Domein I: goede tijden, slechte tijden
Nationaal product symbool is W
Hoogte bepaald door
❖ Effectieve vraag (EV) alle bestedingen, Keynes
➢ Consumenten, Bedrijven, Overheid, Buitenland (E)
❖ Productiecapaciteit aanbod, maximaal haalbare reële productie
Hoogte nationaal inkomen
❖ Volgens klassieke economien: PC bepaalt hoogte Y, altijd volledig benut, LT-visie
➢ Marktmechanisme werkt perrfect (overal vraag/aanbod evenwicht)
➢ Alleen tijdelijke werkloosheid marktmechanisme lost dit ook op
➢ Overheidsingrijpen niet gewenst kan alleen marktmechanisme verstoren
➢ Investeringen geven meer capaciteit alleen gelet op capaciteitseffect ervan
❖ Volgens Keynes: effectieve vraag bepaald door hoogte Y, kortetermijnvisie
➢ Marktmechanisme werkt niet perfect prijsrigiditeit en loonstarheid
➢ Werkloosheid kan hardnekkig zijn lonen dalen niet (vakbonden!) bij werkloosheid
➢ Overheidsingrijpen gewenst anticyclisch beleid
➢ Investeringen zijn onderdeel EV alleen gelet op bestedingseffect ervan
➢ Productiecapaciteit gegeven investeringen op KT relatief erg klein, neit van invloed.
Verkeersvergelijking Fischer: MV = PT/Y evenwichtsvergelijking.
Conjunctuur statisch bekeken
❖ Laagconjunctuur/onderbesteding EV < PC
➢ Reële nationaal product/inkomen lager dan mogelijk
➢ Lage bezettingsgraad
➢ Deflatie
➢ Ruime arbeidsmarkt conjunctuurwerkloosheid
➢ Lage rente weinig vraag naar leningen om te investeren
➢ Overheidstekort minder belastingontvangsten dan anders, meer overdrachtsuitgaven
➢ Actieve lopende rekening minder import dan normaal
❖ Bestedingsevenwicht of intern evenwicht EV = PC
❖ Overbesteding/hoogconjunctuur EV > PC
➢ Reële nationaal product/inkomen maximaal
➢ Hoge bezettingsgraad
➢ Inflatie
➢ Overspannen arbeidsmarkt
➢ Hoge rente
➢ Overheidsoverschot winstbelastingen hoog, weinig werkloosheidsvoorzieningen nodig, verstandig om overschot te kweken
➢ Passieve lopende rekening meer import dan normaal
➢ Bestaan van een knelpuntfactor kapitaal- of arbeidstekort
Bijzondere situatie ❖ Stagflatie
➢ Stagnerende economie met inflatie onderbesteding met stijgende prijzen als gevolg van hogere kosten
Conjunctuurindicatoren
❖ Vertrouwensindicatoren, stemmingsindicatoren of voorlopende indicatoren consumenten- en producentenvertrouwen, orderportefeuille, grote aankopen als auto’s of meubilair
❖ Economische indicatoren of directe indicatoren bbp, investeringen, productie bedrijven, consumptie, uitvoer, rente, faillissementen
❖ Arbeidsmarktindicatoren of achterliggende indicatoren werkgelegenheid, werkloosheid, vacatures, uitzenduren
Anticyclisch conjunctuurbeleid (dmv B en O)
Problemen: hoeveel en wanneer bij te sturen + begrotingssaldo (lagere bestedingen vergroten het overheidstekort)
❖ Bestedingen stimuleren in onderbestedingssituatie kan onderbesteding bestrijden, maar ook groei van productiecapaciteit door capaciteitseffect
❖ Belastingen lager in onderbestedingssituatie stimuleert bestedingen en kan concurrentiekracht van het bedrijfsleven versterken (structuurbeleid)
Automatische stabilisatoren
❖ Socialezekerheidsstelsel werkloosheidsuitkeringen voorkomen te grote val van EV
➢ Welvaartsvaste uitkeringen %stijging = %gemiddelde loonstijging
➢ Waardevaste uitkeringen %stijging = %inflatie
❖ Progressieve belastingen %brutoloonstijging groter dan %nettoloonstijging
❖ Spaargelden in recessie gaat men minder sparen om uitgaven op peil te houden
❖ Monetaire politiek ECB remt bestedingen via hogere rente in hoogconjunctuur (NB niet automatisch, gewoon conjunctuurstabilisator)
Philipscurve verband hoogte inflatie- en werkloosheidspercentage. Negatief verband en komt overeen met een normale conjunctuurgolf: bij hoogconjunctuur zal inflatie stijgen en werkloosheid dalen. Andersom zal dit gebeuren bij een laagconjunctuur. Bij structureel hoge inflatie gaat dit niet op, mensen gaan dan over op natura of vreemde valuta. Langdurige en structureel hoge inflatie leidt juist tot werkloosheid.
