Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk.2, paragraaf 4 en 5

Beoordeling 5.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas havo | 362 woorden
  • 6 februari 2009
  • 17 keer beoordeeld
Cijfer 5.9
17 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

§4 Inkomen en koopkracht.

Een nominale stijging van het inkomen is de toename van het inkomen in geld. Dit betekent niet automatisch dat je ook meer kunt kopen.
Daarvoor moet je ook naar de inflatie kijken. Inflatie is de stijging van het prijspeil. Door de inflatie kun je met je inkomen minder goederen kopen: je koopkracht neemt af.
De reële ( of werkelijke ) inkomensstijging is de koopkrachtstijging van je inkomen. Van een koopkrachtstijging van je inkomen is alleen sprake als de procentuele stijging van je inkomen hoger is dan de procentuele stijging van het prijspeil.
Loon- en prijsstijgingen kun je meten met behulp van indexcijfers.

Loonindexcijfers drukt het loon in een bepaalde periode uit als percentage van het loon in de basisperiode. het basisjaar is het jaar waarmee je de gegevens uit de andere jaren mee wilt vergelijken.

Om guldens (£ ) om te rekenen naar €uro’s moet je (aantal) bijv. £ 0.20 x 0.45378 = € 0.09

De consumentenprijsindex (CPI) geeft aan met hoeveel procent het prijspeil van door gezinnen gekochte consumptiegoederen gemiddeld is gestegen ten opzichte van een bepaald basisjaar. Het reële loonindexcijfer berken je door het nominale loonindexcijfer te delen door 1% van de consumentenprijsindex.
Dit indexcijfer geeft aan met hoeveel procent de koopkracht van het loon is gestegen ten opzichte van het basisjaar.

§ 5 inkomensbronnen en –verschillen
Er bestaan verschillende inkomensbronnen. Voorbeelden van arbeidsinkomens zijn :
Loon of slaris ;
Honorarium
Gage
Royalty’s
Voorbeelden van inkomens uit bezit zijn :
Rente
Huur
Winst
Van je arbeidsinkomen en inkomen uit bezit moet je belastingen en premies voor de sociale verzekeringen afdragen. Dit geld wordt gedeeltelijk gebruikt om overdrachtsinkomens te kunnen betalen. Voorbeelden van overdrachtsovereenkomsten zijn:
Sociale uitkeringen
Studiefinanciering
Huurtoeslag
Niet iedereen verdient evenveel. Oorzaken van inkomensverschillen zijn:
Schaarste op de arbeidsmarkt

Productiviteit en prestatie
Opleiding en scholing
Verantwoordelijkheid
Leeftijd en ervaring
Risico, zwaarte en (on)aangenaamheid van het werk
Aanleg/ talent
Arbeidstijd
Vermogensbezit
Het gemiddelde brutoloon per werknemer is het totaal in een verdiende looninkomen gedeeld door het aantal werknemers. Het modale inkomen is het bruto-inkomen van een modale werknemer; een alleenverdiener met partner en 2 kinderen met een inkomen van €33.000 ( 2005 ). Het gemiddelde inkomen per inwoner bereken je door het totaal in een jaar verdiende inkomen ( = nationaal inkomen ) te delen door het aantal inwoners. Met het gemiddelde inkomen per inwoner krijg je inzicht in de inkomensverschillen tussen
Landen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.