Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Arbeidsmarkt

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1812 woorden
  • 17 november 2009
  • 12 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
12 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Economie, arbeidsmarkt PTA 2

Hoofdstuk 1; De arbeidsmarkt op.
1.1 op zoek
Op de arbeidsmarkt zijn werkgevers de vragers naar arbeid en werknemers de aanbieders van arbeid.

1.2 Het aanbod van Arbeid
Het aanbod van arbeid bestaat uit alle mensen van 15 tot 65 jaar die zowel willen, kunnen en mogen werken. Deze mensen bieden hun arbeidskracht aan op de arbeidsmarkt. Een ander woord voor aanbod van arbeid is beroepsbevolking. Het aanbod van arbeid omvat niet alleen de mensen die nog geen baan hebben, maar ook de mensen die wel al een baan hebben. Voordat je officieel werkloos bent moet je ingeschreven staan bij een Centrum voor Werk en Inkomen (CWI), dit is een instelling van de overheid. Niet-beroepsbevolking zijn de mensen die geen werk hebben en er ook niet naar zoeken. De beroepsbevolking en de niet-beroepsbevolking is samen de potentiële beroepsbevolking.

Deelnemingspercentage = beroepsbevolking/beroepsgeschikte bevolking x 100%


8 factoren die het aanbod van arbeid beïnvloeden:
Demografische groei; groeit ieder jaar, dit betekent dat er steeds meer mensen in Nederland zijn.
Bevolkingssamenstelling; betekent dat het arbeidsaanbod groeit omdat er meer mensen komen in de beroepsgeschikte leeftijd.
Maatschappelijke opvattingen; betekent dat er meer vrouwen gaan werken.
De stand van de economie; wanneer de economie goed is zijn er meer mensen die zich aanbieden op de arbeidsmarkt.
De wetgeving; bijvoorbeeld door de leerplicht en de pensioenleeftijd.
Organisatie van het arbeidsproces, bijvoorbeeld betere kinderopvang waardoor opvoeding en werk beter te combineren is.
Aanzuigeffect; is dat de beroepsbevolking groeit omdat de kans op een baan groter is. Ontmoedigingseffect; is dat de beroepsbevolking daalt omdat de kans op een baan kleiner is.

1.3 De vraag naar arbeid
De totale vraag naar arbeid bestaat uit de vraag naar werknemers en de vraag naar arbeidskracht van zelfstandigen en de vacatures.

Stand van de economie; 1. Als de economie goed gaat is de vraag naar arbeid groter.
2. Als de economie slecht gaat is de vraag naar arbeid kleiner.

Stand van techniek; 1. Door de productie van machines daalt de vraag naar arbeid.
2. Door de technische ontwikkelingen zijn er nieuwe goederen en diensten waardoor de vraag naar arbeid juist weer stijgt.
Loonkosten; 1. Als de loonkosten stijgen, zal de vraag naar arbeid dalen.
2. Als de loonkosten dalen, zal de vraag naar arbeid stijgen.

1.4 De arbeidsmarkt
De banenmarkt is een markt waar werkgevers en werknemers elkaar ontmoeten. De banenmarkt is een voorbeeld van een concrete markt. Een concrete markt gaat om een plek waar vragers en aanbieders elkaar ontmoeten. De arbeidsmarkt van Nederland is een voorbeeld van abstracte markt. Een abstracte markt omvat het geheel van vraag en aanbod zonder dat er een plaats is waar de vragers en aanbieders elkaar ontmoeten. Werkgelegenheid bestaat uit alle werknemers en zelfstandigen bij elkaar opgeteld. De hoogte van het loon is afhankelijk van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Vragers op de arbeidsmarkt zijn de werknemers, aanbieders zijn de werknemers. Bij een krappe arbeidsmarkt is er sprake van tekort aan arbeidskrachten, wat betekend dat de lonen zullen stijgen. Een ruime arbeidsmarkt betekend dat er genoeg arbeidskrachten zijn, dus dat de lonen zullen dalen. Arbeidsjaren het aantal volledige banen.
P/A ratio: het aantal personen/arbeidsjaren

De omvang van beroepsbevolking = werknemers + werklozen + zelfstandigen
De grootte van het aanbod van arbeid = werknemers + werklozen + zelfstandigen
De vraag naar arbeid = vacatures + aantal werknemers
De omvang van de werkgelegenheid:= werknemers + zelfstandigen
Deelnemingspercentage= beroepsbevolking/totaal inwoners x 100

Hoofdstuk 2; loondienst of zelfstandig.
2.1 De ene baas is de andere niet
Als je een vereniging wilt opbouwen moet je eerst naar de notaris, hier worden de statuten (regels) van de vereniging afgelegd. Een vereniging is een rechtsvorm, dit wil zeggen dat een vereniging een organisatie is die in de wet voorkomt. Als je een bedrijf wilt beginnen met je een bepaalde ondernemingsvorm kiezen. De vier belangrijkste ondernemingsvormen zijn;
Eenmanszaak; Er is één eigenaar, die de leiding heeft, het eigen vermogen heeft ingebracht en verantwoordelijk is voor de schulden van de zaak.

