Economie integraal h4 tm 6

Beoordeling 0
Foto van Marit
  • Samenvatting door Marit
  • 5e klas vwo | 1434 woorden
  • 17 september 2022
  • nog niet beoordeeld
Cijfer
nog niet beoordeeld

Vak
Methode
ADVERTENTIE
Fix onze energie!

Studeer energie & techniek. Iedereen staat te springen om jou! We hebben namelijk veel technische toppers nodig die de energie van morgen fixen. Met een opleiding in energie & techniek ben je onmisbaar voor de toekomst. Check Power Up The Planet en ontdek welke opleiding het beste bij je past! 

Check Power Up The Planet!

Hoofdstuk 4. Volledige mededinging

Paragraaf 1. Marktvorm volledige mededinging

Een concrete markt is bv de markt in het dorp. Een abstracte markt is het samenhangend geheel van vraag en aanbod van een bepaald product. Een marktvorm/ marktstructuur is het geheel van prijsbepalende factoren.

Op een perfecte markt hebben individuele vragers en individuele aanbieders géén invloed op de prijsvorming, bijvoorbeeld tarwe, rijst, koffie. Op een niet-perfecte markt hebben individuele vragers en/of individuele aanbieders wel invloed op de prijsvorming, bijvoorbeeld leidingwater of de iPad.

Monopolie = er is slechts één aanbieder van een bepaald product, deze bepaald de prijs bijvoorbeeld leidingwater.

Oligopolie = iedere aanbieder is eigenlijk monopolist van eigen merk, bijvoorbeeld er is één aanbieder van de macbook, maar er zijn meerdere aanbieders van computers.  

Volledige mededinging = zoveel aanbieders dat de individuele aanbieder geen invloed heeft op de marktprijs.

Monopolistische concurrentie = het product verschilt enigszins van de concurrent bijvoorbeeld kledingwinkels.

3 voorwaarden voor volledige mededinging:

  • Veel concurrentie
  • Volkomen markt: homogeen product, homogene aanbieding, transparante markt
  • Vrije toe en uittreding

Paragraaf 2. Marktevenwicht en prijsontwikkeling

Bij een marktvorm van volledige mededinging is de evenwichtsvoorwaarde: qv = qa, daar komt de evenwichtsprijs tot stand.

De vraag omvat alle gevraagde hoeveelheden die bij verschillende prijzen worden gevraagd, de vraag geven we weer in een vraagvergelijking of de grafische voorstelling: de vraaglijn.  

De gevraagde hoeveelheid hoort bij één bepaalde prijs, weergegeven met qv.

Het aanbod bestaat uit alle hoeveelheden die bij verschillende prijzen worden aangeboden in een aanbodvergelijking of de aanbodlijn.

De aangeboden hoeveelheid is bij één bepaalde prijs, weergegeven met qa.

Door de prijslijn wordt de vrager zich bewust van de opofferingskosten van zijn aankoop, je kan je geld maar één keer uitgeven. De prijsvorming of het prijsmechanisme noemen we een informatiesysteem, je krijgt informatie over zijn mogelijkheden om de productiekosten terug te verdienen.

Dit wil je ook lezen:

Paragraaf 3. Marktevenwicht en bedrijfsevenwicht

Bij evenredige totale variabele kosten zal de ondernemer zijn productiecapaciteit produceren, zelfs in een verlieslatende situatie zolang de gemiddelde opbrengst hoger is dan de gemiddelde variabele kosten want dan verdienen ze nog steeds een deel van de constante kosten terug. (korte termijn)

Op lange termijn: zolang er winst wordt gemaakt produceren ze de productiecapaciteit, dit zal ook nieuwe toetreders trekken aangezien nieuwe aanbieders geen invloed hebben op de evenwichtsprijs. Zolang nieuwe mensen blijven toetreden schuift de aanbodlijn naar rechts en neemt de prijs af. Door een prijsafname stoppen toetreders en op een geven moment komt er uittreding.

Paragraaf 4. Het economisch surplus en volledige mededinging

Het economisch surplus is de som van het consumentensurplus en het producentensurplus. Het consumentensurplus is het voordeel dat de consument ervaart omdat hij minder betaald dan zijn betalingsbereidbaarheid.

