Inkomen

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 1149 woorden
  • 19 augustus 2003
  • 126 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
126 keer beoordeeld

H1. Micronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden
Macroniveau: dat wil zeggen naar de productie en het inkomen van een heel land. Het verschil tussen microniveau en macroniveau zit tussen inkomen en vermogen. Zelfvoorzienend: dat wil zeggen dat ze zelf alle goederen produceerden die ze nodig hadden. Een deel van het inkomen moesten deze mensen sparen in plaats van consumeren, om zo te zorgen voor hun toekomstige inkomen. Arbeidsverdeling: men ging zich specialiseren in een bepaalde productie. Indirecte ruil: handel drijven met behulp van een algemeen ruilmiddel. Hety doorvoeren van dergelijke arbeidverdeling in productieprocessen heeft naast eerder genoemde specialisatie geleidt tot een verdere verhoging van de arbeidsproductiviteit. Primair inkomen: dat is inkomen dat je verdient door mee te helpen met produceren. Veel voorkomende vorm van primair inkomen is loon of salaris en rente
Investeren: kopen van kapitaalgoederen door bedrijven

Wanneer we zeggen dat rente een beloning is voor kapitaal bedoelen we dus dat geld dat wordt gespaard kapitaalgoederen gekocht kunnen worden. Door spaargeld vast te zetten tegen rente kun je bijdragen aan het productieproces omdat bedrijven dit geld lenen en gebruiken voor de aanschaf van kapitaalgoederen. Huur: een primair inkomen als vergoeding voor kapitaal. Pacht: pacht ontvang je wanneer je een stuk natuur ( zoals een stuk land) ter beschikking stelt van producten. Winst: is de beloning voor een ondernemersactiviteit. Ondernemersactiviteit: alles wat te maken heeft met het opzetten en runnen van een bedrijf. Primair inkomen wordt verdiend door arbeid, kapitaal, natuur of ondernemersactiviteit ter beschikking te stellen aan het productieproces. Arbeid, kapitaal, natuur en ondernemersactiviteit noemen we de productiefactoren. Het primaire inkomen is het inkomen dat verdiend wordt in het productieproces. Productiefactor: Beloning: Arbeid Loon
Kapitaal Rente Huur
Natuur Pacht
Ondernemerschap Winst
Het primaire inkomen is het inkomen dat verdient wordt in het productieproces. Netto-inkomen: het inkomen dat je overhoudt na betaling van belastingen en premies
Overdrachtsuitkeringen: van de belastingen en premies worden onder andere sociale uitkeringen betaald. Deze uitkeringen, zoals AOW, WAO, WW en Bijstand worden ook wel overdrachtsinkomen genoemd. Overdrachtsinkomen ontvang je daarentegen zonder een bijdrage te leveren aan productie. Bij inkomen uit kapitaal kun je denken aan rente over spaargelden en aan huur die ontvangen wordt voor het verhuren van gebouwen. aantal verkochte producten ( de afzet) x verkoopprijs = de omzet
Toegevoegde waarde: de waarde naarmate het proces vordert word toegevoegd
Bedrijfskolom: het is de optelsom van de toegevoegde waarde en de waarde van de ingekochte grond- en hulp-stoffen
Wat je overhoud na alle belastingen ect. Is de toegevoegde waarde van zijn onderneming. Omzet: inkoopwaarde grond- en hulpstoffen en productie(waarde)/ toegevoegde waarde
Inkomen = loon + pacht/huur + rente + winst === Productie(waarde) = toegevoegde waarde
En het bedrag dat de overheid betaalt aan ambtenaarsalarissen beschouwen we als toegevoegde waarde en dus productiwaarde van de overheid. Het verzorgen van een financiele administratie moet volgens bepaalde boekhoudkundige regelsis verder ook een wettelijke plicht. Balans en de resultatenrekening = winst- en verliesrekening
Activa: bezittingen, staat links

Passiva: vermogen, staat rechts
Vaste activa: kapitaalgoederen
Vlottende kapitaalgoederen: vlottende activa: maar een productieproces meegaat
Debiteuren: afnemers
Liquide middelen = liquide activa
Vreemd vermogen = schuld
Lang vreemd vermogen: de leningen die pas na jaren hoevenworden afgelost
Kort vreemd vermogen: als het geleende geld binnen een jaar moeten worden terugbetaald
Crediteuren: schuldeisers
Je kunt het eigen vermogen bepalen door de schulden in mindering te brengen op de bezittingen. Resultatenrekening: hierop staan alle opbrengsten en kosten over een bepaald tijdvak. Het sladfo is het verschil tussen de opbrengsten en de kosten. Zijn de opbrengsten groter dan de kosten dan is het saldo positief en is er winst gemaakt. Om de totaaltellingen gelijk te maken zetten we een winstsaldo aan de kostenkant(links). Omgekeerd komt een evntueel verliessaldo aan de kant van de opbrengsten(rechts). Als alle belastingen eraf gaan blijft het besteedbaar inkomen over. Nationaal product: uiteindelijk willen we de waarde weten vande productie van een heel land. Microniveau: een enkel bedrijf of een enkel gezin
Macroniveau: een heel land

