Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 1 en 2, Regionale beeldvorming

Beoordeling 7.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 2059 woorden
  • 15 augustus 2006
  • 49 keer beoordeeld
Cijfer 7.5
49 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 1: geografische beelden. Regio = een afgegrensd gebied. Gebieden kun je indelen op verschillende schaalniveaus = lokaal- regionaal- nationaal- continentaal- mondiaal
Homogene regio’s = een gebied met kenmerken die voor dat hele gebied gelden. Nodale regio’s = een gebied dat op één of meer kernen gericht is. Objectief = zich bepalend tot de feiten, niet beïnvloed door eigen gevoel of vooroordelen. Subjectief = uitgaand van de persoonlijke zienswijze of smaak
Demografie = statistische beschrijving van sociale en politieke verschijnselen in of kenmerken van volkeren  bevolkingsleer

Cultuur = gebruiken, tradities, normen en waarden die een groep met nationaal gevoel heeft. Geografische breedte = Kortste afstand van een plaats tot de evenaar gemeten in graden langs de meridiaan van die plaats. Inrichtingselementen = onderdelen die de inrichting van een gebied bepalen
Communisme = ideologie gericht op een stelsel van gemeenschappelijk bezit van productie- en consumptiemiddelen
Mental map / mentale beelden = (subjectief) beeld dat iedere persoon van een gebied heeft. Verklarende factoren voor mentale beelden zijn: leeftijd, opleiding, woonplaats, welvaart en culturele achtergrond. Neighbourhood effect: het groter afbeelden van plaatsen die dichtbij liggen of bekent zijn. Distance decay: het kleiner afbeelden van plaatsen die ver weg liggen. Beelden die mensen over gebieden gevormd hebben zijn zelden compleet. Beperkte informatie of juist gekleurde informatie leiden tot onjuistheden in de beeldvorming. Om goede besluiten te nemen over bijvoorbeeld woonplaats, is het van belang dat je een beeld krijgt dat de werkelijkheid benaderd  geografisch beeld. Geografisch beeld = typering van een regio aan de hand van de kenmerken: -ligging (locationele kenmerken); absoluut of relatief. -Mens en maatschappij (bevolkingskenmerken); demografie, economie, cultuur, politiek -Fysisch milieu, gekoppeld aan ruimtelijke inrichting (gebiedskenmerken); natuurlijke omgeving, reliëf, klimaat, bodem, vegetatie, delfstoffen, ecologische waarden. -Relaties binnen het gebied en met andere gebieden (relationele kenmerken); handelsrelaties, toerisme, bondgenootschappen, migratie, forensisme
Absolute ligging = positie van een verschijnsel, plaats of gebied op aarde, aangegeven met behulp van het graadnet (meridianen en parallellen). Relatieve ligging = ligging van een verschijnsel, plaats of gebied ten opzichte van andere verschijnselen, plaatsen of gebieden. De manier waarop mensen land inrichten en een samenleving vormen, is niet alleen afhankelijk van het aantal mensen dat er woont. Andere belangrijke kenmerken zoals het bestuur, politiek, en de culturele kenmerken van de bevolking spelen ook een belangrijke rol. Hoe groot de invloed van de mens ook mag zijn, de mogelijkheden en onmogelijkheden van zijn natuurlijke omgeving zullen altijd zichtbaar blijven. Door gebruik te maken van het model van het geografisch beeld van een regio kunnen geografen een goed en compleet inzicht krijgen in een gebied. Daarnaast is het een goede manier om regio’s met elkaar te vergelijken op kenmerken van mens en maatschappij. Het tweede aspect van de dynamiek van een regio is de verandering van een stad in de loop van de tijd, zoals bij Schiphol. Zenders = diegene die informatie verstuurt in een bepaald vorm en met een bepaald doel. Medium = instrument om