Bij het pareto-optimum is de som van consumenten- en producentensurplus maximaal, niemand kan zijn positie verbeteren zonder dat dit ten kosten gaat van een ander, de economische doelmatigheid is maximaal.

De harbergersdriehoek is het deadweight loss is de toename van het economisch surplus bij een prijsverandering.

Allocatie is de verdeling van de beschikbare middelen (productiefactoren) over de mogelijkheden. Kenmerken optimale allocatie:

  • Som consumenten- en producentensurplus is maximaal
  • Productie zo groot mogelijk
  • Prijzen zo laag mogelijk
  • Productiefactoren worden gebruikt conform de vraag naar eindproducten
  • De marktprijs komt overeen met de MK van de marginale aanbieders

Marktmacht = wanneer een van de marktpartijen beschikt over mogelijkheden om de prijs te beïnvloeden, hierdoor gaat er economisch surplus verloren.

Tekortkomingen marktvorm volledige mededinging:

  • Verdeling van het surplus is niet maatschappelijk wenselijk groot deel surplus bij kleine groep mensen
  • Collectieve producten worden niet aangeboden zoals politie, defensie, dijken
  • Echte volledige mededinging komt niet vaak voor, vaak beperken bedrijven hun productie om zo een groter surplus te krijgen
  • De overheid kan ingrijpen en de productie stimuleren of afremmen

Hoofdstuk 5. Economische macht

Paragraaf 1. Economische machtsvorming en marktvormen

De marktvorm hangt af van:

  • Mate van volkomenheid: wijken producten van elkaar en af
  • Mate van concurrentie: hoeveel aanbieders
  • Mate van vrijheid: kun je vrij een product aanbieden

Homogene producten zijn producten die op volkomen gelijke wijze voorzien in een bepaalde behoefte, consument heeft geen voorkeur voor de een boven de ander dus moet de prijzen gelijk zijn.

Productiedifferentiatie = een producent onderscheid zijn product van vergelijkbare producten.

Heterogene producten = producten die, hoewel ze in dezelfde behoefte voorzien in de ogen van de consument toch van elkaar verschillen.

Ondernemingen doen aan productdifferentiatie door de marketingmix:

  • Product: status en imago, kwaliteit en vormgeving
  • Prijs: lage prijs om snel groot marktaandeel te veroveren
  • Plaats: distributiekanalen, snelle levering
  • Promotie

Bij e-commerce worden de 4 p’s 4 c’s:

  • Customer’s solution: het product moet een klantoplossing bieden
  • Cost to consumer: kosten gedurende hele levensduur spelen een belangrijke rol
  • Convenience: op gemak van klant thuislevering en eenvoudige betaalmethodes
  • Communication: vergroten interactiviteit

Door productdifferentiatie is er geen volkomen markt meer, ook is de markt ondoorzichtig/ weinig transparant.

Onderscheid maten concurrentie:

  • Een aanbieder – monopolie
  • Weinig aanbieders – oligopolie
  • Veel aanbieders – volledige mededinging en monopolistische concurrentie

Paragraaf 2. Monopolie

3 soorten monopolies:

  • Wettelijke monopolie door bv copyright / patent / octrooi bijvoorbeeld de Europese Centrale Bank mag als enige geld printen
  • Natuurlijke monopolie = het is niet mogelijk dat er een andere aanbieder komt bv leidingwater
  • Collectief monopolie is de gezamenlijke aanbieders treden op als een aanbieder dmv een kartel, in Nederland is een kartelafspraak

Maximale omzet bij MO = 0, MO is de afgeleide van TO

Maximale totale winst MO = MK

Break-even bij GO = GTK

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Break-even bij GO = GTK

Prijsdiscriminatie is als een aanbieder hetzelfde product tegen verschillende prijzen aan verschillende groepen vragers verkoopt.

