H2; Regionale beeldvorming

Hoofdstuk 2 module Regionale beeldvorming. Onvolledige beelden van zenders en ontvangers. 1.1 De zender zendt niet alles uit: Iedere zender heeft zijn eigen doelen bij het aanbieden van een bepaald beeld van een gebied  Beïnvloeding van nieuwsberichten. Objectief, subjectief, zakelijk, smakelijk  Verkoopboodschap op economisch en commercieel terrein. Nieuwe mensen en bedrijven aantrekken-> imago  Politieke doelen. De zender heeft dan een verkoopboodschap op politiek terrein. 1.2 De ontvanger ontvangt niet alles Je regionale beeld is nooit volledig. Mensen selecteren bewust of onbewust informatie uit kranten enzovoort. Vaak worden waarnemingen bepaald door vooroordelen die men al van een gebied heeft. -> vermogen tot selecteren. Doelen: Alles wat individuen of groepen belangrijk vinden om na te streven en te bereiken. City Marketing: Alle activiteiten van een overheid die tot doel hebben het imago van een stad te verbeteren
2 Het manipuleren van beelden
2.1 Een gunstiger beeld door het weglaten van informatie Manipuleren door gewoon dingen weg te laten of voor te liegen. Informatie wordt niet altijd met opzet weggelaten. Soms is er te weinig kennes of is men niet op de hoogte van belangrijke verschijnselen in een gebied 2.2 Manipuleren met kaarten en grafieken: de kaartprojectie Kaarten en grafieken zijn uitstekende middelen om beknopt informatie te geven over een gebied. Een kaart is een platte voorstelling van een ronde aarde. 2 bekende technieken:  De Mercatorprojectie, daar wordt de oppervlakte van gebieden in de richting van de polen groter. Daardoor lijken Groenland en Afrika even groot. Europa staat in het midden. De VS en Japan lijken ver van elkaar af te liggen, volgens sommige onderzoekers zagen daarom de VS Japan niet als een bedreiging.  De Petersprojectie: die laat de omvang van de landen wel goed zien, maar hun vorm is echter minder juist weergegeven. De landen worden uitgerekt, en lijken langer dan ze in werkelijkheid zijn. 2.3 Manipuleren met kaarten en grafieken: kaartelementen en kaartkleuren. Elke kaart is opgebouwd uit kaartelementen (lijnen, symbolen) en kaartkleuren. Een paar voorbeelden  Door grenzen op een kaart duidelijk aan te geven, kan het land benadrukken dat bepaalde gebieden erbij horen.  De vorm en grootte van symbolen hebben invloed op het beeld. Stippen voor verstedelijking. Brede lijnen voor snelwegen.  Met pijlen worden op kaarten stromingen en bewegingen naar omvang en richting aangegeven. Dikte pijlen kan variëren.  Kaartkleuren ter gewenning. Maar het gevaar is te snel conclusies trekken uit die kleuren door die gewenning. Groen staat meestal voor begroeiing, maar op een hoogtekaart is dat natuurlijk onzin.  Kleuren kunnen ook gebruikt worden om gevaar te benadrukken, politiek gevaar bijvoorbeeld. Rood voor communisme. Zo kun je ook laten zien of een land is omringd door allerlei verschillende politieke stromingen enzo. 2.4 Manipuleren met kaarten en grafieken: klassen en klassengrenzen De keuze van de klassen en klassengrenzen beïnvloedt sterk het kaartbeeld. Of je nou steden van 50.000 al een stipje geeft, of pas van 75.000. Manipuleren: Met bepaalde technieken een regionaal beeld aanbieden om een specifiek doel te realiseren. Kaartprojectie: De wijze waarop de ronde aarde op een plat vlak wordt getekend. 3 Collectieve mentale beelden van groepen en gebieden. 3.1 Het collectief mentaal beeld van een sociale groep. Iedereen heeft een andere beeld van een gebied doordat men andere informatie doorvan beschikt. Een student, een krantenlezer, een ouder persoon, een stadsmens of een bewoner van het platteland hebben allemaal verschillende regionale beelden. Mensen die behoren tot dezelfde sociale groep hebben min of meer een gelijk beeld. Hierdoor ontstaat een collectief mentaal beeld. Dat kan positief, negatief en neutraal zijn.
3.2 Het afbakenen van sociale groepen. Een sociale groep bestaat uit mensen die iets met elkaar gemeen hebben. Zoals hun  Sociaal-culturele achtergrond: godsdienst, taal, volksidentiteit, geschiedenis of nationaliteit.  Economische omstandigheden: inkomen, soort beroep, opleiding.  Recreatiegedrag: soort vakantieactiviteit, vakantieland.  Woongebied: dorp, stadswijk, streek, provincie, land, continent. 3.3 Hoe sterk is een collectief mentaal beeld? Het kan heel duidelijk zijn, maar ook heel vaag. Het beeld zal sterker zijn als de sociale groep zich een eenheid voelt. Interne zenders en Externe zenders geven informatie.  Negatieve informatie: het gevoel dat een andere groep een concurrent, een bedreiger of zelfs een vijand is bevorderd de uniformiteit van denken van de eigen groep. Zenders kunnen de publieke opinie sterk beïnvloeden en er bijvoorbeeld voor zorgen dat het beeld ontstaat dat een andere groep een vijand is. Tegenwoordig speelt economische concurrentie een belangrijke rol. Japan wordt gezien als een economisch gevaar. Door gevoerde economische politiek bestaat het beeld dat Japan een land is met een agressieve economische export dat tegelijkertijd de eigen grenzen sluit voor producten buitenaf.  Positieve informatie: daardoor kunnen externe zenders het collectieve beeld van een groep beïnvloeden. Door vakantiefolders enzo. Ook interne zenders kunnen het collectieve beeld beïnvloeden. Als een groep zich verbonden voelt met een andere groep, zal over die groep vooral positieve informatie gegeven worden. Sociale groep: Een groep mensen met min of meer hetzelfde regionale beeld. Collectief mentaal beeld: Die mensen hebben persoonlijke contacten, hebben dezelfde ervaringen en maken gebruik van dezelfde bronnen van informatie.. Vijandbeeld: Ervoor zorgen dat je van de ‘vijand’ een heel slecht beeld krijgt.