Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 1 en 2

Beoordeling 4.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1425 woorden
  • 12 augustus 2005
  • 32 keer beoordeeld
Cijfer 4.3
32 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
H1 - §1 – Vensters op het landschap Landschapsgenese beschrijft en verklaart geologische ontstaanswijze vh. Landschap
Rurale gebieden = landelijke gebieden
Natuurlandschap = niet door de mens ingericht landschap
Cultuurlandschap = beïnvloed/ingericht door mens --> inrichtingselementen
Morfologie = uiterlijke verschijning landschap
Zichtbare elementen van het landschap: Infrastructuur = weggennet (incl. spoor- en waterwegen) Verkaveling (perceelvorm): • Blokverkaveling: relatief kleine stukken land, onregelmatige vorm
Oudste vorm, volgt loop natuurlijke elementen, middelen om rechthoekige landerijen te maken ontbraken, Hoog-NL: oude zand-, rivier- en lössgebieden, Laag: oude zeekleigebieden • Strokenverkaveling: smal en lang, gescheiden door sloten

Hoort bij slagenlandschap (vanuit ontginningsbasis lange stroken land) • Modern-rationele verkaveling: grote rechthoekige akkers en weilanden
Bodemgebruik = manier waarop bodem wordt benut
Agrarisch bodemgebruik: akkerbouw, veeteelt, tuinbouw --> cultuurgrond
Bebouwingsvorm = manier waarop mens gebouwen neerzet t.o.v. van elkaar en infrastructuur
Geconcentreerde bebouwingsvorm: gehucht, dorp stad --> compact uiterlijk
Streekdorp/lineaire nederzetting: structurerend element: weg/dijk/kanaal/rivier
Belevingswaarde = emotionele waarde gebied
Landschap als systeem = samenhangend geheel, waarin alle samenstellende elementen elkaar beïnvloeden en onderdeel uitmaken van het geheel
Door de leefomgeving als productiefactor te zien, raakte het samenwerkingsmechanisme tussen mens en natuur in de knoop  veel puin moest worden geruimd: overmatig gebruik grondwater leidt tot verdroging, overbemesting leidt verzuring en eutrofiëring (toevoegen voedingsstoffen aan ecosysteem) water
Ecologie = wetenschap die betrekkingen tussen organismen en hun leefomgeving bestudeert. Ecologen bestuderen de levende wereld (biosfeer). Ecosysteem = geheel van relaties tussen organismen onderling en tussen organismen en hun niet-levende omgeving

Elk ecosysteem is te onderscheiden in ecotopen (landschapselementen), die worden afgegrensd op basis van een aantal factoren (compartimenten) Abiotische omgeving = niet-levende omgeving binnen ecosysteem
Biotische omgeving = levende omgeving
Wisselwerking tussen levende en dode natuur = interactie
Successie = ontwikkelingsproces waarin ene soort plaats maakt voor andere en aantal soorten toeneemt --> pioniersstadium – climax
Successie is te danken aan het gunstige regelmechanisme van de negatieve terugkoppeling. Verstoringen in het evenwicht blijven klein. Gevolgen van invloeden van buitenaf in een ecosysteem: • Sterke dynamiek • Afnemende diversiteit (soortenrijkdom) • Toename aantal exemplaren bep. soorten (ene soort verdringt andere soort) • Afname complexiteit (mate van onderlinge afhankelijkheid en beïnvloeding van soorten in een ecosysteem) en stabiliteit (mate waarin het evenwicht binnen ecosysteem gehandhaafd blijft) Functies van de omgeving: 1. Draagfunctie
Landschap draagt elementen (huizen, kantoren, akkers, etc.), de fysieke draagkracht is een belangrijk punt, Verdragen: aantasting gebied door pretparken etc. 2. Productiefunctie
Landschap biedt mogelijkheden voor produceren voedsel en verkrijgen bouwmateriaal, grondstoffen, water
3. Regulatiefunctie
Storings- en reparatiedienst v.d. natuur. Ecosystemen regelen bep. processen, vangen verstoringen op en zorgen voor een natuurlijk evenwicht
4. Informatiefunctie
Landschap vervult niet-materiële behoeften v.d. mens (recreatie, wetenschappelijke belangstelling etc.) §2 – Het natuurlandschap Nederland ligt in een groot dalingsgebied/geosynclinale. De zee en de rivieren zetten afzettingen (sedimenten) neer. Substraat = de grondsoort als basis v.h. landschap
Rivier uit gebied met veel reliëf in een vlakte --> stroomsnelheid neemt af --> zand, grind e.d. sedimenteert --> bedding rivier verstopt en rivier zoekt andere loop --> puinwaaier

