Hoofdstuk 7, Voortplanting

Beoordeling 5.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1447 woorden
  • 20 maart 2003
  • 38 keer beoordeeld
Cijfer 5.8
38 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
Hoofdstuk 7 Voortplanting

7.1 Waarom Seks

Als iets of iemand het goed doet in zijn omgevind, is het handig als de nakomelingen dezelfde gunstige eigenschappen hebben als hun ouders. Ongeslachtelijke voortplanting ligt dan erg voor de hand; wanneer de omstandigheden gelijk blijven, is ongeslachtelijke voortplanting gunstig.
Bij geslachtelijke voortplanting gaat het om het vermengen van erfelijke informatie. Het levert nakomelingen op met een nieuwe combinatie van erfelijke informatie en dat is voordelig voor een soort in een steeds veranderende omgeving.

7.2 De Cellen Waar het Om Draait

Zaadcellen zitten in dunne buisjes in de zaadballen. Zaadbuisjes bevatten 1000en cellen die vanaf de puberteit constant delen. Uit deze voorlopercellen ontstaan de zaadcellen. Als er ongeveer 12 dagen lang geen zaadlozing plaatsvindt, ruimen witte bloedcellen de zaadcellen door middel van fagocytose op.

Ongezonde zaadcellen hebben geen zwemstaart, geen acrosoom of ze hebben een verkeerde vorm.
De productie van zaadcellen loopt soepel bij een temperatuur van 36˚C en daarom zitten de zaadballen in een speciale huidplooi; de balzak. Door een strakke broek kan dit ‘koelmechanisme’ verstoord raken.

Bij de geboorte heeft een meisje ongeveer 2 miljoen voorlopercellen in haar eierstokken. Elke voorlopercel van een eicel vormt samen met een laagje hulpcellen een folikel. Elke maand ontwikkelen er een aantal folikel, maar slechts één folikel maakt die ontwikkeling af. Anders is er sprake van een geboorte van een meerling.

Iedereen heeft eigenschappen van zowel vader als moeder. Erfelijke eigenschappen zijn vastgelegd in het DNA dat in de celkern zit. Omdat beide ouders een set DNA hebben gekregen, heb je eigenlijk alle informatie dubbel. Chromosoomparen kun je herkennen aan hun overeenkomst in vorm en grootte. Het aantal paren verschilt per organisme, maar bij mensen is het aantal paren chromosoment 23 per cel (afgekort: 2n= 46)

Ei- en Zaadcellen bevatten in plaats van 46 slechts 23 chromosomen, die allemaal van elkaar verschillen (n=23). Geslachtscellen worden vanuit gewone lichaamscellen gemaakt door een bijzondere deling: meiose of reductiedeling, die plaats vind in de zaadballen en eierstokken.
Voor zo’n deling plaatsvind, verdubbelt het DNA (net zoals bij mitose) zodat elk chromosoom uit twee chromatiden bestaat. Daarna vold de meiose.
Eerst Meiose 1: in een aantal stappen gaan de chromosomen van de paren uit elkaar.
Vervolgens Meiose 2: de chromatiden scheiden. Aan het eind van de meiose zijn uit één cel (2n=46) vier (geslachts)cellen ontstaan waarvoor geldt: n=23.

7.3 In De Baarmoeder

Dingen waaraan je kan merken dat je zwanger bent:
- Je wordt niet meer ongesteld
- Je krijgt een dikkere buik
- Je eet meer

Één zaadcel kan een eicel bevruchten. Dan dringt de kern vanuit een zaadcel de eicel binnen. Onmiddellijk daarna ontstaat er een ondoordringbare laag om de bevruchte eicel, het bevruchtingsmembraam. Deze zorgt ervoor dat er niet nog een kern van een andere zaadcel nar binnen kan komen.

De bevruchte eicel (zygote) begint al in de eileider te delen. Trilhaarcellen in de want dan de eileider transporteren de delende zygote in enkele dagen naar de baarmoeder. Dee eerste delingen (klievingen) vinden plaats binnen het bevruchtingsmembraan. In dit stadium komt het klompje cellen in de baarmoeder aan en verdwijnt het bevruchtngsmembraan.


Na bijna een week is het klompje cellen uitgegroeid tot een blaasje waarvan de buitenste cellaag uitsteeksels gaat vormen. Deze komen in contact met het slijmvlies van de baarmoeder en kruipen tussen de slijmvliescellen in => Innesteling. Het baarmoederslijmvlies van de moeder is rijk aan bloedvaten waar voedingsstoffen en zuurstof in zitten zodat de deling en groei van de cellen door kunnen gaan.
In de 2e week van het prille leven ontwikkelt deze toevoerweg zich tot een permanente verbinding: de placenta.

De binnenste cellaag van het blaasje ontwikkelt zich tot een embryo. Cellen moeten zich dan veelvuldig delen een gaan zich specialiseren. Na ongeveer 8 weken zijn alle organen in aanleg aanwezig. Vanaf dat moment heet een embryo foetus en is ongeveer 3 cm. lang. Vruchtvliezen en vruchtwater beschermen de foetus.

Rond de 15e week begint het emrbryonale hart bloed te pompen. Een deel daarvan stroomt via twee slagaders van de navelstreng nara de moederkoek/placenta. Die dient als snorkel, snackbar en wc. Doordat de placenta met de zwangerschap meegroeit, kan de foetus zijn bloedsamenstelling constant houden en blijven groeien.
Ledematen en spieren ontwikkelen zich en worden groter.

