Samenvatting H4 paragraaf 7 “Circulatiesystemen gekoppeld”
* De zon is de drijvende kracht voor veel processen op aarde
* Het natuurlijk broeikaseffect zorgt ervoor dat een deel van de warmtestraling van de aarde wordt tegengehouden.
* Door de verschillen in opwarming van het aardoppervlak en de lucht daarboven ontstaan er luchtdrukverschillen en die leiden tot mondiale luchtcirculatie. Die zorgt weer voor uitwisseling van lucht en warmte tussen de evenaar en de polen.
* Er is een aanaangesloten systeem van zeestromen die een wereldomspannende transportband voor water, zout, voedingsstoffen en warmte vormen. De oceanen zorgen zo voor een uitwisseling van warmte tussen de evenaar en de polen.
* Al deze systemen samen leiden tot een bepaalde verdeling van temperatuur en neersla over de aarde.
* De aarde wordt verdeeld in fysisch-geografische zones, dat zijn zones die zijn gebaseerd op de neerslag en de temperatuur
* De fysisch-geografische zones zijn:
-> Tropische zone: hier is de temperatuur altijd hoog en er valt behoorlijk veel neerslag.
-> Subtropische zone: hier is het koeler dan in de tropische zone.
-> Gematigde zone: hier verschilt de temperatuur tussen zomer en winter behoorlijk en er valt redelijk veel neerslag, het ligt op hogere breedte.
-> Polaire zone: het hier is altijd koud en de neerslag valt vaak als sneeuw.
-> Droge gebieden: hier valt heel weinig neerslag en het ligt rond de subtropisch maxima.
* In het Kwartair (dat is een geologische tijd van 2.4 miljoen jaar geleden tot nu) wisselen warme en koude periode elkaar af.
* Interglaciaal is een warme periode
* Glaciaal is een koude periode
* Zo’n 250 miljoen jaar geleden lagen de continenten tegen elkaar aan en vormden Pangaea, een soort supercontinent. Tijdens deze geologische tijd, het Perm, was er één grote oceaan, Panthalassa. De circulatie in deze oceaan had veel invloed op het klimaat. Aan de kust waar warm water langs stroomde, was het een warm klimaat. Aan de kust waar koud water langs stroomde, was het een koud klimaat. Het grote landoppervlak van het supercontinent zorgde voor extreme klimaten: het binnenland was erg droog omdat de vochtige oceaanwinden het niet konden bereiken.
* Over de Grote Oceaan waait normaal een stevige oostelijke passaat en stroomt de koude Peru-zeestroom langs de kust van Zuid-Amerika naar het noorden. Maar af en toe draait de passaat naar het westen. Deze wind voert warm water van het Indonesische archipel naar de kust van Zuid-Amerika. De Peru-stroom wordt daardoor verdrongen. Dit noem je El Nino.
* El Nino heeft grote gevolgen voor het gebied rond de Grote Oceaan, er ontstaan tropische wervelstormen en perioden van grote overstromingen wisselen zich af met perioden met droogte.
* De zon is de drijvende kracht voor veel processen op aarde
* Het natuurlijk broeikaseffect zorgt ervoor dat een deel van de warmtestraling van de aarde wordt tegengehouden.
* Door de verschillen in opwarming van het aardoppervlak en de lucht daarboven ontstaan er luchtdrukverschillen en die leiden tot mondiale luchtcirculatie. Die zorgt weer voor uitwisseling van lucht en warmte tussen de evenaar en de polen.
* Er is een aanaangesloten systeem van zeestromen die een wereldomspannende transportband voor water, zout, voedingsstoffen en warmte vormen. De oceanen zorgen zo voor een uitwisseling van warmte tussen de evenaar en de polen.
* De aarde wordt verdeeld in fysisch-geografische zones, dat zijn zones die zijn gebaseerd op de neerslag en de temperatuur
* De fysisch-geografische zones zijn:
-> Tropische zone: hier is de temperatuur altijd hoog en er valt behoorlijk veel neerslag.
-> Subtropische zone: hier is het koeler dan in de tropische zone.
-> Gematigde zone: hier verschilt de temperatuur tussen zomer en winter behoorlijk en er valt redelijk veel neerslag, het ligt op hogere breedte.
-> Polaire zone: het hier is altijd koud en de neerslag valt vaak als sneeuw.
-> Droge gebieden: hier valt heel weinig neerslag en het ligt rond de subtropisch maxima.
* In het Kwartair (dat is een geologische tijd van 2.4 miljoen jaar geleden tot nu) wisselen warme en koude periode elkaar af.
* Interglaciaal is een warme periode
* Glaciaal is een koude periode
* Zo’n 250 miljoen jaar geleden lagen de continenten tegen elkaar aan en vormden Pangaea, een soort supercontinent. Tijdens deze geologische tijd, het Perm, was er één grote oceaan, Panthalassa. De circulatie in deze oceaan had veel invloed op het klimaat. Aan de kust waar warm water langs stroomde, was het een warm klimaat. Aan de kust waar koud water langs stroomde, was het een koud klimaat. Het grote landoppervlak van het supercontinent zorgde voor extreme klimaten: het binnenland was erg droog omdat de vochtige oceaanwinden het niet konden bereiken.
* Over de Grote Oceaan waait normaal een stevige oostelijke passaat en stroomt de koude Peru-zeestroom langs de kust van Zuid-Amerika naar het noorden. Maar af en toe draait de passaat naar het westen. Deze wind voert warm water van het Indonesische archipel naar de kust van Zuid-Amerika. De Peru-stroom wordt daardoor verdrongen. Dit noem je El Nino.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
L.
L.
heeeeel erg thnx want ik heb er echt geen zin in!
9 jaar geleden
Antwoorden