De vennootschap onder firma (vof); Er zijn meerdere eigenaren, die de leiding hebben, het eigen vermogen hebben ingebracht en verantwoordelijk zijn voor de schulden van de zaak.
De besloten vennootschap en de naamloze vennootschap (BV en NV); Vennootschapen die rechtspersonen zijn, dit betekend dat zij juridisch zelfstandig zijn. De aandeelhouders zijn de eigenaren van een BV en NV.
Bij een BV staan de aandelen op naam. Meestal is een BV in handen van één of enkele directeuren-grootaandeelhouders. De gene die het grootste deel van de aandelen heeft, ontvangt ook het grootste deel winst.
Bij een NV staan de aandelen aan toonder, bij een NV zijn de aandelen verhandelbaar. 1 keer per jaar is er een aandeelhoudersvergadering. De aandeelhouders worden vertegenwoordigd door de Raad van Commissarissen, die de Raad van Bestuur controleert. De Raad van Bestuur zijn de directeuren.


2.2 De arbeidsovereenkomst
Werknemer en werkgever moeten altijd een arbeidsovereenkomst sluiten. In een individuele arbeidsovereenkomst worden het loon en de arbeidstijd vastgelegd. In een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) staan de rechten en plichten van de werkgevers en werknemers zwart op wit. In de cao staat ook de vakantie, pensioen, overuren en de date van loonsverhoging. Meestal wordt een cao afgesloten voor een bedrijfstak, alle bedrijven die zich bezighouden met een zelfde soort productie. Bonden van werknemers en werkgevers onderhandelen over de cao’s. Namens de werknemers onderhandelen de vakbonden, namens de werkgevers onderhandelen de werkgeversbonden. De organisatiegraad is het percentage van werknemers dat is aangesloten bij een erkende vakbond. In een individuele overeenkomst en in een cao maken werkgevers en werknemers afspraken over arbeidsvoorwaarden. Tot de primaire arbeidsvoorwaarden rekenen we het loon en de normale arbeidstijd (38 uur). Tot de secundaire arbeidsvoorwaarden rekenen we vakantieregelingen, de duur van de middagpauze, reiskostenvergoeding etc.

2.3 Het centraal akkoord
Op de derde dinsdag van September presenteert de rijksoverheid de rijksvergroting voor het komende jaar. De rijksbegroting is een overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven van de overheid. Naast de rijksbegroting wordt ook de miljoenennota gepresenteerd. De miljoenennota is een soort samenvatting van de rijksbegroting. Als de rijksbegroting bekend is, gaan werknemers en werkgevers overleggen over de arbeidsvoorwaarden. De vakbonden organiseren zich in een werknemerscentrale (vakcentrale) en de werkgeversbonden in een werkgeverscentrale. De vertegenwoordigers van de centrales overleggen samen in de Stichting van de Arbeid. (centraal overleg) Als de centrales het eens zijn met elkaar, sluiten ze een centraal akkoord.

Hoofdstuk 3; De strijd om de poen.
3.1 Loon in de ogen van de werknemers
Inflatie is de algemene prijsstijging.

APT: Arbeidsproductiviteit (stijging)  een werknemer produceert meer per uur.
- Mechanisering; het gebruik van machines
- Automatisering; het gebruik van computers
- Arbeidsverdeling + specialisatie; het splitsen van het productieproces waardoor de werknemers gespecialiseerd raken.
- Scholing; werknemers zijn in staat om per tijdseenheid meer te produceren.
In sommige sectoren zijn de mogelijkheden voor een stijging van de APT kleiner dan in andere sectoren. In de quartaire sector (niet-commerciële dienstverlening) is de kans veel kleiner dan in de primaire sector (landbouw), de secundaire sector (industrie) en de tertiaire sector (commerciële dienstverlening).
Loonstijgingen;
Prijscompensatie is procentueel gelijk aan de inflatie. (de inflatie stijft met 2%, loon stijgt met 2%)
Initiële loonstijging is loonverhoging – inflatie, alleen voor de werknemers die een cao hebben.
Incidentele loonstijging is promotie.

3.3 Loon:kosten of koopkracht?
Vakbonden komen op voor de belangen van de werknemers. Eén van de eisen die vakbonden altijd stellen in cao-onderhandelingen, is een verhoging van het loon. Ook strijden de vakbonden voor voldoende werkgelegenheid.
Hogere lonen kunnen leiden tot lagere winsten. Maar hogere lonen zorgen ook voor meer werkgelegenheid.



Hoofdstuk 4; Wie doet het werk
4.2 Verschuivingen in de werkgelegenheid
Formule APT (+ indexcijfer): Productie = werkgelegenheid x arbeidsproductiviteit (x100)
Werkgelegenheid = productie / arbeidsproductiviteit (x100)
Arbeidsproductiviteit = productie / werkgelegenheid (x100)

4.3 Mens of Machine
De APT is vele malen hoger dan honderd jaar geleden, dit komt voornamelijk omdat bedrijven investeren. Investeren is het kopen van kapitaalgoederen (machines, gebouwen, transportmiddelen e.d.) door bedrijven. Wanneer de arbeid wordt vervangen door kapitaal, word de productie kapitaalintensiever. Dit heet substitutie van arbeid door kapitaal. Wanneer er meer arbeid ten opzichte van kapitaal word gebruikt, word de productie arbeidintensiever.
Diepte investering is wanneer de APT stijgt, bijvoorbeeld als een machine eerst 100 goederen produceerde met 1 werknemer en nu 200 goederen produceert met 1 werknemer.
Breedte investering is wanneer de APT hetzelfde blijft.