Het Vroeg-Pleistoceen (Pre-glaciaal) Rivieren vervoerden puin, grof zand en grind van de bergen naar het laagste punt
Dalen temperatuur aarde --> zeespiegel daalt  delen Noordzee rivierafzettingen --> puinwaaier (opeenhoping sediment in de vorm van een waaier) Het Midden-Pleistoceen
Na het Saalien liet het landijs stuwwallen en diepe rivierdalen achter (HUN-lijn) --> stuwwallen bestaan uit fluviatiel grof zand en grind
Aan de voet v.d. stuwwallen: afgespoeld zandig materiaal en fijn grind --> spoelzandvlakten. Er ontstonden oerstroomdalen door het smeltwater. Zwerfstenen = stenen aangevoerd door landijs en achtergebleven
Grote gebieden bedekt met dikke laag keileem (mengsel van keien, zand, leem en klei) --> ondoorlatend --> werd door landijs opgestuwd tot stuwmorenen/keileembulten
Het Laat-Pleistoceen (Post-glaciaal) Weichselien: toendraklimaat, harde winden legden een laag stuifzand neer (eolisch sediment). Door duinvorming ontstonden dekzandruggen. In Zuid-Limburg is het dekzand zo klein dat het löss genoemd wordt. Ondergrond was voor lange tijd bevroren: water kon niet door permafrost --> oppervlaktewater vormde diepe erosiegeulen --> nu: droogdalen
Het Holoceen
Gevolgen van de temperatuurstijging in het Holoceen: 1. de zeespiegel steeg, het landijs smolt weg, drooggevallen gebieden kwamen onder water te staan --> Noordzee ontstond
2. de vegetatie veranderde: van toendrabegroeiing tot natuurlijke plantengroei
Het Holoceen in Laag-Nederland
Op de kuststrook kwamen zoute moerassen --> Basisveen. Langs de kust vormde zich een reeks zandbanken en strandwallen (gevormd door zee) --> lage duinen, oude duinen
Achter de duinenrij werd klei en zand afgezet --> Oude Zeeklei --> goed voor plantengroei

Rond 1000 v.Chr. was groot deel West-NL bedekt met dikke veenlaag (afgestorven resten van uitgestrekte moerasbossen) --> Hollandveen
Het opkomende water verwoestte het veen in het zuidwesten en noorden. In de Middeleeuwen werden wadden gevormd. De overstromingen lieten een laag vruchtbare klei- en zavelgrond achter, beschermd door de jonge duinen. Het Holoceen in Hoog-Nederland
Rivieren voerden zand en slib aan --> vormden kommen en oeverwallen. In moerassige beekdalen werden beekeerdgronden (afwisseling klei, zand, veen) gevormd
In gebieden waar de waterafvoer afnam ontstond laagveen --> groeide uit tot hoogveen
Op de dekzanden ontstonden door ontbossing en overbegrazing zandverstuivingen
Overstroming rivier: zand vlakbij bedding, klei verderop --> als gebied droog: inklinking klei, komt lager te liggen dan zand --> reliëfinversie --> kleigebied = kommen H2 - §3 – Het zand- en lösslandschap Antropogene landschappen = landschappen waarvan de natuurlijke elementen helemaal zijn verdwenen
Sterke punten zand- en lösslandschappen: • genoeg droge plekken waar bewoning en verbouwen gewassen mogelijk • dankzij reliëf veel variatie in bodems en waterhuishouding --> combineren akkerbouw en vee mogelijk
Rond 1200: grote oppervlakten bos afgebrand voor akkers --> uitputting --> veranderd in weilanden en heide
Om akkers vruchtbaar te houden: ophogen met mengsel mest en stalstrooisel --> niet genoeg --> bovenlaag heidevelden afgestoken en uitgereden op essen (strooiselroof: ontrekken materiaal aan ecosysteem, zodat voorraad niet voldoende wordt aangevuld) --> zand ging stuiven

