Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Eco ''vraag en aanbod'' H1&H2

Beoordeling 8.3
Foto van Sascha
  • Samenvatting door Sascha
  • 5e klas havo | 1352 woorden
  • 28 juni 2022
  • 3 keer beoordeeld
Cijfer 8.3
3 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Economie ´´vraag en aanbod´´ H1&H2

1.1

Mensen willen hun behoefte bevredigen hieruit ontstaat de individuele vraag naar producten Hoe hoger de prijs hoe lager de gevraagde hoeveelheid, dit negatieve verband tussen prijzen gevraagd hoeveelheid is de wet van de vraag, en wordt weergegeven door dalende verloop van de individuele vraaglijn (geen hele getallen)

  • Gevraagde hoeveelheid: hoeveelheid die gevraagd wordt bij bepaalde prijs

Consumptie draagt bij aan het welbevinden van een consument dat welbevinden wordt gemeten met het individuele consumentensurplus; het verschil tussen de betalingsbereidheid van de consument en de prijs die hij daadwerkelijk voor de producten betaald, Hoe groter het consumentensurplus Hoe groter het welbevinden van de consument

  • Betalingsbereidheid is de maximale prijs van de consument wil betalen voor een product bij een gegeven aantal
  • Individuele consumentensurplus: verschil tussen de prijs en de betalingsbereidheid voor alle eenheden die een consument van een product koopt
  • Discrete vraag; vraag naar bij de gevraagde hoeveelheid een geheel getal is
  • Continue vraag: alle combinaties van de prijzen gevraagd hoeveelheid waarbij alle combinaties van gebroken getallen mogelijk zijn

De individuele vraag Geef de betalingsbereidheid van product weer en is afhankelijk van:

  • Individuele voorkeur van een consument 
  • Het beschikbare budget 
  • De aanwezigheid van: Substitueerbare producten: producten ogen de consument kan voorzien in dezelfde behoefte (brood en een appel) -->Complementaire producten: is wanner producten allen voorzien in behoefte in combinatie met andere producten (spelcomputer en spel)
  • Exogene factoren: omstandigheden waar betrokkenen geen invloed hebben (Verkeer en weer)

Qv=(vragenlijn)gevraagde hoeveelheid 

1.2

De collectieve vraag: is de hoeveelheid producten die door de hele groep consumenten worden gevraagd

  • Afzetgebied gebied: waar de producent zijn producten verkoopt (dorp of stad)

Collectieve consumentensurplus: de optelsom van alle individuele consumentensurplus

  • 0,5x (bedrag boven-bedrag onder) x100

Individuele consumentensurplus

  • 0,5x (bedrag boven-bedrag onder) x bedrag streep

1,3

Prijselasticiteit procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid als gevolg van een procentuele verandering van de prijs (prijs verlagen in winkel voorkoopt dan meer?)

Prijselasticiteit =procentuele verandering gevraagde hoeveelheid: procentuele veranderingen prijs

  • Onder=oorzaak 
  • Boven=gevolg 

De prijselasticiteit negatief getal ,de gevraagde hoeveelheid stijgt als de prijs stelt en andersom

Effect van prijsverandering in zijn omzet: prijs x gevraagde hoeveelheid 

1.4

inkomenselasticiteit =procentuele verandering gevraagde hoeveelheid x procentuele verandering in komen

Inkomenselasticiteit= procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid als gevolg van een procentuele verandering van het inkomen

Wel onderscheiden 2 typen goederen:

  1. Normale goederen =waarvan de gevraagde hoeveelheid stijgt als inkomen toeneemt
  1. Inferieure goederen = waarvan de gevraagde hoeveelheid daalt als inkomen toeneemt (negatief getal) 

Inkomstelasticiteit boven 1= Luxegoederen

Inkomenselasticiteit tussen 0 en 1= noodzakelijke goed 

  • Luxegoederen goederen: waarvan de gevraagde hoeveelheid meer dan evenredig Stijgt als het inkomen toeneemt
  • Noodzakelijke goederen: waarvan de gevraagde hoeveelheid minder dan evenredig stijgt als het inkomen toeneemt

2.1

Aanbodlijn: lijn die bij verschillende prijzen aangeeft Hoeveel in groep producenten gezamenlijk produceert

Collectieve aanbodlijn: lijn die aangeeft hoeveel er in totaal wordt aangeboden bij gegeven prijs

Produceren betekenend dat productiefactoren worden gebruikt om een product te maken er zijn 4 productiefactoren: arbeid, kennis, kapitaal, locatie.

  • Arbeid: het menselijk handelen tijdens de productie (de docent die voor de klas staat)
  • Kennis: kunde en vaardigheden dat in het productieproces wordt gebruikt (voordat ik docent voor de klas kan staan heeft hij eerst voldoende Kennis moeten op doen om les te geven)
  • Locatie: plaats waar wordt geproduceerd

Kapitaal: 2 soorten 

  1. Fysieke kapitaal: horen de bedrijfsauto, fabriekshal en halffabricaten
  1. Financieel kapitaal: is het geld dat nodig is om te kunnen produceren zoals geld voor de aanschaf van halffabricaten of voor lonen

Productiefactoren beïnvloeden elkaar de productiefactor kennis heeft bijvoorbeeld invloed op de productiefactor Arbeid: hoe meer kennis iemand bezitten hoe beter bruikbaar zijn arbeid is, en product dat wordt gemaakt beïnvloeden locatiekeuze want een steenfabriek moet dichtbij de rivier staan Omdat het productiefactor zand en product steen bij de gemakkelijk met binnenschip vervoerd kunnen worden.

