Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

1.1 De jonge consument

Beoordeling 4.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vwo | 452 woorden
  • 16 december 2009
  • 28 keer beoordeeld
Cijfer 4.7
28 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
1.1 De jonge consument

Behoefte Alles wat je nodig hebt of wilt hebben.
Primaire goederen Noodzakelijke goederen zoals voedsel en kleding.
Secundaire goederen Goederen die niet noodzakelijk zijn maar je wel heel leuk vind zoals computerspelletjes en naar de bioscoop gaan . Dit worden ook wel luxe goederen genoemd.
Stoffelijke goederen Goederen die je kunt aanraken. Dit worden ook wel producten genoemd.
Onstoffelijke goederen Goederen die je niet kunt aanraken zoals naar muziek luisteren of naar de bioscoop gaan. Dit zijn meestal diensten.

Consumptie Het kopen van goederen om je eigen behoefte te vervullen.
Niet-duurzame consumptiegoederen Consumptiegoederen die je maar een keer kunt gebruiken zoals snoep of een ijsje. Dit worden ook wel verbruiksgoederen genoemd.
Duurzame consumptiegoederen Consumptiegoederen die je vaker dan een keer kan gebruiken zoals een iPod of een tv. Dit worden ook wel gebruiksgoederen genoemd.
CBS Afkorting voor Centraal bureau voor de statistiek. Dit bureau verzameld gegevens over de economie.
Procent %, betekend eenhonderdste deel.
Perunage Een percentage uitgedrukt in een getal. 1% = 0,01 perunage.
Promille ‰, betekend eenduizendste deel. 1‰ = 0,1%.
Koopgedrag Waar jij geld aan uit geeft. Het hangt af van bijvoorbeeld je inkomen, smaak, leeftijd, vrienden, familie of winkelpersoneel.
Oneindige behoeften Als je meer wilt dan je kunt.
Schaarste dat er met de beschikbare productiemiddelen niet voldoende goederen kunnen worden geproduceerd om al onze behoeften te vervullen.
Hoe schaarser een goed, hoe hoger de prijs.
Prioriteiten stellen Kiezen waar je, je geld aan uit geeft.
Welvaart

Welzijn De mate waarin je je gelukkig voelt.
Directe ruil of
ruil in natura Als goederen tegen goederen worden geruild.
Indirecte ruil Als geld als ruilmiddel wordt gebruikt
Chartaal geld Munten en biljetten
Giraal geld Het geld dat op je betaalrekening staat. (niet op je spaarrekening!)
Bank- of rekeningafschrift Een overzicht dat je van de bank ontvangt waar al je bij- en afboekingen staat.
mutaties Bij- en afboekingen.
Mutaties debet Hoeveel er van je banksaldo is afgeschreven.
Mutaties credit Hoeveel er van je banksaldo is bijgeschreven.
Creditsaldo Als je meer dan 0 euro op je bankrekening hebt staan.
Debetsaldo Als je minder dan 0 euro op je bankrekening hebt staan.
Kennen:



Kunnen:
- Gemiddelden uitrekenen.
Alles bij elkaar optellen en dat door het aantal cijfers dat je hebt opgeteld delen.

- Getallen afronden.

Als het volgende cijfer groter dan 5 is moet je het naar een getal lager afronden en anders een getal hoger. Bij euro’s rond je af op 2 cijfers achter de komma.

- Met procenten rekenen.
• Hoeveel % van
2,4% van 244
244 : 100 x 2,4

• Hoeveel % minder dan
Hoeveel procent is 2500 minder dan 2000
(2500-2000):(0,01x2500)

• Hoeveel % meer dan
Hoeveel procent is 2500 meer dan 2000
(2500-2000):(0,01x2000)

• Hoeveel % is dit van dat.
Van je 10 euro zakgeld geef je 2 euro uit aan het goede doel.
2:(0,01x10)

- Delen met grote getallen.

- Vermenigvuldigen met grote getallen.

1 duizend = 1.000
1 miljoen = 1.000.000
1 miljard = 1.000.000.000
1 biljoen = 1.000.000.000.000
1 biljard = 1.000.000.000.000.000

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.