Biologie samenvatting biologie voor jou havo 4 thema 2
Samenvatting biologie h.2
2.1: weefselonderzoek
Bij kanker is de celdeling van een cel ontregeld en ontstaat er en gezwel. De medische naam voor een gezwel is tumor. De meeste mensen denken bij een tumor gelijk aan kanker, maar de meeste tumoren zijn goedaardig. Dat wil zeggen dat ze geen kanker tot gevolg hebben. Ook steenpuisten en wratten zijn tumoren. Bij kanker spreekt men van een kwaadaardig gezwel of kwaadaardige tumor.
Om met een microscoop een tumor te onderzoeken, is er weefsel nodig. Het verzamelen van weefsel wordt biopsie genoemd. Je kan weefsel verzamelen door een naald of met een operatie. Weefsel kan je ook verzamelen om een afwijking op te sporen.
Eerst wordt het weefsel in was gegoten om er kleine plakjes va af te kunnen snijden. Daarna wordt het weefsel gekleurd, waardoor verschillende structuren of cellen verschillende keuren krijgen.
2.2: zelf cellen bekijken
Om cellen onder een microscoop te kunnen bekijken, maak je eerst een preparaat van de cellen.
2.3: plantaardige en dierlijke cellen
Cellen zijn omgeven door een celmembraan. Het celmembraan scheid het inwendige van de cel af van zijn milieu. Via het celmembraan vindt selectieve opname en afgifte van stoffen plaats. Via stoffen die zich aan het celmembraan kunnen hechten, vindt communicatie tussen cellen plaats. Het celmembraan bestaat voor het grootste gedeelte uit vetmoleculen. Hierdoor wordt het cytoplasma gescheiden van het milieu buiten de cel.
Binnenin de cel zit het cytoplasma (celplasma). Dit is de inhoud van de cel. Het cytoplasma bestaat uit water met daarin organellen en een grote hoeveelheid opgeloste stoffen. Organellen zijn structuren in een cel, zoals de celkern en bladgroenkorrels. Organellen zijn zelf ook biologische eenheden. Ze hebben eigen, specifieke eigenschappen. In de meeste prokaryoten zijn geen organellen te vinden.
Bij cellen van planten ligt om het celmembraan de celwand. Deze liggen tussen de cellen en maken dus geen deel uit van de cel. Celwanden rekent men tot de tussencelstof. De celwanden van plantencellen liggen niet altijd straks naast elkaar. Er liggen holtes tussen die intercullaire ruimtes worden genoemd. In de intercullaire ruimtes bevindt zich vaak water, maar bijvoorbeeld bij bladeren zit daar ook vaak lucht.
In het cytoplasma ligt de celkern. Om de celkern zit het kernmembraan. In de kern bevinden zich de chromosomen.
Veel plantaardige cellen bevatten een grote centrale vacuole. Het cytoplasma ligt dan in een dunne laag tegen de celwand aan. Om de vacuole zit het vacuolemembraan en het bevat vacuolevocht. De grote centrale vacuole speelt een belangrijke rol bij de stevigheid van plantaardige cellen. Ook kunnen de vacuolen van planten kleurstoffen bevatten. De kleurstoffen geven de kleur aan bijvoorbeeld bloemen en vruchten. In het cytoplasma kunnen ook plastiden voorkomen. Plastiden vormen een groep organellen die bij planten voorkomen, maar niet bij dieren. We onderscheiden drie typen plastiden: chloroplasten (bladgroenkorrels), chromoplasten (kleurstofkorrels) en leukoplasten, waartoe de zetmeelkorrels horen. Sommige plastiden kunnen overgaan in andere plastiden.
2.4: weefsels en organen
Stamcellen zijn cellen die zich nog niet hebben ontwikkeld tot een bepaald type cel en nog geen specifieke functie hebben. Afhankelijk van de omstandigheden vormen ze bepaalde celsoorten, weefsels en organen. Ieder mens is ontstaan uit één bevruchte eicel. Cellen van een embryo kunnen uitgroeien tot allerlei verschillende typen cellen. Deze stamcellen heten embryonale stamcellen. Ook allerlei organen blijken stamcellen te bevatten. Zo bevat beenmerg stamcellen die kunnen uitgroeien tot verschillende bloedcellen. Dit type stamcellen heet adulte stamcellen.
Weefsels:
Uit embryonale stamcellen ontstaan groepjes cellen van hetzelfde type. Deze cellen van zo’n groepje beïnvloeden elkaar en werken samen. Een groep cellen met dezelfde vorm en functie noemen we een weefsel. De vorm van de cellen in een weefsel hangt nauw samen met de functie van het weefsel. Op verschillende plaatsen in je lichaam komt dekweefsel voor. Dekweefsel omsluit delen van een organisme of het hele organisme, zoals de huid bij de mens. De cellen zijn aak rechthoekig en sluiten nauw aan.
Je moet de weefsel, organen en organenstelsels kunnen herkennen bij de mens:
Beenderstelsel : beschermt organen, maakt beweging mogelijk, geeft vorm aan je lichaam, stevigheid en maakt bloedcellen.
Spierstelsel: maakt beweging mogelijk.
Ademhalingsstelsel: opnemen van zuurstof en afgeven van koolstofdioxide.
Bloedvatenstelsel: vervoert bloed met zuurstof en voedingsstoffen naar de organen, vervoert bloed met CO2 en andere afvalstoffen naar nieren en longen.
Verteringsstelsel : knipt voedsel in kleine opneembare brokjes die de darmen kunnen opnemen.
Zenuwstelsel: bestaat uit hersenen, ruggenmerg en zenuwen. Stuurt spieren aan en verwerkt informatie uit zintuigen.
Huid: beschermt tegen ziekteverwekkers, isoleert het lichaam en regelt lichaamstemperatuur en afgeven van vocht ( zweet).
Voortplantingsstelsel: voortplanten
Urinestelsel: regelt de samenstelling van bepaalde stoffen in je bloed en scheidt afvalstoffen uit.
Hormoonstelsel: bevat organen die hormonen aan het bloed afgeven en hormonen zijn stoffen die signalen kunnen doorgeven in ons lichaam.
Lymfestelsel: helpt vocht uit weefsels af te voeren en belangrijke rol in ons afweringssysteem.
Een orgaan is een deel van organisme meen of meer functies. Een orgaan bestaat uit verschillende weefsels. Organen werken vaak samen in organenstelsels, bijvoorbeeld het verteringsstelsel of het bloedvatenstelsel.
2.5: De celorganellen.
De celkern met chromosomen speelt een belangrijke rol bij de zelfregulatie van de cel. De celkern bevat kernplasma. In het kernmembraan bevinden zich kernporiën. De kernporiën regelen het transport van stoffen in en uit de kern.
Het DNA in de celkern bevat onder andere de informatie voor de bouw van eiwitten. Eerst ontstaat aan het DNA een ‘boodschapper-molecuul’. Dit molecuul wordt vanuit het kernplasma, via een kernporie, vervoerd naar het cytoplasma. In het cytoplasma bevindt zich een uitgebreid membranenstelsel, het endoplasmatische reticulum. Dit is een netwerk van dubbele membranen, waaruit ook het kernmembraan bestaat. De membranen liggen bijna tegen elkaar aan en vormen zo afgeplatte holten en kanaaltjes. De functie van het endoplasmatische reticulum is het transporteren van stoffen. Op de membranen van het endoplasmatische reticulum bevinden zich ribosomen.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden