Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 13

Beoordeling 6.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 1e klas havo | 1196 woorden
  • 29 november 2004
  • 9 keer beoordeeld
Cijfer 6.7
9 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 13 Om te springen gebruik je je skeletspieren. Daarin is het weefsel verdeeld in groepen die omringd zijn door een laagje bindweefsel. Dat heet een spierbundel en die bestaat uit spiervezels. Deze bestaan weer uit de eiwitten actine en myosine. In de vezels liggen grote bundels van deze eiwitten> fibrillen. Deze liggen in lengterichting naast elkaar. Als de fibrillen in rust zijn, zijn de eiwitten uit elkaar geschoven. Een spierfibril is dun en lang. In actie is hij kort en dik. Spieren hebben brandstof nodig om te werken. Om te ontspannen gebruik je een ander spier als wanneer je deze spant, dit heet een antagonist. Zwaartekracht en bloeddruk kunnen helpen om spieren weer te verlengen. Skeletspieren zijn dwarsgestreept. De spieren vertonen een streepjespatroon. Een springster heeft ook snelheid nodig. Die is bij de geboorte vastgelegd. Spiervezels bevatten ook myoglobine. Als er veel myoglobine is de spier zit, is deze rood. Die met weinig myoglobine zijn wit. Rode spieren kunnen inspanningen langer volhouden, ze hebben een extra zuurstofvoorraad. Ze trekken wel langzamer samen dan witte spieren. Door trainen kun je de kleur van de spieren veranderen. Training heeft ook effect op de hartspier, deze wordt sterker en krijgt meer uithoudingsvermogen. De vezels liggen niet naast elkaar, maar hebben een vertakt patroon, dit maakt hem geschikt voor zijn functie. Hartspiervezels hebben maar één celkern. Er zijn ook spieren die je niet kunt trainen, deze zijn glad en zitten rondom de bloedvaten en darmen. Hier liggen de fibrillen door elkaar en vormen dus geen streepjespatroon. Ze hebben maar één celkern en kunnen niet snel samentrekken, ze kunnen wel lang een inspanning volhouden. Energie is nodig om de spieren te kunnen samentrekken. In je spiervezels verbranden de mitochondriën de organische brandstoffen tot anorganisch koolstofdioxide en water. De energie is gedeeltelijk warmte, maar ook een deel ATP (oplaadbare batterij) deze geeft energie waar dat nodig is. Spieren kunnen maar een bepaalde voorraad ATP opslaan, door te trainen kun de deze mogelijkheid vergroten. De noodbatterij voor spieren is creatinefosfaat. Als je ATP op dreigt te raken, gebruik je dit. Deze 2 stoffen worden je fosfaataccu genoemd. Voedingsstoffen in energie omzetten is een voorbeeld van dissimilatie. Als er teveel glucose moleculen in de spieren komen, knappen ze, er komt dan teveel water de spieren binnen. Processen waarbij je zuurstof nodig hebt, noem je aëroob. Voor aërobe dissimilatie komt de zuurstof uit je ademhaling en de bloedsomloop. Door uitademen raak je water en co2 kwijt. Bij een zware inspanning heb je meer zuurstof nodig dan mogelijk, je gaat dan anaëroob werken. Zonder zuurstof. Hiervoor is allen glucose geschikt, veel restenergie zit ook in melkzuur. Dit blijft over i.p.v co2. door melkzuur verzuren je spieren en kunnen ze dus niet meer goed in e n uit elkaar schuiven. Je kunt zo kramp krijgen. Na een grote inspanning moet je vaak hijgen, zo kun je de nodige zuurstof alsnog dissimileren. Dit noem je zuurstofschuld. Getrainde sporters hebben veel meer melkzuur in hu spieren dan ongetrainde mensen. Je longen zijn zakken van vliesdun materiaal. In de wand vindt een gaswisseling plaats. O2 wordt ingewisseld voor co2. Dit alles door diffusie. De longen hebben een oppervlakte van ±80 meter. Dit komt door de longblaasjes en longtrechtertjes. Deze zijn omringd door kleine bloedvaten voor transport van gaswisselingsproducten. De binnenkant van de long ziet er sponsachtig uit. De diffusie gaat snel dmv de dunne longwand. Tussenribspieren, middenrif, hulpademhalingsspieren