Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Weefsels

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • mbo | 1645 woorden
  • 4 februari 2009
  • 23 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
23 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Samenvatting epitheelweefsel:
 Epitheelweefsel kan in gedeeld worden naar vorm:
 Plaveisel epitheel, zijn plaatjes die op elkaar gestapeld liggen, waardoor ze lijken op een muur. Komt voor in:
 Huid, mondholte, slokdarm en vagina
 Kubisch epitheel, is opgebouwd uit vierkante cellen. Deze komt als eenlagig epitheel voor in:
 Eierstokken en de nierkanaaltjes.
Meerlagig kubisch epitheel (komt voor in)
 Opperhuid

 Cilindrisch epitheel is opgebouwd uit hoge cellen. (Komt voor in)
 Aan de binnenkant van de afvoergangen van sommige klieren, in het slijmvlies van de darmen en de maag.
 Eenlagig Trilhaar epitheel (cilindrisch epitheel) (bevind zich in)
 Slijmvliezen van de luchtwegen, de eileiders en het middenoor.
 Indeling naar het aantal lagen.
 Eenlagig epitheel bestaat uit 1 laag cellen.
 In de binnenbekleding van alle bloedvaten ( endotheel)
 Meerlagig epitheel bestaat uit meerdere lagen cellen.
 In de opperhuid
 Indeling naar functie
 Bedekkend epitheel (beschermend epitheel) beschermd het lichaam tegen schadelijke invloeden.
Geweld, stoffen die je inademt of door infecties.
Bedekkend epitheel komt voor in de inwendige holle organen en bekleedt de binnenkant van deze organen.
 Hart, longen, bloed- en lymfevaten, nagels, opperhuid en de blaas..
 Afscheidend epitheel (klierweefsel) scheidt stoffen in of buiten het lichaam af. Je hebt eencellig en meercellig afscheidend epitheel.

 Eencellige klieren komen voor in de bekercellen van het slijmvlies  ze scheiden slijm af  waar door het oppervlak van dit weefsel vocht en glad blijft.
 Meercellige klieren kunnen we in 3 groepen delen
• Indeling naar vorm, afscheiding en functie.
 Indeling naar vorm.
 Buisvormig klieren (tubulaire klieren)
 zweetklieren, darmsapklieren, nieren.
 Trosvormige klieren (alveolaire klieren)
 talgklieren, speekselklieren, melkklieren, alvleesklier.
 Gemengde klieren (tubulo- alveolaire klieren)
 oorsmeerklier. Deze klieren hebben zo wel een buis als een trosvorm, deze vorm hebben de meeste klieren.
 Klieren zonder afvoerbuis
 Hormoonklieren, maag, darm, slijmvlies en longen.


 Indeling naar wijze van afscheiding. Met de wijze van afscheiding bedoelen we de manier waarop een klier zijn product kwijt raakt.
 Exocriene klieren zijn klieren met een afvoerbuis, ze scheiden hun product af via die afvoerbuis.

 Eccriene klieren scheiden stoffen af die in de kliercel gemaakt worden, waarbij de kliercel heel blijft.
• Speekselklieren en kleine zweetklieren
 Apocriene klieren scheiden stoffen af waarbij een deel van de cel wordt afgescheiden.
• Grote zweetklieren in de oksel, melkklieren en oorsmeerklieren.
 Holocriene klieren scheiden stoffen af waarbij de hele cel verloren gaat.
• Talg uit de talgklier
 Endocriene klieren hebben geen afvoerbuis en geven hun afscheidingsproduct direct aan het bloed
 Hormoonklieren
 Endo-exocriene klieren zijn klieren die hormoon afscheiden en ook een afscheiding hebben via een afvoerbuis.
 Alvleesklier en geslachtsklieren
 Indeling naar functie
 Het afscheiden van nuttige stoffen.
 Secretie, klieren die stoffen uitscheiden die nuttig zijn voor het lichaam. Het product dat word afgescheiden wordt is een secreet.
• Speeksel, darmsap, talg
 Incretie, hormoonklieren hebben een interne secretie, ze scheiden nuttige stoffen direct af aan het bloed. De hormonen die afgescheiden worden noemen we increten.
 Het uitscheiden van afvalstoffen.

