-evenwicht = gegeven de keuze van de ander, kan geen van beide spelers zich verbeteren. Een nash-evenwicht geeft niet altijd het hoogste resultaat.

Dominante strategie = de keuze die je het meest oplevert, ongeacht de keuze vn de ander.

Een Nash-evenwicht is niet altijd een dominante strategie, maar een dominante strategie is wel altijd een Nash-evenwicht.

Zelfbinding

  • Voorwaardelijk – je moet aan een voorwaarde voldoen
  • Onvoorwaardelijk – er zit geen voorwaarde aan

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.