Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 1 t/m 3: De samenleving

Beoordeling 6.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1499 woorden
  • 18 juni 2012
  • 33 keer beoordeeld
Cijfer 6.7
33 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

1. Nederland en de Wereld

Het belangrijkste land voor Nederland is het buitenland.

Ned. Is erg afhankelijk van Internationale handel: handel met het buitenland/ internationale ruil

vreemde valuta of deviezen: buitenlands geld.

1.2

De reden dat goederen die een land zelf kan maken toch in andere landen gekocht worden, heeft te maken met de kosten.

internationale concurrentiepositie: de mate waarin een land in staat is te concurreren met het buitenland. Bv. NL. Inflatie 2% , de rest van EU 4% -> internationale concurrentiepositie van NL verbetert, Nl wordt relatief goedkoper

Internationale arbeidsverdeling: verschillende landen leggen zich toe op verschillende producten. Verschillen in internationale concurrentiepositie zijn hier gevolg van/ waarom worden sommige producten goedkoper in het ene land gemaakt en andere producten goedkoper in het andere land? Belangrijkste factoren:

1. Natuurlijke omstandigheden: klimaat, aanwezigheid van grondstoffen in een land en geografische omstandigheden; bergachtig, ligging rivieren.

2. Loonkosten: wanneer de lonen lager zijn dan in andere landen en de arbeids- productiviteit is gelijk dan kun je goedkoper produceren en krijg je een sterkere concurrentiepositie.

loonkosten per product= loonkosten per arbeider (jaar)

totale productie (jaar)

Arbeidsproductiviteit= productie

Werknemers x arbeidsproductiviteit

hoge scholingsgraad, beroepsbevolking en hoge technische ontwikkeling zorgen voor een hoge productie per arbeider.

3. Infrastructuur: goede wegen, kanalen, vliegvelden en communicatie maken het voor bedrijven aantrekkelijker om zich te vestigen. Aanvoer grondstoffen sneller, onderlinge contact tussen ondernemingen soepeler verlopen. Dit maakt kosten productie lager.

4. Historische oorzaken: Historische oorzaken en gehechtheid van de consument verklaart waarom een bepaald product in het ene land wel gemaakt wordt en in het andere niet.

1.3

De Europese Unie bestond begin 2004 uit 15 landen. De EU telt nu 27 landen.

belangrijk kenmerk van de economische samenwerking in Europa is de invoering van de euro-> wisselkoersen liggen vast.voordeel van EU, de euro + wisselkoersen.

Wisselkoers: de prijs van een munt, uitgedrukt in een andere munt. Hoe meer dollars je moet betalen voor een euro, hoe minder de dollar waard is ten opzichte van de euro. Oefening

Bouwsteen. Indexcijfers

Economen gebruiken indexcijfers (vorm van procentberekeningen) als ze meer geïnteresseerd zijn in veranderingen.

Basisgetal: één getal wordt gekozen, waarmee alle andere getallen worden vergeleken. Basisgetal is altijd 100.

- een indexcijfer boven de 100 geeft een procentuele stijging aan

Verleggen van het basisjaar. De getallen hiervoor geven een procentuele verandering aan ten opzichte van dit basisjaar en kunnen dus geen procentuele verandering ten opzichte van elkaar zijn.

je kan 2 manieren gebruiken. – je gaat indexcijfers opnieuw berekenen met ander basisjaar of je gaat uit van de indexcijfers net zoals hieronder:

2. Overheid om ons heen

De overheid: verzamelnaam voor alle organisaties die volgens de wet werkzaamheden voor ons allemaal moeten uitvoeren; gemeenten, waterschappen, procincies, landelijke overdheid in Den Haag.

2.2

De gemeente zorgt voor regels die in de eigen gemeente gelden en de gemeente zorgt voor allerlei voorzieningen. Goederen:

- Collectieve goederen: kunnen niet aan individuele personen geleverd worden, ook al hebben alle burgers er behoefte aan. Als deze goederen geleverd worden zijn ze meteen voor iedereen beschikbaar.

- Individuele goederen: zoals brood, scooter, kleding of huurwoning zijn wel tegen betaling van een individuele prijs leverbaar. Je kunt iemand die er niet voor wil betalen wel uitsluiten van de ontvangst ervan.

-Quasi-collectieve goederen: individuele goederen die de overheid levert. De overheid vindt de levering van deze goederen zo belangrijk voor de mensen of voor het land dat zij ze tegen kostprijs of zelfs beneden de kostprijs levert. De overheid verstrekt aan organisaties en bedrijven die een lage prijs kunnen worden aangeboden.

2.3

Ambtenaren: mensen die in loondienst werken bij de overheid

Semi- Ambtenaren: mensen in die in dienst van instellingen of bedrijven zijn die dankzij de overheid kunnen bestaan, omdat hun volledige kosten door de overheid worden betaald.