 Excretie, klieren die afvalstoffen uitscheiden. Het product dat uitgescheiden wordt noem je een excreet.
• Urine en zweet

Samenvatting bind en steunweefsel
Cellen van steunweefsel worden gescheiden door celtussenstof. De celtussenstof is bepaald voor het soort steunweefsel.

bindweefsel
Er zijn 4 soorten steunweefsel:
 Bindweefselvezels (fibrillen). Dit is het meest voorkomende steunweefsel in het lichaam.
 Pezen, gewrichten, botten en in de wanden van de slagaders.
Bindweefsel is opgebouwd uit verschillende soorten cellen met daartussen celtussenstof.
Celtussenstof bevat 3 soorten bindweefselvezels.
 Collagene vezels, zijn stevige vezels met een grote weerstand. Hoe meer collagene vezels, hoe sterker het weefsel.
 Bestaat uit eitwit collageen.
 Elastische vezels, zijn elastisch en dunner dan de collagene vezels. Daarom zijn elastische vezels rekbaarder dan collagene vezels.
 Bestaat uit eiwit elastine

 Reticuline vezels, zijn zeer zelfstandige dunne eiwitvezeltjes. Ze vormen een netwerk. Reticuline vezels zitten op plaatsen waar het bindweefsel grenst aan een ander weefsel
 Rond organen.
 Indeling naar soort en functie.
 Vast bindweefsel bevat veel collagene vezels en weinig elastische en reticuline vezels. De collagene vezels vormen samen bundels, die een grote trekkracht kunnen opvangen.
 Beenvlies, pezen en banden om gewrichten zijn opgebouwd uit vast bindweesfel.
 Losmazig bindweefsel bestaat uit een grof netwerk van elastische en reticuline vezels en bevat weinig callogene vezels. Het is zacht en gemakkelijk te vervormen en kan een los verband vormen tussen de organen. Zo kan de huid op de onderlaag heen en weer geschoven worden en toch op de plaats blijven dankzij het losmazige weefsel van de onderhuid.
 Functie
 Het bindweefsel kan de volgende functies hebben.
 Bind en steun taken.
 Aanmaak van bloedcellen en opslag van vet.
 Reticulair bindweefsel heeft een losmazig structuur. En bevat veel reticuline vezels. Het reticulaire weefsel bevindt zich in:
 Het rode beenmerg, komt voor in het platte en korte beenderen. En in de uiteinden van de pijpbeenderen (epifysen). In het rode beenmerg worden ook bloedcellen (erytrocyten) en witte bloedcellen met een korrel (granulocyten) gevormd.
 Het lymfoide weefsel, waaruit de lymfeknopen zijn opgebouwd.

 Het vetweefsel is een losmazig (reticulair) bindweefsel dat veel vetcellen bevat. vetweefsel heeft de volgende functies:
Opslag, geeft steun aan organen, geeft warmte (isoleerd).
Vetweefsel komt voor in:
 Plooi van de het buikvlies
 Onderhuid
 Rond de oogbol
 Rond de nieren
 In de hand palm
 Onder de voetzolen.

Kraakbeenweefsel
Kraakbeen is elastisch, veerkrachtig en bevat weinig bloedvaten. Het heeft een witte kleur en is glad van oppervlakte. Doordat er weinig bloedvaten in het kraakbeenweefsel is de stofwisseling slecht en geneest kraakbeen heel moeilijk.

 Structuur/bouw
 Elastisch kraakbeen
 Gemakkelijk vormbaar, door de elastische vezels.
 Komt voor in de oorschelpen en neusvleugels
 Glasachtig kraakbeen (hyalienkraakbeen)

 Doorscheinende tussenstof, dunne collagene vezels en elastische vezels het is stevig maar ook soepel.
 Komt voor tussen de ribben en borstbeen, in de luchtpijp en gewrichtsoppervlakten.
 Vezelig kraakbeen
 Komt voor op de plaatsen waar grote druk komt te staan. Bevat veel collagene vezels.
 Komt voor in tussenwervelschijven, in de kraakbeenschijf en tussen de schaambeenderen. (symfyse)
 Functie
 Vormgevend
 Beschermend
 Verbindend
 Schokopvangend

Beenweefsel
Het beenweefsel bestaat uit cellen, vaste tussenstof en collageenvezels. Beenweefsel is hard en stevig en bevat veel bloedvaten. De hardheid wordt veroorzaakt door kalkzouten in de tussenstof. De stevigheid wordt bepaald door de collagene vezels.
 Bouw
 Compact been
 Hard en wit, en is de buitenste laag van het bot
 Spongieus been (sponsachtig)
 Zit aan de binnenkant van het compact been. Het bevind zich in de platte en korte beenderen, in de uiteinden van de pijpbeenderen (epifysen) en in het rode beenmerg.

 Het vormt een netwerk van beenbalkjes, waardoor een steigerconstructie ontstaat. De been balkjes zijn zo gerangschikt dat ze verlopen in de richting van de grootste druk of trek.
 Functie
 Vorm
 Steun, De beenderen vormen de kapstok van het lichaam. Ook geven de beenderen steun aan de organen.
 De schedel beschermt de hersenen. De wervels beschermen het ruggenmerg en de ribbenkast beschermt de inwendige organen.
 Aanhechtingsplaats voor spieren
 Bloedvorming vind plaats in het beenmerg.