informatie openbaar te maken, bv2. krant, radio, televisie. Ontvanger = iemand aan wie iets overhandigd, besteld of gegeven wordt. Associatie = onwillekeurige verbinding van verwante voorstellingen. Ruis = factoren die voor afwijking in het beeld van de ontvanger zorgen. Het is van belang de betrouwbaarheid van informatie na te gaan. Telkens moet je naar de objectiviteit van een bron kijken. de bron is altijd met een doel geschreven: -politiek doel. -marketingdoel. Interpretatie = manier waarop iemand de dingen waarneemt en daaraan een betekenis geeft. De doelstellingen van de zender bepalen voor een groot deel de boodschap of informatie die de zender uitdraagt. Collectieve beeld = beeld van een regio of verschijnsel bij een groep mensen of een volk. Het collectieve beeld heeft invloed op het individuele beeld. Stereotypering = karakterisering van iets dat sterk generaliseert is en niet gebaseerd op een goede, objectieve waarneming. Imago = collectief beeld dat mensen van een bepaald verschijnsel of gebied hebben. Macht over het ‘beeld’ in teksten, foto’s en plaatjes geeft macht over groepen mensen. In totalitaire staten, staten waar de politieke macht bij één groep berust, hebben kritische groepen vaak geen toegang tot de media. De informatie is dan vaak eenzijdig en gemanipuleerd. Bij het maken van een kaart wordt een groot aantal beslissingen genomen die het kaartbeeld beïnvloeden. Kaartbeeld = beeld van de werkelijkheid dat tot stand komt via kaarten als informatiebron. Een cartograaf moest steeds kiezen hoe het gebied weergegeven wordt. De keuze van projectie, kaarttype, kleuren en symbolen stuurt, ook zonder enige bijbedoeling,de kijker in een bepaalde richting. Keuzes die een cartograaf moet maken: 1. projectie = de techniek van het weergeven van een bol op een plat vlak. Deze techniek leidt per definitie tot vervormingen. Het is wenselijk dat een kaart aan drie eisen voldoet: a. hoekgetrouw = hierbij is de vorm goed weergegeven, de oppervlakte en de afstand zijn niet goed afgedrukt. b. oppervlaktegetrouw = hierbij is de oppervlakte goed afgebeeld, maar zijn de vorm en de afstand vertekend weergegeven
c. afstandsgetrouw = hierbij is de afstand goed weergegeven, de oppervlakte en vorm zijn niet goed afgedrukt. 2. kleurgebruik = de cartograaf moet rekening houden met de associatie die de kleur opwekt. 3. selectie = er wordt geselecteerd op onderwerp en gebied. Kaarten worden vaak veranderd door middel van selectie als het gaat om politieke doeleinden zoals propaganda. 4. symboolgebruik = verschillende kleuren worden vervangen door verschillende symbolen. 5. classificeringen = in plaats van aparte kleuren of symbolen worden cijfers gebruikt die in groepen gerangschikt zijn. het aantal klassen en de klassengrootte is dan bepalend voor de hoeveelheid informatie die je uit de kaart of tabel kunt aflezen. Hoe minder klassen en hoe groter de klassen, des te minder gedetailleerd si de informatie die uit de kaart is af te lezen. 6. absolute en relatieve getallen. Manieren om informatie te beoordelen: 1. wie is de zender van de bronnen en wat was zijn doel? 2. wat voor informatie is het, hoe is de informatie tot stand gekomen en hoe zijn de gegevens verzameld en gerangschikt? 3. welke betekenis geeft de ontvanger en is dat volledig? 4. is de informatie volledig of zijn er leemtes die opgevuld kunnen worden en zo ja, hoe? Veel onderzoekers willen geen gebruik maken van persoonlijke ervaringen, krantenartikelen, literaire producten of overheidsdocumenten. Zij vinden dat het een weergave is van een te grote betrokkenheid of emotionaliteit. Journalistieke teksten zouden te willekeurig of te partijdig zijn en een literaire bron is fictie. Overheidsdocumenten zijn niet onafhankelijk en misschien zelfs partijdig. Hoofdstuk 2: vakantiebestemmingen. Bij de keuzen van een reisbestemming spelen drie factoren een rol: 1. het beeld dat de zender van het betreffende gebied uitdraagt. 