Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 4

Beoordeling 8.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas havo | 1355 woorden
  • 16 juni 2012
  • 3 keer beoordeeld
Cijfer 8.7
3 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Paragraaf 1; Bloed

Elk mens heeft 5 à 6 liter bloed. In bloed zit onder andere bloedplasma, bloedcellen en bloedplaatjes. Bloedplasma is een lichtgele vloeistof. 55% van je bloed is bloedplasma. In het overige zitten rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes.

Bloedplasma bestaat voor 91% uit water en voor 7 % uit eiwitten (plasma-eiwitten). De overige delen zijn bijv. opgeloste zouten. Bloedplasma vervoert verschillende stoffen door het lichaam, bijvoorbeeld koolstofdioxide. Een van de plasma-eiwitten heet fibrinogeen. Deze helpt bij de bloedstolling.

Rode bloedcellen hebben geen celkern. Ze bevatten de stof ‘hemoglobine’. Dit is een rode kleurstof. Hiermee kunnen ze zuurstof opnemen en afgeven. Per mm3 bloed komen ongeveer 5.000.000 bloedcellen voor.

Je hebt ook verschillende soorten witte bloedcellen. Je hebt soorten die bacteriën bestrijden. Dit doen ze door zich de bacterie in te sluiten. De bacterie komt in een witte bloedcel en gaat dood. Ook de witte bloedcel gaat dood. De etter of pus die uit de wond komt zijn dan ook dode bloedcellen en bacteriën. Witte bloedcellen hebben wél een celkern, en er komen er ong. 5000 per mm3 voor.

Bloedplaatjes zijn delen van uitelkaargevallen cellen. Ze hebben geen celkern. Bloedplaatjes zorgen ervoor dat het bloed ook buiten de bloedvaten goed stolt. Soms kan het ook in de bloedvaten stollen. Er ontstaat een bloedprop, en dit heet trombose. Per mm3 bloed komen er ongeveer 300.000 bloedplaatjes voor.

Paragraaf 2; De bloedsomloop

De weg die het bloed door het hele lichaam aflegt heet de bloedsomloop. Het hart is een dubbele pomp. Hij pompt het bloed naar de longen, en zuurstof vanuit de longen naar het hart. Dit deel heet de kleine bloedsomloop. De functie hiervan is zuurstof opnemen uit de longen. De kleine bloedsomloop komt uit in de linkerhelft van het hart. Dit deel van het hart pompt het bloed + zuurstof door het hele lichaam. Dit is de grote bloedsomloop. Dit heet samen de dubbele bloedsomloop.

Paragraaf 3; Het hart

Het hart verbruikt zuur- en voedingsstoffen bij de verbranding. Hierbij komen koolstofdioxide en andere stoffen vrij. Door de kransslagaders stroomt bloed met zuurstof en voedingsstoffen naar de hartspier. Kransslagaders zijn vertakkingen van de aorta. De kransader laat het bloed dat veel koolstofdioxide en andere afvalstoffen weglopen van het hart. De kransaders komen rechtstreeks uit de rechterboezem.

Zuurstofarm bloed stroomt het hart binnen via de onderste en bovenste holle ader. Deze komen uit in de rechterboezem. Hiervandaan stroomt het door naar de rechterkamer. De rechterkamer pompt het bloed naar de longslagader. Deze splitst zich in tweeën en gaat naar de beide longen. Hier word er zuurstof in het bloed gepompt. Dan gaat het bloed via de longaders weer terug. Via de linkerboezem komt het bloed in de linkerkamer, en via de aorta komt het bloed in de grote bloedsomloop. De boezems en kamers zijn gescheiden door hartkleppen. Hierdoor kan het niet gebeuren dat het bloed terugstroomt naar de boezems. De halvemaanvormige kleppen zorgen ervoor dat het bloed niet terugstroomt naar de kamers.

Hartslag:
De hartslag begint als de boezems volgestroomd zijn. De boezems trekken samen en hierdoor stroomt het bloed naar de kamers. Als de kamers vol zijn, trekken de kamers samen. De hartklappen slaan dicht en de druk stijgt. Door de druk gaan de halvemaanvormige kleppen open en stroomt het bloed naar de aorta en de longslagader. Hierna begint de hartpauze. Boezems en kamers zijn ontspannen, Hierna begint weer een hartslag.

Basisstof 4; De bloedvaten

Het bloed uit het hart komt in de slagaders. Deze duwt het bloed naar de organen. Door deze kracht is de bloeddruk hoog. De wanden van slagaders zijn dik, stevig en elastisch. Hierdoor kunnen de slagaders uitrekken, zodat het bloed makkelijk erdoor heen kan.

De wanden van de bloedvaten worden in de organen steeds dunner. Bloedvaten waarvan de wand nog één cellaag dik zijn, heten haarvaten. Hier neemt de bloeddruk sterk af. De haarvaten komen weer samen in de aders. Hier stroomt het bloed terug naar het hart, en de bloeddruk is laag. In veel aders zitten kleppen. Deze zorgen ervoor dat niet al het bloed in één richting doorlaten. Ze zorgen er ook voor dat het bloed niet terug kan stromen.