Paragraaf 3. Monopolistische concurrentie en oligopolie

Kenmerken monopolistische concurrentie:

  • Heterogene producten bv kleding
  • Groot aantal aanbieders
  • Meestal vrije toetreding

Kenmerken oligopolie:

  • Klein aantal aanbieders zodat ze op elkaars acties kunnen reageren
  • Er is één marktleider die de toon zet zoals Rabobank, Albert Heijn, Heineken, Shell
  • Kartelvorming is verboden

Oligopolies kunnen zowel homogeen als heterogeen zijn. Producenten in oligopolie streven productdifferentiatie na, homogeen oligopolie gaat vanzelf over in heterogeen oligopolie. Oligopolie heeft prijsstarheid, aanbieders zullen niet snel hun prijzen veranderen.

Hoofdstuk 6. De overheid grijpt in

Paragraaf 1. Waarom grijpt de overheid in

Soms grijpt de overheid in op de markt, bijvoorbeeld: drugs is verboden, je kan niet zomaar arts worden, kinderarbeid is verboden, je hebt een vergunning nodig om een huis te bouwen. De overheid grijpt in bij marktfalen, bijvoorbeeld:

  • Sommige producten worden niet door private ondernemingen geproduceerd, bedrijven produceren alleen individuele goederen = goederen die splitsbaar zijn in eenheden die aan individuele personen kunnen worden gekocht zoals spijkerbroek, boek, aardappels. De overheid zorgt voor collectieve goederen = goederen die niet splitsbaar zijn in individueel leverbare goederen, bv dijk, collectieve goederen zijn niet-uitsluitbaar. Sommige goederen zijn niet helemaal zuiver collectief bijvoorbeeld onderwijs, dit heet een quasi-collectief product.
  • Productie kan neveneffecten hebben, ook wel negatieve externe effecten genoemd bv aardbevingen in Groningen door gasboringen.
  • Markten kunnen een politiek onaanvaardbare inkomensverdeling tot stand brengen, bv minimumloon, bieden bijstandsuitkering dmv participatiewet
  • Aanbieders op monopolieachtige markten kunnen misbruik maken voor hun macht

Paragraaf 2. Maximumprijzen en minimumprijzen

Een maximumprijs is het maximale bedrag per eenheid dat een aanbieder voor een bepaald product mag vragen, dit wordt gedaan om de burgers te beschermen. In Nederland zit er een maximumprijs op onder andere medicijnen. De maximumprijs ligt onder de evenwichtsprijs. Door een maximumprijs neemt het producentensurplus en het totale surplus af.

Een minimumprijs is de prijs waaronder de aanbieder zijn product niet hoeft aan te bieden, dit wordt gedaan om de aanbieder te beschermen. In Nederland zit er een minimumprijs op onder andere loon (het minimumloon). De minimumprijs ligt boven de evenwichtsprijs. Door de minimumprijs is het aanbod groter dan de vraag waardoor een overschot ontstaat, dit overschot wordt door de overheid voor de minimumprijs ingekocht, dit heet interventieprijzen.

Om de voedselindustrie niet afhankelijk van het buitenland te maken en Nederlandse boeren een redelijk inkomen te garanderen:

  • Heffingen op niet-Europese producten
  • Minimumprijs binnen Europa
  • Exportsubsidie

Paragraaf 3. Heffingen en subsidies

Indirecte belastingen heten ook wel kostprijsverhogende belastingen. Btw is als percentage van de producentenprijs. Accijns zijn een vast bedrag per eenheid product. Door indirecte belasting zowel minder aanbod als minder vraag.

Het afwentelingspercentage is hoeveel van de indirecte belasting de aanbieder op de koper af weet te wentelen.

Subsidies zijn kostprijsverlagend. Door een subsidie neemt zowel de vraag als het aanbod toe.

Paragraaf 4. Overig overheidsingrijpen

Een productiequotum is een maximum aan de te produceren hoeveelheid, om overproductie te voorkomen, bijvoorbeeld op melk of visserij. Een overbevissing kan zorgen voor uitsterving van bepaalde vissen, of een quotum op vliegtuigen op Schiphol door de negatieve externe effecten.

Het maatschappelijk optimum kan niet altijd tot stand komen door marktwerking, hier is de overheid voor nodig.

De overheid voert een mededingingsbeleid om concurrentie te bevorderen door oa antikartelbeleid en het tegen gaan van ongewenste concentratie. Concentratie is het verschijnsel dat beslissingen over de productie van goederen en diensten door een steeds kleiner aantal bedrijven worden genome

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Ook geschreven door Marit