en buikspieren zorgen voor het in en uitademen. Bij rustig ademhalen gebruik je het middenrif en de uitwendige tussenribspieren. Het middenrif is een koepelvormige spierplaat, net boven je maag. Als je ademhalingsspieren samentrekken vergroot je borstkas en de logen rekken mee. Zo krijg je een onderdruk in de longenen stroomt de buitenlucht naar binnen. De antagonisten van de inademspieren zijn de tussenribspieren, elasticiteit van de longen en middenrif en vooral de zwaartekracht. Je ribben zakken naar beneden, de long wordt samengeperst en je hebt uitgeademd. In- en uitademen heet ventilatie. De inhoud van je longen ligt tussen de 3,5 en 6 liter. Om snel in- en uit te ademen gebruik je ook je buikspieren, deze drukken op de buikorganen en laten zo het middenrif omhoog gaan. Om de longen heen zit longvlies. Aan de binnenkant van de borstkas heet dat borstvlies. Het longvlies en borstvlies zitten aan elkaar dmv water. De adhesie tussen het laagje vloeistof en de vliezen plakt ze aan elkaar en zorgt er voor dat de vliezen makkelijker langs elkaar kunnen. In de luchtwegen vind geen diffusie plaats. Dit is een dode ruimte wat betreft de gaswisseling. Bij uitademen komt de zuurstof die niet gebruikt is weer uit je lichaam. Ook zorgen de luchtwegen ervoor dat je longen beschermd zijn, ze maken de lucht warm en vochtig, verwijderen bacteriën en stof en in nood sluiten ze zelfs delen van je longen af om de schade te beperken. Als de virussen en bacterien je neusholte zijn gepasserd en het overleefd hebben, komen ze terecht in het trilhaarepitheel van de luchtpijp, bronchiën en bronchiolen. Waar ze vastkleven aan het slijm. Dan wordt het naar je keelholte gebracht en slik je het slijm in. Dan gaan de bacteriën ten onder in je maagsappen. Door hoesten en niezen help je de trilharen. Roet en teer vormen een laagje op de longwand zo gaat de diffusie van o2 en co2 moeilijker en longblaasjes sterven af. Asbest veroorzaakt ontstekingen van het longweefsel. Je krijgt dan veel slijm of het kan leiden tot kanker. Bijtende gassen veroorzaken wonden en ook de trilhaartjes beschadigen zo en kan dus geen bacteriën meer afvoeren. Bij longemfyseem scheuren de wandjes tussen de blaasjes en dus neemt het oppervlak af en vindt er minder diffusie plaats. Cara ontstaan vaak door allergieën of door vroege longbeschadiging. Carapatiënten gebruiken medicijnen om de gevolgen tegen te gaan. Voor sporters zijn deze medicijnen doping. Ze verhogen de sportpresentaties op een kunstmatige manier. Je longcapaciteit meet je met een spirometer. Het resultaat komt in een spirogram te staan. Je meet wel de vitale capaciteit. Er blijft dan nog wel een restvolume in je longen achter. Samen met de VC heet dit de maximale capaciteit of totaal longvolume. Volume hangt af van lengte en lichaamsbouw en kan veranderen door training. In je hersenstam liggen receptoren die gevoelig zijn voor het co2 gehalte in je bloed. Als deze te hoog is, regelt het ademhalingscentrum in je hersenstam dat de ventilatie toeneemt. De zintuigcellen liggen vlak bij de aorta. Als je schrikt, haal je soms te snel achter elkaar adem, zo daalt het co2 gehalte in het bloed en je ademhalingscentrum reageert. De ademhalingsfrequentie neemt af en lijkt te stoppen. Uiteindelijk kun je duizelig worden, tintelende handen krijgen en pijn op de borst. Je hyperventileert. Je moet dan het co2 gehalte weer normaal krijgen en dat doe je door te ademen in een zakje of in je handen. Als dit niet helpt, val je flauw en neemt het ademhalingscentrum de macht over en als je bijkomt, is alles weer goed. Hyperventilatie kun je ook expres oproepen, zo kun je langer je adem inhouden en de anaërobe prestaties langer volhouden. Ook krijg je dan een adrenalinestoot waardoor je sneller kunt reageren.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.