● KT: relatie met conjunctuurcycli
● LT: geeft slechte indicatie
Inflatie
soorten/oorzaken
❖ Binnenlandse oorzaken
➢ Bestedingsinflatie vraag naar goederen zorgt voor prijsstijging; overbestedingsinflatie
➢ Kosteninflatie aanbod/kostenzijde zorgt voor prijsstijging
➢ Winstinflatie hogere winstmarges
❖ Buitenlandse oorzaken
➢ Geïmporteerde inflatie stijging invoerprijzen gevolg van koersveranderingen en/of prijsstijging in het buitenland
Mogelijk gevolgen voor
❖ Koopkracht
❖ Rentehoogte
➢ Nominale rente banken zullen rente hoger willen dan inflatie
➢ Reële rente hogere inflatie -> reële rente daalt
❖ Spaargedrag minder sparen want: spaargeld wordt reëel minder waard ❖ Bestedingsgedrag sneller kopen want morgen kan de prijs hoger zijn ❖ Inkomens- en vermogensverhoudingen wie kan compensatie krijgen?
❖ Concurrentiepositie verslechtering als NL meer inflatie heeft dan buitenland ❖ Lonen prijscompensatie, loon-prijsspiraal
Bestrijding
❖ Hogere officiële rente centrale bank rente omhoog -> banken vragen meer rente aan leners -> bestedingen worden afgeremd; beperkte werking omdat kapitaalmarkt internationaal vrij Gevaar
❖ Hyperinflatie hollende inflatie, geld waardeloos -> ruil in natura aantrekkelijk
Productiegroei Kenmerken
❖ Niet-duurzame groei geen rekening houden met toekomstige generaties
❖ Duurzame groei groene groei
Problemen bij realiseren van de groei
❖ Starre (markt-)verhoudingen mensen zijn moeilijk te ontslaan
❖ Onevenwichtige demografische ontwikkeling vergrijzing
❖ Te weinig technologische ontwikkeling
❖ Uitputting hulpbronnen
❖ Aantasting leefmilieu
Gevolgen van duurzaam groeibeleid
❖ Verandering van internationale concurrentiepositie
❖ Weerstand tegen veranderingsprocessen
❖ Hoge (investerings-)kosten
❖ Invloed op de overheidsfinanciën
❖ Bestaande belangen aantasten
Economische en Monetaire Unie (EMU) onderdeel EU
❖ Instituut: Europese Centrale Bank
❖ Doel: één Europese munt, de euro
➢ +: geen koersrisico
➢ +: geen transactiekosten of omwisselingskosten
Gevolgen voor landen die (willen) deelnemen
❖ Beperking beleidsmogelijkheden bv geen wisselkoersveranderingen meer mogelijk
❖ Toetredingscriteria
➢ Financieringstekort <3% bnp
➢ Staatsschuld <60%
➢ Inflatie laag laagste nationale inflatie EMU-landen richtsnoer
➢ Rentevoet laag laagste nationale rentevoet EMU-landen richtsnoer
➢ Wisselkoersstabiliteit over lange periode nationale munt stabiel tov euro
❖ Stimuleert innovatie
ECB
Hoofddoel: prijsstabiliteit
Basistaken
❖ Bepalen en uitvoeren monetair beleid
➢ Via rentebeleid
➢ Via geldhoeveelheidsbeleid ➢ Via wisselkoersbeleid ➢ Beperkingen:
■Zero lower bound rente kan in principe niet lager dan 0%
■Liquiditeitsval huishoudingen gaan extra geld sparen ipv besteden
❖ Verrichten van valutamarktoperaties
❖ Beheerder externe reserves deviezenvoorraad
❖ Bevorderen goede werking betalingsverkeer
Andere taken
❖ Toezicht op de kredietinstellingen
❖ Uitgever van bankbiljetten
❖ Toezichthouder op de infrastructuur van financiële markten
❖ Toezichthouder op aanbieders van risicomijdende en risicozoekende beleggingen
NAIRU (Non Accelerating Inflation Rate of Unemployment) laagste % werkloosheid dat bestaat bij een stabiele inflatie. Natuurlijke percentage werkloosheid, frictie- en structuurwerkloosheid. De ECB streeft een jaarlijks inflatiepercentage na van 2%. Ze denkt dat daardoor de economie in evenwicht is (vergelijk situatie van Keynes’ bestedingsevenwicht) en werkloosheid op zijn laagste niveau komt. Men spreekt daarom ook wel van evenwichtswerkloosheid.
REACTIES
1 seconde geleden