Ontwikkelingssamenwerking (de theorie + de toepassing daarvan op Uganda)

Beoordeling 5.7
Foto van een scholier
  • Profielwerkstuk door een scholier
  • Klas onbekend | 9473 woorden
  • 27 maart 2003
  • 50 keer beoordeeld
Cijfer 5.7
50 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Inhoudsopgave Inleiding
Geschiedenis en algemene info Uganda
Statistiek Uganda
De theorie achter de ontwikkelingshulp
Moderniseringstheorieen
Afhankelijkheidstheorieen
Marxistische theorieen
Wat moet er nu gebeuren in Uganda? Literatuurlijst Inleiding Ik heb onderzocht wat er moet gebeuren om van Uganda een ontwikkeld land te maken. Ten eerste is dus van belang wat de situatie in Uganda nu is en hoe die zo gekomen is. Het eerste hoofdstuk handelt dan ook over de geschiedenis van Uganda. De nadruk ligt hierbij uiteraard op de tijd van de onafhankelijkheid tot nu. Het eerste hoofdstuk wordt afgesloten met enkele statistische gegevens uit het boek “the world guide 2001/2002”. Het 2e hoofdstuk behandeld de 3 belangrijkste ontwikkelingstheorieen. Dit zijn: 1. Moderniserings theorieen
2. Afhankelijkheids theorieen

3. Marxistische theorieen
Deze twee losse hoofdstukken komen samen in het laatste hoofdstuk; de conclusie. Hier behandel ik welke theorie nu toepasbaar is op Uganda en waarom die theorie wel / de anderen niet. Aan het eind van dit afsluitende hoofdstuk geef ik aan wat ik denk dat er nu concreet moet gebeuren om van Uganda een ontwikkeld land te maken. Veel leesplezier Uganda, algemene informatie/geschiedenis Het eerste bewijs van stedelijk leven in Uganda komt van uit modder bestaande muren die gemaakt zijn romdom de 10e eeuw. De beschaving van de 10e eeuw wordt de Bigo genoemd. Het volgende teken van een beschaving vinden we terug uit de 13e eeuw. Op verscheidene plaatsen in Uganda zijn ruïnes te vinden van op heuvels gebouwde forten, gemaakt om te dienen als uitkijkpost voor het omringende land. Deze forten zijn gemaakt door de “Bacwezi”. Ergens in de 13e eeuw kwamen uit het noorden de Bacwezi, een groep Nilotische herders, en onderwierpen de toenmalige inwoners, de Bantu. De Bacwezi maakte deze forten om hunzelf en hun vee te beschermen. Omdat zowel zijzelf als hun vee in deze forten moesten wonen, werden het zeer grote forten. Er zijn zelfs forten gevonden met een diameter van 300 meter. Langzaam aan werden deze forten echter verlaten en de Bacwezi mengden zich met de Bantu. De Bacwezi namen de taal van Bantu over. Er was een groep die het nomadische bestaan van de vroegere Bacwezi niet wilde verlaten en zij mengden dan ook minder met de Bantu. Ook zij namen de taal van de Bantu, zij het gedeeltelijk, aan. Zij worden de Bahima genoemd. De inwoners van Bunyoro, Buganda, Busoga en Ankole waren verbonden met de oostkust en met de Sudanese slaven route. Ergens tussen de 17e en 18e eeuw vormden zij 1 staat. Maar de vrede mocht niet lang bestaan. Al snel ontstond er een machtsstrijd tussen Bunyoro en Buganda. Over deze strijd is veel te schrijven maar ik denk dat het volstaat te zeggen dan Buganda uiteindelijk won. Buganda werd geregeerd door “Kabakas”, traditionele leiders. Deze Kabakas hadden volgens hun wetten de volledige zeggenschap over het land, maar in de praktijk werden zij beperkt door de “Lukiko”, een raad die de hogere klassen vertegenwoordigd. Rond 1850 had Buganda een groot genoeg leger om zijn grenzen te beschermen tegen omringende landen, Egypte en Zanzibar. Het land had een stabiele sociale structuur waar de kaste meer betekende en ook meer politieke waarde had dan de economie. Over economie gesproken, Buganda’s hoofdinkomen kwam voorheen voor het grootste deel uit de slavenhandel. Maar die handel liep ten einde en daarom moest Buganda een nieuwe manier zien te vinden om geld mee te verdienen. Dit vond Buganda in het agrarische. Buganda werd een agrarische cultuur. Het eerste contact met Europa werd gemaakt in 1862. Het 2e contact had in tegenstelling tot het 1e contact grote gevolgen. Journalist HM Stanley bezocht het land in 1875 en naar het thuisfront bracht hij bericht dat de Islam grote invloeden aan het krijgen