Deze gesubsidieerde bedrijven en instellingen vormen samen met de overheid en de instellingen van de sociale zekerheid de collectieve sector. Onder particuliere sector worden alle bedrijven verstaan die geen eigendom zijn van de overheid, maar van particuliere personen. Doel: maken van winst.

2.4

Inkomensoverdrachten: je ontvangt een inkomen zonder dat daar een tegenprestatie voor is geleverd. De manier van financieren van sociale uitkeringen wordt het omslagstelsel genoemd: inkomensoverdrachten worden uit belastingopbrengsten en uit premies van de sociale verzekeringen betaald. i/a- ratio: i- aantal inactieven-het totaal aantal mensen dat een uitkering ontvangt. a-totaal aantal actieven- mensen die betaald werken, en die van hun inkomen premies kunnen betalen voor de sociale verzekeringen. Hoe meer mensen afhankelijk zijn van een uitkering, hoe meer premies de werkenden van hun inkomen moeten afstaan om deze uitkeringen te kunnen betalen. Formule=i/a

2.5

De Rijksoverheid is ook een huishouding en heeft dus ook met inkomsten en uitgaven te maken.

Prinsjesdag: derde dinsdag van Sept. De puzzel van inkomsten en uitgaven moeten dan klaar zijn.

troonrede: de koningin geeft een overzicht van het regeringsbeleid voor het komende jaar.

Rijksbegroting: plannen van de regering staan hier uitgebreid in beschreven.

miljoenennota: algemene toelichting op de rijsbegroting. Iedereen kan hier terugvinden wat meer of minder gedaan zal worden voor bepaalde groepen in de samenleving (alleen ingewikkelde zijn uitgelegd):uitgaven overheid:

- Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCenW)

- Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (szw): betaalt inkomensaanvullende subsidies aan mensen met hele lage inkomens en aan kunstenaars met onvoldoende inkomen, sociale fondsen voor de sociale uitkeringen en spaarfonds AOW.

- Rente staatsschuld: de overheid moet aan de burgers en instellingen die geld aan haar hebben geleend, elk jaar rente betalen. Loopt via apart daarvoor opgericht bureau.

- Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport

- Ministerie van Buitenlandse Zaken/Internationale samenwerking/EU: NL is een netto-betaler aan de EU, dat wil zeggen dat wij meer geld afdragen dan ontvangen.

- Ministerie van Verkeer en Waterstaat en Infrastructuur: structuurfonds (grote infrastructurele werken) wordt gevuld met een deel van het geld dat de overheid verdient met de verkoop van aardgas

- Gemeente-en Provinciefonds: geeft het rijk aan gemeenten en provincies die hun werk kunnen doen.

Ontvangsten overheid:

- Omzetbelasting(=btw): belasting op goederen en diensten)

- Loonbelasting en inkomstenbelasting: belasting op je inkomen. Heeft een progressief karakter.

- Vennootschapsbelasting: Ondernemingen die de rechtsvorm van een BV of NV hebben, betalen over hun winsten.

- Overige kostprijsverhogende belastingen: invoerrechten op sommige producten en bpm (belasting op Personenauto’s en Motorrijwielen)

- Accijnzen: belasting op producten, waarvan de overheid het gebruik van deze producten wil afremmen door het duurder te maken.

- Niet-belastingontvangsten en overige: boetes, entreegelden enz.

Het is mogelijk dat je tegelijk meerdere belastingen betaalt als je iets koopt of als je een inkomen hebt. Dus wie koopt, werkt of winst maakt, betaalt mee. + winst van bedrijven die in de overheid haar bezit zijn + aardgasontvangsten.

Staatsschuld: schuld van de overheid. De jaarlijkse toename van de staatsschuld noemt men het financieringstekort. Iedereen die geld leent aan de overheid krijgt in ruil hiervoor een schuldbewijs, dit wordt ook wel een staatsobligatie genoemd. Door de groei van de staatsschuld zijn de rentelasten van de overheid sterk gestegen.

Een voorwaarde van de EU is dat het financieringstekort niet groter mag zijn dan 3% van het bbp en de staatschuld niet hoger dan 60% van bbp.

2.6

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

De Rijksoverheid is ook een huishouding en heeft dus ook met inkomsten en uitgaven te maken.

Prinsjesdag: derde dinsdag van Sept. De puzzel van inkomsten en uitgaven moeten dan klaar zijn.

troonrede: de koningin geeft een overzicht van het regeringsbeleid voor het komende jaar.

Rijksbegroting: plannen van de regering staan hier uitgebreid in beschreven.

miljoenennota: algemene toelichting op de rijsbegroting. Iedereen kan hier terugvinden wat meer of minder gedaan zal worden voor bepaalde groepen in de samenleving (alleen ingewikkelde zijn uitgelegd):uitgaven overheid:

- Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCenW)

- Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (szw): betaalt inkomensaanvullende subsidies aan mensen met hele lage inkomens en aan kunstenaars met onvoldoende inkomen, sociale fondsen voor de sociale uitkeringen en spaarfonds AOW.