4.4 Hier of daar
Te hoge loonkosten kunnen er toe leiden dat de productie verplaats wordt naar het buitenland. Er zijn twee manieren waarop productie naar het buitenland verplaatst kan worden;
1. Een vestiging openen in Nederland en ook in bijvoorbeeld Indonesië, deze bedrijven heten multinational. (Philips, Shell, Coca-Cola en IBM)

2. Het bedrijf kan ook worden weggeconcurreerd door bedrijven uit lagelonenlanden, dit heet concurrentiepositie. (kleding)

Hoofdstuk 5; Werkloosheid
5.2 Werkloosheid gemeten
De definitie van officiële werkloosheid:
- Mensen van 16 tot 64 jaar
- Niet of minder dan 20 uur per week werken
- Die werk zoeken voor minstens 20 uur per week
- Staan ingeschreven bij het CWI
- Die binnen twee weken meteen aan de slag kunnen

De definitie van werkloze beroepsbevolking volgens de CBS:
- Mensen van 15 tot 64 jaar
- Die tenminste 12 uur per week willen werken

5.3 oorzaken van werkloosheid
Frictiewerkloosheid; is werkloosheid die ontstaat omdat het tijd kost voor een werknemer om een baan de te vinden als je van school komt of pas ontslagen bent.
Seizoenwerkloosheid; ontstaat omdat bepaalde bedrijven in het ene jaargetijde niet of minder produceren dan in het andere.

Kwalitatieve structuurwerkloosheid; is dat er andere soorten arbeid gevraagd word dan dat er aangeboden word. Kwalitatieve structuurwerkloosheid kan ook een regionale oorzaak hebben.
Kwantitatieve structuurwerkloosheid; is dat er te weinig kapitaalgoederen zijn ten opzichte van de aangeboden hoeveelheid arbeid. Kwantitatieve structuurwerkloosheid heeft ook temaken met de vraag naar goederen en het moderniseren van een bedrijf.
Conjunctuurwerkloosheid; is dat de bestedingen laag zijn in relatie tot de productiecapaciteit en daardoor weinig word geproduceerd.

Bezettingsgraad = werkelijke productie / totale productiecapaciteit x 100
De effectieve vraag; is de totale vraag naar alle goederen en diensten die een land produceert.

5.4 Het bestrijden van werkloosheid
Maatregelen tegen conjunctuurwerkloosheid; verlagen van de belastingen en verstrekken van subsidies.
Maatregelen tegen kwalitatieve structuurwerkloosheid;
1. Arbeidsmobiliteit tussen verschillende groepen: Mensen omscholen/ mensen moeten bereid zijn een baan aan te nemen op een lager niveau, dat word verplicht door de overheid. Ze niet dan worden ze ingekort op hun uitkering.
2. Regionale mobiliteit: mensen moeten bereid zijn om te verhuizen of om te reizen voor hun baan. Reiskostenvergoeding of verhuisvergoeding.
3. Arbeidsmobiliteit tussen werken en niet-werken: arbeidsmobiliteit stijgt als meer niet-werkenden op zoek naar een baan. Bijv. huisvrouwen/huismannen met jongere kinderen makkelijker een baan vinden door flexibele werktijden en goedkope kinderopvang.

Maatregelen tegen kwantitatieve structuurwerkloosheid; lagere loonkosten
- Lagere loonkosten lijden naar lagere kosten.
- Lagere loonkosten vergroten de winst van bedrijven.
- Lagere loonkosten maken het minder aantrekkelijker mensen te vervangen voor machines.
- Lagere loonkosten maken het minder aantrekkelijker productie te verplaatsen.
Maatregelen tegen seizoenwerkloosheid en frictiewerkloosheid; zijn natuurlijke verschijnselen en zullen altijd voorkomen maar je kan bijvoorbeeld van een strandtent in de winter een disco maken.

5.5 Deeltijd, arbeidstijd en flexibilisering
Deeltijd; wanneer werknemers een vast aantal uren per week werken maar minder dan een volledige baan.
Arbeidstijdverkorting (atv); wanneer iedereen in een bedrijf of bedrijfstak minder gaat werken.
Verlenging van de arbeidstijd; wanneer mensen langer door moeten gaan met hun werk.
Flexibilisering; de kosten van arbeid te laten dalen.

REACTIES

H.

H.

goeie samenvatting, er staat alleen soms werknemers terwijl het werkgevers moet zijn..

13 jaar geleden

W.

W.

geweldige samenvatting! Hihi, ben m'n boeken kwijt en heb zo een CE =_='

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.