was in Buganda. Er werden missionarissen naar het gebied gestuurd om de bevolking te bekeren. Eerst Engelse protestanten in 1877 en 2 jaar later Franse katholieken. Deze missionarissen hadden al snel een groot gedeeldte van de bevolking achter zich gekregen en zodoende was er een driesplitsing in het land. Je kreeg de Engelsen, Fransen en conservatieven met respectievelijk de Protestanten, de Katholieke Kerk en de Islam. De belangrijkste van deze 3 groepen werd uiteindelijk de Engelsen. Nadat zij de toenmalige leider in 1888 afzette, plaatste ze een eigen macht. In 1893 was het definitieve protectoraat een feit. De overige georganiseerde groeperingen (met overige doel ik op andere dan de Buganda) hadden van zichzelf geen echte overheids instituten, maar de Engelsen legden die simpelweg op. De Engelsen hielden het systeem met de “Lukiko” (de raad die de hogere klassen vertegenwoordigd) intact omdat ze vonden dat het systeem wel leek op hun eigen parlementaire systeem. En ze dachten dat de bevolking hun eerder zou accepteren wanneer ze hun oude manier van regeren hadden dan wanneer ze een door de Engelsen opgelegde manier moesten hanteren. De Engelsen hadden het idee dat ze de machthebbers van het oude Buganda te vriend moesten houden wilden ze enige macht hebben in het gebied. En daarom werd het project “land reform” gestart. Dit project had tot doel om het land dat voorheen van de gemeenschap was, te geven aan de raadsleden van de Lukiko. Het project “land reform” had tot gevolg dat de productiviteit op de lanndbouw gronden drastisch verminderden. Na de 2e wereld oorlog was de productiviteit zo gedaald dat de Engelsen genoodzaakt waren om een nieuw systeem in te voeren. Dit systeem had tot doel om de huidige gewassen te vervangen door export gewassen zoals katoen, koffie en thee. Omdat dit niet de oorspronkelijke gewassen waren, moesten de voorheen zelfstandige boeren opeens hun eten gaan kopen. De productie van eetbare gewassen neemt af, de vraag neemt toe à de pijzen stijgen. Binnen een zeer korte periode zijn een groot aantal zelfstandige boeren sterk afhankelijk geworden van de internationale handel. En omdat veel mensen te weinig produceerde om de dure prijzen van eten en andere goederen te betalen, steeg de armoede gigantisch. Het duurde tot de jaren 60 tot hier wat aan gedaan kon worden. De dekolonialisatie-beweging in de jaren 60 zorgde er voor dat Uganda onafhankelijk werd. De eerste president was Kabaka Mutesa II, zijn minister president (een vergelijkbare functie in ieder geval) was Milton Obote. Deze Obote slaagde er in om in 1965 de grondwet aan te passen. Hij stelde het Engelse federale systeem buiten werking. Hij bedreef politiek die erg gericht was op het verbeteren van de aller-armste gebieden. Hij maakte hierdoor veel vijanden bij de Aziatische bourgeoisie, een kleine groep van 40.000 mensen die nagenoeg alle commerciele activiteiten bepaalde. Omdat Uganda geen toegang had tot de kust wilde Obote een economische samenwerking aangaan met Tanzania en Kenya. En met succes, enige tijd later werd de EAC (Oost Afrikaanse Gemeenschap) opgericht. In januari 1971 maakte een bloedige coup een einde aan Obote’s bewind. De coup werd geleid door voormalig leger sergeant en bokskampioen Idi Amin Dada. Het land was er economisch gezien slecht aan toe door de sabotage die de Aziatische bourgeoisie pleegde. Idi Amin Dada toonde direct nadat hij aan de macht was gekomen zijn daadkracht door in 1972 opdracht te geven de Aziatiers het land uit te zetten. De acties van Idi Amin Dada zijn controversieel te noemen. Hij onderhield goede contacten met de V.S. en met Engeland, maar tegelijkertijd ook met de communistische wereld (we zitten nu in de 70’er jaren, volop koude oorlog dus). Nog een punt dat controversieel te noemen is is dit: Idi Amin Dada steunde vele bevrijdings bewegingen in Afrika maar tegelijkertijd sloeg hij Angola’s bod om lid te worden van de OAU (Organisatie van Afrikaanse Eenheid) af, en was hij ten alle tijden de regering van Nyerere in Tanzania vijandelijk gezind. Tenslotte pakte hij veel eigenschappen van de