De locatiekeuze wordt over de kosten van de andere productiefactoren op je locatie landen met een laag loon zijn aantrekkelijker locaties maar de productiefactor Arbeid daar goedkoop is

Productiefunctie: (Hoeveel inzet nodig is voor een productie) relatie tussen de ingezette productiefactoren en de daarmee de gerealiseerde productie

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Productiefunctie: (Hoeveel inzet nodig is voor een productie) relatie tussen de ingezette productiefactoren en de daarmee de gerealiseerde productie

A: Arbeid 

2.2

Het aanbod van producten wordt door twee factoren bepaalt :hoe duur is het om het product maken ,en voor welke prijs kan worden verkocht

Productiekosten: kosten die gemaakt worden om een bepaalde hoeveelheid te produceren

2 soorten:

  1. Vaste kosten: kosten die niet veranderen als er meer of minder wordt geproduceerd, bijvoorbeeld: huur van een bedrijfspand op de aanschafkosten van een loopband, als een lopende band gekocht is zijn de aanschafkosten gemaakt ook wel constante kosten
  1. Variabele kosten: zijn de kosten die wel verander als of minder wordt geproduceerd zoals het arbeidsloon dat uitbetaald moet worden voor eerder gewerkt uur of de halffabricaten die aangeschaft moeten worden om het eindproduct te maken

Variabele kosten (VK): arbeidskosten voor de werkgever van een stukadoor

Totale kosten (TK): alle kosten die gemaakt worden: optelsom van de variabele koste en de vaste kosten Tk=vk

Om het individuele aanbod van een stukadoor te bepalen Heb je nog twee andere kostensoorten nodig: de gemiddelde totale kosten en de marginale kosten 

Gemiddelden totale kosten: zijn de totale kosten per geproduceerde eenheid

  • Gemiddelde totale kosten=totale kosten: productieomvang=GTK

Berekenen van een GTK is nodig om te bepalen of een producent winst maakt dat is namelijk alleen het geval als de GTK lager zijn de gemiddelde opbrengsten van product

  • GTK-lijn laat zien hoe de GTK veranderd als de productieomvang veranderd GTK-lijn kan je afleiden van TK-lijn
  • Als de productie toeneemt, Dalen in eerste instantie GTK, dat komt doordat de vaste kosten over steeds meer producteneenheden worden verspreid

Marginale kosten: zijn de extra kosten die gemaakt worden om een extra eenheden te produceren

  • Marginale kosten=extra totale kosten: extra geproduceerde eenheid=MK

De noemer is gelijk aan 1, MK zijn dus gelijk aan de toename van de TK als er een extra eenheid wordt geproduceerd

2.3 

Individuele aanbodlijn: het aantal eenheden dat een producent aanbiedt bij een bepaalde prijs

  • De prijs is voor de producent een gegeven, hij heeft er geen invloed op bv: veiling van bloemen en planten en op de aandelenbeurs

Producent kiest de productieomvang voorbij het verschil tussen de totale kosten en de totale opbrengsten maximaal is, de totale opbrengst: is gelijk aan de prijs vermenigvuldigd met het aantal verkochte eenheden

Totale opbrengsten=prijs x productieomvang=TO

  • TO noem je ook omzet

Om te bepalen Hoeveel uren de stukadoor per dag zo gaan egaliseren Heb je nog twee andere opbrengst soorten nodig: de gemiddelde opbrengst en marginale opbrengsten

Gemiddelde opbrengsten: is de opbrengsten per verkochte eenheid

  • Gemiddelde opbrengsten=totale kosten: productie=go

De Go-kijn kun je afleiden van TO-lijn, bij iedere productieomvang is de GO-lijn gelijk aan de y-waarde op TO-lijn gedeeld door de x-waarde op de TO-Lijn

De marginale opbrengsten: is de opbrengst van de laatst verkochte eenheid, anders gezegd de marginale opbrengsten is gelijk aan de verandering in de TO  als een extra eenheid wordt verkocht 

  • Marginale opbrengst=extra totale opbrengsten: extra verkochte eenheid

De noemer is gelijk aan 1, MO dus gelijk aan de stijging van de TO als er een extra eenheid wordt verkocht

Als de producent geen invloed heeft op de prijs is de opbrengst van een extra verkochte eenheid altijd gelijk aan de prijs, bij een vaste prijs van €60 per georganiseerde muur is de opbrengst van iedere volgende muur steeds hetzelfde, MO=gelijk=GO

Verschil tussen de TO en TK  is de winst

  • Winst=TO-TK

MO groter is dan MK levert extra productie extra winst op

Hoeveelheid bij maximaal winst te bepalen: de winst neemt toe als de MO groter is dan MK, in dit geval zou   produceren de extra eenheid produceren, De winst neemt af als de MO kleiner is dan de MK, product zout eenheid dan niet produceren, de winst is maximaal bij de productie hoeveelheid bij de MO precies gelijke zijn MK (MO=MK)

Break-evenpunt: productieomvang waarbij de totale opbrengsten gelijk is aan de totale kosten (TO=TK) Als de producent minder produceert dan de break-evenpunt maakt hij verlies, maar meer produceren is het winst

Break-evenpunt is ook gelijk aan GTK

P=GTK<->GO=GTK<->TO:Q=TK:Q<->TO=TK

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Ook geschreven door Sascha