Uitvinding kunstmest precies op tijd. Tekort aan humus opgevangen door verspreiden compost. Ontginners schiepen vlak en doelmatig landschap. Als kwaliteit bodem, gesteldheid reliëf en waterhuishouding slecht --> bebossing ipv akker of weiland, bos moest geld opbrengen
Door mechanisatie landbouw: grotere bedrijven en specialisatie --> kleinere bedrijfjes weg --> ruilverkaveling om percelen te vergroten en samen te voegen. Kanaliseren beken en uitdiepen sloten --> betere waterhuishouding
Als aanpassingen niet genoeg: bio-industrie (klein, vee, veevoer van elders, mest naar elders) --> schaalvergroting (vergroting 1 of meer productiefactoren) §4 – Het duingebied Oude duinen (lage duinen ontstaan tussen 5000 BP en 1000 BP): goede plek voor bewoning (rijke mensen) en aanleg wegen --> ontginningen, akkerbouw en overbeweiding leidden tot verstuiving
Zandschepen voerden vanuit oude duinen zand naar stedelijke bouwterreinen --> resultaat: geestgronden (vlakke landerijen), geschikt voor bollenteelt
Driedeling: • na strand strakke duinstrook = zeereep • jonge duinen (gevormd na 1000), onregelmatig reliëf • oude duinen, grotendeels afgegraven tot geestgronden
jonge duinen: zeewerende functie, geen zandwinning, na elke aanval zee zand aanvullen = zandsuppletie §5 – De zeeklei- en de rivierenlandschappen Om wateroverlast te beperken: terpen/wierden/woerden
Rond 1000: dijken bouwen, woonheuvels verbinden --> polders
Aanslibben versterken --> grote oppervlakten land winnen --> zeepolders (gebied dat na aanslibbing door zee is bedijkt en waarin waterstand kunstmatig) en droogmakerijen (door een dijk omgeven drooggemalen meer of deel vd zee, waarin waterstand kunstmatig) Komgronden als weiland en veraf gelegen percelen als hooiland, dorpen op oeverwallen en stroomruggen --> akkerbouw en boomgaarden
Incompleet esdorpensysteem = landbouwsysteem van het gemengde bedrijf waarin dankzij voldoende voedselrijkdom het heideveld ontbreekt

Rond 1950 ingrijpende cultuurtechnische maatregelen om bereikbaarheid en agrarische structuur in rivierenland verbeteren: • graven sloten en vaarten en bouwen gemalen --> betere afwatering komgronden • diepploegen: kleigrond kommen vermengen met zandlagen, als zand ontbrak --> zand aangevoerd om te bezanden --> sterke verbetering bereilkbaarheid en waterdoorlaatbaarheid bodem • aanleg landwegen en verharden paden --> stichting nieuwe landbouwbedrijven • bedrijfsverplaatsing van oeverwal naar kom --> land dichter bij huis
resultaat: rechtlijnig landschap, modern-rationele verkaveling, verspreid liggende boerderijen §6 – De veengebieden Strokenverkaveling in veengebied: smalle, langgerekte percelen copen/slagen
Ontwatering veen = inklinking --> boeren eerst over op veehouderij, maar land bleef zakken = zeespiegel stijgt --> pompen --> dijken aanleggen om waterpeil te regelen --> veenpolders
Periode 80jarige oorlog: natte vervening (turfwinning onder waterspiegel) --> petgaten/weren (smalle plassen) ontstonden met daartussen legakkers (ribben) (smalle stukken land waarop turf werd gedroogd) Na verloop van tijd groeien petgaten weer dicht --> verlandingsproces. In sommige petgaten zijn trilvenen (drijvende plantengemeenschap) ontstaan als gevolg van de aanvoer van schoon en voedselarm (oligotroof) grondwater --> als kwelwater aan de oppervlakte
Ook zout gewonnen uit veen: door overstromingen en opwellen zout grondwater (zoute kwel) --> door afgravingen ontstonden moerassige laagten en dijken raakten verzwakt --> doorbraken en overstromingen
Na 1700 in hoogveengebieden kanalen, zijkanalen en tochtsloten (wijken en monden) door hoogveenmoerassen --> ontwatering veen en vaarweg voor afvoer vd turven
Strenge regels bij vervening --> veenkolonieën: grootschalige landschapen, rechte verkaveling, kanalen wegen, vlakke akkers op dalgronden (mengsel dekzand en veenresten)

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.