- Rente staatsschuld: de overheid moet aan de burgers en instellingen die geld aan haar hebben geleend, elk jaar rente betalen. Loopt via apart daarvoor opgericht bureau.

- Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport

- Ministerie van Buitenlandse Zaken/Internationale samenwerking/EU: NL is een netto-betaler aan de EU, dat wil zeggen dat wij meer geld afdragen dan ontvangen.

- Ministerie van Verkeer en Waterstaat en Infrastructuur: structuurfonds (grote infrastructurele werken) wordt gevuld met een deel van het geld dat de overheid verdient met de verkoop van aardgas

- Gemeente-en Provinciefonds: geeft het rijk aan gemeenten en provincies die hun werk kunnen doen.

Ontvangsten overheid:

- Omzetbelasting(=btw): belasting op goederen en diensten)

- Loonbelasting en inkomstenbelasting: belasting op je inkomen. Heeft een progressief karakter.

- Vennootschapsbelasting: Ondernemingen die de rechtsvorm van een BV of NV hebben, betalen over hun winsten.

- Overige kostprijsverhogende belastingen: invoerrechten op sommige producten en bpm (belasting op Personenauto’s en Motorrijwielen)

- Accijnzen: belasting op producten, waarvan de overheid het gebruik van deze producten wil afremmen door het duurder te maken.

- Niet-belastingontvangsten en overige: boetes, entreegelden enz.

Het is mogelijk dat je tegelijk meerdere belastingen betaalt als je iets koopt of als je een inkomen hebt. Dus wie koopt, werkt of winst maakt, betaalt mee. + winst van bedrijven die in de overheid haar bezit zijn + aardgasontvangsten.

Staatsschuld: schuld van de overheid. De jaarlijkse toename van de staatsschuld noemt men het financieringstekort. Iedereen die geld leent aan de overheid krijgt in ruil hiervoor een schuldbewijs, dit wordt ook wel een staatsobligatie genoemd. Door de groei van de staatsschuld zijn de rentelasten van de overheid sterk gestegen.

Een voorwaarde van de EU is dat het financieringstekort niet groter mag zijn dan 3% van het bbp en de staatschuld niet hoger dan 60% van bbp.

2.6

De overheid trekt zich terug

de overheid is zelf een belangrijke werkgever en ze is betrokken bij het overleg tussen de werkgevers- en werknemersorganisaties met betrekking tot de jaarlijkse onderhandelingen over d e lonen. Tegenwoordig willen politici de invloed van de overheid in de economie terugdringen. Dit doet de overheid door te:

- Privatiseren: werk dat eerst door ambtenaren wordt gedaan wordt overgenomen door een particulier bedrijf.

- Deregulering: het verminderen van regels die de overheid gemaakt heeft en zal maken.

- uitbesteden.

3. Wij en het milieu

Consumeren betekent niet alleen dat je iets koopt. Consumeren heeft 2 gevolgen namelijk: milieu en kinderarbeid.

3.2

Afval.

Waarom zetten mensen zich niet in tegen milieuvervuiling?

• Op korte termijn merk je weinig van de milieunadelen

• meeliftgedrag: een groep doet moeite, de andere niet. De groep die geen moeite doet profiteert hiervan want het probleem wordt wel opgelost zonder er iets voor te doen.

• Kost geld of tijd.

De overheid kan de volgende maatregelen nemen om mensen in beweging te brengen:

• Voorlichting geven

• Vervuilende producten te verbieden

• Bedrijf dat vervuilende producten maakt een extra belasting opleggen

• milieuvriendelijke producten subsidiëren

3.3

milieuproblemen (lezen)

broeikaseffect: toename van CO2 – gassen in de atmosfeer die mogelijk een opwarming van de aarde veroorzaken. De CO2 – uitstoot wordt vooral veroorzaakt door de industrie en de consumptie.

het bruto binnenlands product geeft aan hoeveel wij in Nederland produceren en verdienen.

3.4

De gevolgen voor anderen

Consumenten houden bij hun koopbedrag niet alleen rekening met hun eigen behoeften.

negatieve externe effecten: doet zich voor wanneer een bedrijf of persoon iets doet wat het welzijn van een ander persoon beïnvloedt en waarbij geen van beide compensatie betaalt of krijgt voor het negatieve effect.

het tegenovergestelde hiervan zijn positieve externe effecten. Vb. als de Betuwe en de Bollenstreek in bloei staan, komen daar toeristen op af. Die toeristen brengen bij de horeca geld in het laatje. De horeca betaalt echter niet mee aan de fruitteelt en de bollenteelt.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.