Het bloed dat uit de dunne darm wegstroomt is zuurstofarm. Dit bloed stroomt via de poortader naar de lever. In de lever worden voedingsstoffen opgenomen. De lever ontvangt zuurstofrijk bloed via de leverslagader en zuurstofarm bloed via de poortader. Via de leverader stroomt zuurstofarm bloed weg.

Basisstof 5; Hart- en vaatziekten

Een te lage bloeddruk komt niet vaak voor, mensen die hier last van hebben, hebben meestal last van hoofdpijn en duizeligheid. Een te hoge bloeddruk komt vaker voor. Bij gezonde bloedvaten is de wand van de binnenkant glad. Bij sommige mensen wordt de binnenkant van het vat langzaam ruwer, dat komt doordat er cholesterol tegen de binnenkant wordt afgezet. Als je steeds meer cholesterol aan de binnenkant van je bloedvaten hebt kan wordt deze steeds nauwer en kan verstopt raken. Meestal word er later ook kalk afgezet, waardoor de wand stijver en minder elastisch wordt. Dit heet aderverkalking of atherosclerose. Als een kransslagader of een aftakking ervan verstopt raakt, krijgt een deel van het hartspier geen zuurstof en voedingsstoffen meer. Dit deel kan dan afsterven, dat noemen we een hartinfarct. Als een kransslagaders sterk vernauwd is, kan een hartchirurg een bypassoperatie uitvoeren. Er wordt dan een omweg aangelegd om het vernauwde deel van het bloedvat heen.

Basisstof 6; Weefselvloeistof en lymfe

Door de hoge bloeddruk word er vocht door de haarvaten naar buiten geperst. Dit vocht heet weefselvloeistof. Het bevind zich tussen de cellen van de organen. Cellen nemen zuur- en voedingsstoffen op. De afvalstoffen van de cellen worden afgegeven aan het weefselvloeistof. Het weefselvloeistof met het koolstofdioxide word voor een deel weer opgenomen in de haarvaten.

Het overige deel komt in de lymfevaten. De vloeistof hierin word lymfe genoemd. Lymfe bestaat uit opgeloste stoffen en witte bloedcellen. Lymfe is een vervoersstof. Lymfevaten voeren de lymfe weg van de cellen. Alle lymfevaten vormen het lymfevatenstelsel. Uiteindelijk komt alle lymfe in de rechterlymfestam en de borstbuis. Via deze aders komt de lymfe in de bovenste holle ader. In sommige plekken in je lichaam zitten lymfeknopen, deze zuiveren de lymfe van bijv. ziekteverwekkers.

Basisstof 7; Uitscheiding

Sommige stoffen worden uit het bloed gehaald en vervolgens uit het lichaam verwijdert. Dit heet uitscheiding. Door de nierslagaders stroomt zuurstofrijk bloed naar de nieren. De nieren halen de afvalstoffen uit het bloed. Door de nieraders stroomt het schone bloed weg. Een nier bestaat uit nierschors, niermerg en nierbekken. Deze verwijderen de afvalstoffen, het overtollige water, zouten en overige schadelijke stoffen. Dit heet samen urine. Via de urineleiders word de urine afgevoerd naar de urineblaas, hier word het tijdelijk opgeslagen. Af en toe word deze blaas geleegd via de urinebuis.

Basisstof 8; Bloedstolling

Bloedverlies word goed tegengehouden door je eigen lichaam. De spieren spannen aan, zodat het bloed er minder makkelijk tussendoor kan. Bloedplaatjes kleven vast, zodat er een beschermlaagje komt. Fibrinogeen word omgezet in fibrine. Dit worden een soort draden op de wond. Hier blijven bloedcellen hangen. Zo ontstaat er een bloedstolsel. Iemand die bloederziekte heeft is al in gevaar bij een klein wondje, omdat een wondje blijft bloeden.

Basisstof 9; Antistoffen

Stoffen die niet in je lichaam horen noemen we lichaamsvreemde stoffen. Bij een infectie komen dit soort stoffen je lichaam in. Deze kunnen je ziek maken. Witte bloedcellen maken ook wel eens antistoffen tegen dit soort ziektes. Bij de eerste keer dat er een ze een stof in het lichaam krijgen, kunnen ze hem herkennen. Zo kun je niet meer ziek worden. Dit heet natuurlijke immuniteit. Je hebt ook kunstmatige immuniteit. Dit is een inenting. Met deze inenting maken ze je eigenlijk een beetje ziek. Zo kunnen de witte bloedcellen de ziekte herkennen, en zo kun je niet meer ziek worden.

Basisstof 10; Bloedgroepen

Iedereen heeft een bloedgroep. Je hebt bloedgroep A, B, AB en O. O is onzijdig. Als mensen bloedarmoede hebben kunnen ze extra bloed bijgetapt krijgen. Maar niet elk bloed kan er zomaar bij.

A kan geen B krijgen, geen AB, wel O
B kan geen A krijgen, geen AB, wel O
AB kan alleen O krijgen
O kan alleen O krijgen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.