Zenuwweefsel
 Het zenuwweefsel is opgebouwd uit zenuwcellen, neuronen genoemd.
 Een zenuwcel bestaat uit een zenuwcellichaam met een kern.
 Het zenuwcellichaam heeft verschillende uitlopers, ook wel neuronfibrillen genoemd. Daar bestaan 2 soorten van:
 Neuriet (axon) is lang en geleiden de prikkels van de cel af. (een )
 Dendrieten zijn kort en geleiden prikkels naar de cel toe. ( meer )
• Om de neuriet heen zit een myelineschede. Dat is een vetachtige stof met een isolerende werking.

• Een neuriet van een motorische zenuw eindigt in een motorisch eindplaatje dat in verbinding staat met een spiervezel. Als een spiervezel een prikkel krijgt van een neuriet, kan deze zich samentrekken. Een neuriet kan ook een klier prikkelen tot afscheiding.
• Synaps is een plaats waar de prikkel van de ene zenuwcel naar de volgende zenuwcel overspringt.
 Er zijn 3 soorten zenuwen.
 Motorische zenuwen geleiden prikkels van af de hersenen en het ruggenmerg naar de spieren of klieren toe, die zich dan respectievelijk kunnen samentrekken of stoffen afscheiden.
 Zijn bundelingen van neurieten. ( wanneer de prikkelgeleiding van de motorische zenuw verstoord is kan er verlamming optreden.)
 Sensibele zenuwen geleiden prikkels vanuit de omgeving naar het ruggenmerg en hersenen toe.
 Zijn bundelingen van dendrieten.
 Bewustwording van deze prikkels vindt plaats in de hersenen. ( wanneer de prikkelgeleiding van de sensibele zenuw verstoord is, veranderd de gevoelswaarneming, bvb: tintelingen, pijn of gevoelloosheid.)
 Gemengde zenuwen zijn opgebouwd uit motorische en sensibele zenuwen. Deze zenuwen geleiden dus bewegingsprikkels en gevoelsprikkels.
 Zenuwbanen
 Centrale zenuwstelsel
 Hersenen en het ruggenmerg
 Perifeer zenuwstelsel is wat izch buiten het centrale zenuwstelsel bevindt.

 Hersenzenuwen en de ruggenmergzenuwen
 Functie
 Opvangen van prikkels en impulsen
 Verwerken van prikkels en impulsen
 Afgeven van prikkels en impulsen

Spierweefsel
 Soorten spierweefsel
 Gladspierweefsel
 Opgebouwd uit spoelvormige cellen, in die cellen komen in de lengterichting myofibrillen voor.
 De gladde spiervezels trekken zich langzaam en gelijkmatig samen.
 Onwillekeurig spierweefsel ( maag, darm, bloedvaten )
 Dwars gestreept spierweefsel
 Opgebouwd uit grote cilindervormige cellen. De cel bevat meerdere kernen en kan zelfs langer dan 10 cm zijn.
 Dwarsgestreepte spieren trekken zich snel en krachtig samen
 Willekeurig spierweefsel. ( gezichts- en skelet spieren )

 Hartspierweefsel
 Onwillekeurig spierweefsel
 Trekt zich snel en krachtig samen.
 Bouw van de verschillende bovengenoemde spiersoorten.
 Spiercel is een cel die bewegen mogelijk maakt.
 Myofibrillen zijn dunne d raden, die zich kunnen samentrekken. De gladde spiercellen zijn in de lengte met elkaar verbonden. De myofibrillen lopen via de dunne uiteinden van een spiercel in een andere spiercel over.
 Het spierweefsel is opgebouwd uit spiervezels (cellen). Deze zijn omgeven door een bindweefselvliesje.
 Om een groep spiervezels bevindt zich weer een bindweefselvlies. Zo vormt een groep vezels verschillende spiervezels een spierbundel.
 Een spierbuik is het dwarsgestreepte spierweefsel in een spier dat zich kan samentrekken.
 Een paar spierbundels bij elkaar worden weer omgeven door een spierweefselvlies, dat spierfascie (spierschede) genoemd wordt.
 Aan het uiteinde van de spier loopt dit bindweefsel over in een pees. Een pees is het uit einde van een spier en bevat stevig bindweefsel.
 Een peesschede is een soort buisje wat om de pees heen zit. dit bestaat uit vloeistof. Deze bestaat uit een binnen en buiten blad, waarbij het binnenblad kan bewegen ten opzichte van het buitenblad.

 Functie
 De belangrijkste eigenschap van een spierweefsel is de concentratie (samentrekken). Een spier kan alleen samentrekken als er een zenuwprikkel aan vooraf is gegaan. En het overbrengen van een zenuwprikkel op een spier wordt innervatie genoemd.

REACTIES

C.

C.

Dank je wel voor de samenvatting!!!

13 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.