Rond de 40e week vindt de bevalling plaats. De baby scheidt stoffen af waardoor de baarmoederspieren regelmatig maar zwak samentrekken. Het kind beweegt zijn hoofd naar beneden richting de baarmoederhals => indaling.
Hierna worden de spiersamentrekkingen steeds sterker => weeën. Vlak voor de weeën of tijdens, scheuren de vluchtvliezen en loopt het vruchtwater weg. Wanneer de baarmoederopening zo’n 10 cm. groot is (volkomen ontsluiting) kan de baby de baarmoeder uit. Met behulp van enkele persweeën van baarmoeder en buikwand wordt het kind geboren. Daarna volgt nog een serie naweeën die de placenta naar buiten persen.

7.4 Hormonen Regelen

De activiteiten van alle organen zijn op elkaar afgestemd en worden bijgesteld indien nodig. Niet alleen je zenuwstelsel maar ook signaalstoffen in het bloed, hormonen, coördineren die activiteiten.

Na verloop van tijd zal de periode tussen twee menstruaties steeeds ongeveer een maand zijn. Een maandelijkse cyclus begint met de groei van één of meer follikels in een eierstok. In de follikel rijpt de eicel. Halverwege de cyclus, rond dag 14, barst de rijpe eicel uit de follikel en komt terecht in de eileider. Na de ovulatie (eisprong) is de eicel ongeveer 12 uur lang bevruchtbaar. Zonder bevruchting sterft zij af en wordt afgebroken. De cellen van de follikel leven langer: in de 10-14 dagen na de ovulatie nemen zij veel vetachtige stoffen op en vomren zij het gele lichaam.

Het jonge embryo heeft een speciale oplossing om te overleven: het baarmoederslijmvlies. Via contact met de bloedvaten van de moeder is de aanvoer van zuurstof en voedingsstoffen verzekerd.

Als de eicel onbevrucht blijft is het baarmoederslijmvlies overbodig. De menstruatie is het proces waarbij het lichaam het slijm en bloed van het baarmoederslijmvlies afstoot.

De hypofyse heeft invloed op de menstruatiecyclus. Deze hormoonklier bevind zich in het midden van de hersenen. Hij produceert de hormonen FSH en LH.
FSH (follikel-stimulerend-hormoon) stimuleert de rijping van de follikel en eicel.
LH (luteïniserend-hormoon) stimuleert de ovulatie en de vorming van het gele lichaam.
Maar er zijn meer hormonen die een rol spelen. De cellen van de follikel maken diverse oesrogenen (oestron en oestradiol). Onder invloed van deze vrouwelijke geslachtshormonen groeit er in de baarmoeder aan het begin van de menstruatiecyclus een nieuw baarmoederslijmvlies. Het gele lichaam produceert behalve oestrogenen vooral het vrouwelijk geslachtshormoon progesteron.
Progesteron verandert de bouw van het baarmoederslijmvlies: extra bloedvaten en voedingsstoffen maken het gered door de innesteling van een klompje cellen dat uit de bevruchte eicel is ontstaan. Zonder innesteling sterven de cellen van het gele lichaam af. De hoeveelheden vrouwelijke geslachtshormonen dalen, met als gevolg het afsterven en afstoten van het baarmoederslijmvlies.

Tijdens de zwangerschap neemt de hoeveelheid progesteron sterk toe. De hoeveelheid FSH blijft laag en het baarmoederslijmvlies groeit verder uit. De melkklieren gaan groeien (door de grote hoeveelheid progesteron). In het begin van de zwangerschap zorgt het gele lichaam voor de progesteron productie. Het embryo maakt in het begin het hormoon HCG. Deze houdt het gele lichaam in stand zodat de progesteronproductie doorgaat. HCG is met behulp van een zwangerschapstest aan te tonen. Later neemt de placenta de taak van het gele lichaam over een gaat zelf progesteron maken. De placenta stimuleert daarmee zijn eigen ontwikkeling.

7.5 Grenzen Aan De Vruchtbaarheid

IVF staat voor in vitro fertilisatie. Het begint met een hormoonbehandeling en op dag 21 van haar cyclus krijgt de vrouw stoffen toegediend die de hypofyse remmen. Als de vrouw ongesteld wordt, worden er om de groei en rijping van de follikels te stimuleren tweemaal daags hormonen ingespoten. Als dat goed gaat, doet de gynaecoloog een follikelpunctie. Met behulp van een ‘echo’ bepaald deze de plaats waar de follikels zitten. Vervolgens prikt hij via de vagina verschillende follikels aan met een holle naald en zuigt de eicellen op. Die gaan samen met de zaadcellen van een man in een schaaltje met kweekvloeistof. Na een paar dagen wordt het resultaat onder een microscoop bekeken. De arts kiest een aantal embryo’s uit en plaatst deze via een slangetje in de vrouw haar baarmoeder. Om de innesteling te bevorderen krijgt ze een aantal dagen medicijnen.

Als je dragen bent van een ziekte, heb je 2 mogelijkheden om zeker te wetn dat je kindje het niet krijgt:

1) Vlokkentest (een paar cellen woren weggezogen en er wordt een DNA-test gedaan. Er kan dan altijd nog een abortus worden gedaan.)
2) IVF (de embryo’s onderzoeken met een DNA-test en dan de goede terugzetten.)

Chromosomen zijn goed te zien tijdens de mitose. Aan de hand van foto’s hiervan kunnen artsen een chromosomenportret oftewel karyogram maken. Hierop zijn afwijkingen aan de chromosomen of in chromosomenaantal goed te zien.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.