De totale productie van een bedrijfskolom kun je vinden door de productiewaarde van afzonderlijke bedrijven bij elkaar op te tellen. Nationaal product: door de toegevoegde waarde van alle bedrijven in een land en die van de overheid bij elkaar op te tellen krijg je de productie van een heel land
Nationaal inkomen: alle inkomscategorieen, loon, winst, huur, pacht en rente bij elkaar op te tellen. Als de waarde van de productie gelijk is aan de waarde van het inkomen is het nationaal product ook gelijk aan het nationaal inkomen. H2. Nomiaal inkomen: het inkomen gemeten in geld
Reeel inkomen: het inkomen gemeten in goederen
Economisch gestegen: je nomiaal inkomen is gestegen, maar je reeel inkomen is gelijk gebleven. Haar reele inkomen is gedaald = de koopkracht van haar inkomen is gedaald
Reeele inkomen bereken je zo: RIC( indecijfer reeel inkomen) = NIC ( indexcijfer nomiaal inkomen) X 100 PIC (prijsindexcijfer) Indexcijfer reeel = indexcijfer geldbedrag x 100 Indexcijfer prijzen
CPI: de Consumenten Prijsindex
De CPI geeft namelijk aan hoeveel de kosten van levensonderhoud in een jaar stijgen en is daarmee een maatstaf voor inflatie. We hebben gezien dat de Consumentenprijsindex informatie geeft over de ontwikkeling van het algemeen prijspeil. Het CBS verzamelt door middel van een budgetonderzoek gegevens over het uitgavenpatroon van gezinnen. De wegisfactoren geven dus aan hoe zwaar een prijsverandering van een beplaad productgroep meetelt bij het berekenen van de CPI. Gewogen indexcijfer = som van (wegingsfactor x indexcijfer) Som van wegingsfactoren
De consumentenprijsindex speelt een belangrijke rol in de CAO-onderhandelingen. Als de prijzen stijgen, daalt de koopkracht cvan je inkomen. De hoeveelheid goederen die een land in een jaar maximaal kan maken noemen we de productiecapaciteit. Overbesteding: is de productiecapaciteit bijna of helemaal bezet

Bestingsinflatie: zullen de prijzen stijgen
Overspannen arbeidsmarkt: er is een tekort aan personeel en daardoor hebben de lonen de neiging te stijgen
Deflatie: een daling van het algemeen prijspeil
Aan inflatie zitten een aantal nadelen: 1. Geld reeel minder waard wordt
2. Beinvloedt het leen- en spaargedrag
3. Wanneer de Nederlandse inflatie hoger is dan in het buitenland verslechterd de internationale concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven. 4. Bij hyperinflatie neemt het vertrouwen in het geld af
Inflatie oorzaken: Gevolgen: 1. Kosten stijgingen Ë INFLATIE Ë 1. Lenen wordt gestimmuleerd
2. Winststijging Ë INFLATIE Ë 2. Geld ontwaarding
3. Bestedingen groter Ë INFLATIE Ë 3. Vertrouwen in het geld wordt minder
dan productiecapaciteit Ë 4. Verslechterde intern. Conc.positie
Functies banken: 1. Beheren van betaalrekeningen en spaarrekeningen
2. Verzorgen van het girale betalingsverkeer
3. Kredieten verstrekken (geld uitlenen) Institutionele beleggers: pensionfondsen, verzekeringsmaatschappijen en beleggingsinstellingen
Algemene banken: breed pakket aan diensten aanbieden: rekening hebben, pinnen, sparen, een hypothecaire lening afsluiten of een persoonlijke krediet nemen. Hypotheekbanken verstrekken hypothecaire leningen. Banken die geld kunnen scheppen heten primaire banken. Secundaire banken: banken die geen geld geld kunnen scheppen heten secundaire banken. DNB is circulatiebank: zij brengt bankbiljetten in omloop. Een belangrijk doel van de ECB is infaltiebeheersing. Zij streeft naar een inflatie van maximaal 2%. Dit doen ze met rente-instrument. De kredietverlening en de geldgroei blijven beperkt. Hierdoor zullen de bestedingen afnemen en dat remt de bestendingsinflatie.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.