2. het beeld dat iemand zelf van het gebied heeft. 3. belemmerende factoren zoals kosten, tijd, afstand en gezinsfase. De keuze voor een vakantiebestemming is óók een vorm van een statussymbool geworden. Vakantie wordt soms gezien als een korte periode waarin men straffeloos uit het keurslijf van het dagelijks leven kan stappen. De persoonlijke kenmerken (leeftijd, sociale klasse) zijn van grote invloed op het beeld dat wordt gevormd. Bij de keuze die mensen maken voor een land speelt de beeldvorming van het vakantieland een grote rol. Mensen koppelen de activiteiten die ze in een vakantie willen ondernemen aan een land waar ze dat in hun ogen het beste kunnen. Soms valt men terug op eerdere ervaringen of op informatie van derden. Naast type landschap en klimaat wordt het imago van een vakantieland in sterke mate bepaald door een kenmerk als de toeristische infrastructuur (luchthavens, wegen, hotels, restaurants, pretparken en uitgaansmogelijkheden). Verder spelen kenmerken als de aard van de bevolking en de cultuur een rol. Vakantie = jaarlijks toegekende vrije tijd voor personen in verschillende beroepen en betrekkingen. Binnenlandse migratie = Verhuizingen binnen de grenzen van een bepaald land. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen interregionale migratie (verhuizingen tussen 2 regio's) en intraregionale (verhuizingen binnen één regio) migratie. De binnenlandse migratie heeft geen invloed op de bevolkingsdichtheid van een land, maar wel op de bevolkingsspreiding van een land. Breuklijn = Een langgerekt vlak waarlangs twee aardkorstdelen langs elkaar bewegen. Vier stadia van toeristische imago: 1. nauwelijks toeristisch; geen toeristische infrastructuur dus moeilijk bereikbaar. Voorbeelden: Rusland, Afghanistan en Mali. 2. toerisme in opkomst; er wordt geïnvesteerd in bezienswaardigheden en verblijfsmogelijkheden. Voorbeelden: Alaska, China en Tsjechië. 3. toerisme in bloei; er is een uitgebreid pakket aan mogelijkheden voor de toerist. Ook in de bereikbaarheid is goed voorzien. Voorbeelden: Turkije, Frankrijk, Thailand, Aruba. 4. verval; veroudering van de infrastructuur of slechte naam door drukte en criminaliteit. Voorbeelden: Costa Brava in Spanje, eerste Kroatië. Een woonplaats moet tenminste aan de volgende voorwaarden voldoen: -voldoende drinkwater en voedsel in de omgeving. -Genoeg brandstof om een vuur te maken. -Veilig woonklimaat. -Acceptabel klimaat in de woonomgeving. Dankzij zijn aanpassingsvermogen is de mens in staat om in uiteenlopende gebieden te wonen. Daarnaast probeert de mens zich met steeds meer verfijnde technieken tegen de natuurlijke omgeving te bescherming. De verschillende leefomstandigheden leiden tot verschillen in ruimtelijk gedrag. Ruimtelijk gedrag = manier waarop de mens zich in de ruimte of een gebied gedraagt, waarbij de neerslag van dat handelen in de ruimte is te zien. Ondanks de maatregelen zijn er nog altijd gebieden waar wij niet kunnen wonen zoals hooggebergten en moerassen. Een aantal bouwtechnieken die noodzakelijk zijn om in dit gebied te blijven wonen: 1. houtbouw in de zaanstreek; grond is veen dus de fundering moet stevig zijn. 2. spouwmuren in gebieden met een zeeklimaat; isolatie voor o. a. vocht. 3. Zwitserse huizen met een plat dak met zware stenen; tegen luchtdrukverplaatsing, de stenen hebben gewicht zodat het dak er niet afwaait. 4. dikke witte muren met kleine ramen in het mediterrane gebied; isolatie voor warmte. 5. driedubbele ramen in Alaska; isolatie voor warmte. Sommige gebieden op aarde hebben vaker te maken met een natuurramp dan andere. Veel van die riskante gebieden zijn toch dichtbevolkt en na de ramp keren de bewoners toch terug. Redenen: -in de meeste gebieden komen natuurrampen niet regelmatig voor. Het gevaar lijkt ver weg. -Informatie over het risico is vaak onduidelijk of onbetrouwbaar. Onderzoeksgegevens kunnen zelfs tegenstrijdig zijn. -Natuurrampen zijn gebeurtenissen waarop de mens geen of weinig controle op kan uitoefenen. Ter voorkoming of beperking van schade zijn zulke grootschalige ingrepen nodig, dat mensen daar niet toe bereid zijn, dit komt vooral in arme landen voor. Risico’s verminderen kan op de volgende manieren: -met technische middelen zoals gebouwen op rubberen sokkels in een gebied met veel aardbevingen als Japan. -Voorlichting door voornamelijk de overheid over wat te doen bij een natuurramp, eerste moet de overheid onderzoeken doen en aan de hand daarvan een calamiteitenplan opstellen. Voorkeursregio = regio waar mensen graag willen verblijven o. a. voor werk, woonomgeving of recreatie. Een voorkeursregio zegt iets over de mensen die er willen wonen, maar ook over het beeld wat mensen over deze regio hebben. Regionale voorkeuren zijn belangrijk voor de ruimtelijke ordening in Nederland. De voorkeur voor een bepaald gebied hangt af van een groot aantalkenmerken: het landschap, de milieukwaliteit, de mate van verstedelijking, de situatie op de woningmarkt, bekendheid van het gebied, de afstand tot dat gebied en sociale aspecten zoals veiligheid. Het is belangrijk om te weten welke criteria doorslaggevend zijn. Of men verhuist en wanneer men verhuist, heeft te maken met de volgende omstandigheden: -de levensfase: nieuwe studie, trouwen, bejaardentehuis. -de sociaal-economische positie: salaris. Empty nesters: gaan voor cultuur. Andere groep gaat voor de rust en ruimte op het platteland. -de individuele en maatschappelijke omstandigheden: karakter (familiegek of egotripper), vrienden en kennissen wel of niet aanwezig in nieuw gebied en studie of werk. In het hele land kom je reclame voor de eigen streek tegen. Het promoten van producten is iets dat bekend is uit de reclamewereld. Met name daar maakt men gebruik van de kennis die beïnvloeding heeft in de aansporing van mensen tot gewenst gedrag. Regiomarketing = promoten van een regio om het imago van een gebied te vergroten. Elke staat is gebaat bij een dynamisch cultureel en sportief klimaat. Gemeenten verschillen hier strek in daadkracht (aanpak). De doelstellingen van regiomarketing zijn naamsbekendheid en verbetering van de beeldvorming van de stad of een gebied. Voor het rendement van de promotie is het van belang na de te denken over de doelgroepen die men wil bereiken: -ondernemers; nadruk op het ondernemersklimaat zoals goede infrastructuur, ruimte voor industrieterreinen, de premie- en subsidieregeling, de grondprijs, leefmilieu van de werknemers en de relatieve ligging ten opzichte van de afnemers en leveranciers. -Toeristen; accenten worden gelegd op o. a. attracties en uitgaansgelegenheden om de toerist te trekken. Niet alleen het gebied, maar ook de bijbehorende attracties moeten bekend worden. -Bewoners; gezelligheid van het stadscentrum, het karakter van de stad en zijn bewoners, de zuiverheid van de lucht, openbaar vervoer, winkels, uitgaansgelegenheden en groenvoorzieningen.

REACTIES

H.

H.

respect voor je samenvatting

16 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.