Joden af terwijl hij zijn leger opleiding in Israël heeft genoten. Ook was hij de Arabische wereld positief gezind. In 1978 riep Idi Amin zichzelf uit tot president voor het leven. In dat zelfde jaar liepen de spanningen tussen Uganda en Tanzania hoog op doordat Idi Amin de noordelijke delen van Tanzania annexeerde. De oorlog tussen Tanzania en Uganda maakte in 1979 een einde aan Amin’s bewind. Hij moest Kampala (de hoofdstad van Uganda) ontvluchten na een gezamelijk offensief van troepen van Tanzania en van de binnenlandse actiegroep FNLU (Front Nationale Bevrijding Uganda). De nieuwe regering stond onder leiding van de politiek-onervaren academicus Yusuf Lule. Deze Lule hield het slechts 68 dagen uit. Hij werd vervangen door Godfrey Binaisa, een van de machtigste mensen van de FNLU. Zoals verwacht was deze Binaisa niet in staat om de toenemende spanningen en fricties binnen de FNLU (het was per slot van rekening slechts een samenraapsel van verschillende groeperingen met als enige doel het ten val brengen van Idi Amin Dada) te beëindigen. En hij was al helemaal niet instaat om de toenemende populariteit van de vroegere president Milton Obote in te dammen. Deze Milton Obote had een nieuwe partij opgericht, de UPC (Uganda’s Mensen Congres). Binaisa maakte het verkiezings schema voor 1981 openbaar waarmee hij tevens probeerde om de deelname van Obote onmogelijk te maken. Dit schoot in het verkeerde keelgat bij de bevolking en het leger dwong Binaisa om af te treden. De president werd vervangen door een militaire commisie met als enige doel om de verkiezingen van 1981 door te laten gaan. Zoals verwacht won Obote die verkiezingen met een grote meerderheid (73 van de 126 zetels). Er werd getwijfeld aan de eerlijkheid van de verkiezingen maar een internationale waarnemersgroep van 60 mensen verklaarde dat gezien de situatie van het land aan de minimum eisen voldaan was. Het land dat Obote mocht regeren was failliet. De koper mijnen lagen al jaren stil en er was overal corruptie. Daar komt nog bij dat de in 1981 verslagen partijen openlijk anti-overheid guerilla gingen voeren. Ondanks deze guerilla liet Obote de Aziatische handelaren weer terug keren, liet hij buitenlands kapitaal weer toe en reorganiseerde hij de economie om de corruptie uit te bannen. De Tanzaniase troepen verlieten het land op verzoek van Obote. Begin 1982 was de koffie export weer hervat, begon de internationale handel weer terug te keren en de onderhandelingen met de IMF (Internationale Monetaire Fonds) over de schuld van Uganda waren in volle gang. In 1983 werd de UPC herkozen met 90 zetels van de 126. Kort voor de verkiezingen had de UPC nog een groot doel bereikt: het opnieuw tot leven wekken van de EAC (Oost Afrikaanse Gemeenschap, zie boven). De EAC groeide langzaam maar zeker in kracht. Tussen 1981 en juli 1985 vonden 16(!) grote militaire aanvallen plaats gericht tegen het bewind van Obote. Deze aanvallen werden voornamelijk uitgevoerd door voormalige vrienden van Idi Amin Dada en door Yusuf Lule (de president die het slechts 68 dagen uithield). In 1981 ondernam de regering stappen om vee smokkelaars/dieven bij de Kenyaanse grens tegen te gaan. Deze smokkelaars zorgden voor enorme voedselproblemen in Karamoja (een provincie van Uganda). Ondanks de guerrilla activiteiten in Uganda, groeide de economie met een gemiddelde 5% per jaar (sinds 1982). De export is sinds 1983 met 45% procent gegroeid. Er was voedsel beschikbaar en benzine was niet langer gerantsoeneerd. Toch ging het niet goed met het land. Het invoeren van zwevende wisselkoersen had een gigantische prijs-inflatie tot gevolg. De Ugandese shilling werd tussen 1979 en 1984 1000% minder waard en een brood werd 5000% duurder in diezelfde periode. In december 1985 stonded nieuwe verkiezingen gepland en, ondanks de enorme inflatie, werd verwacht dat Obote weer ruim zou winnen. We zullen het nooit weten, want in juli 1985 werd een coup gepleegd onder leiding van generaal Bizilio Olaro Okello. Generaal Tito Okello (geen familie van Bizilio Olaro Okello) werd aangewezen als nieuwe president. Binnen 12 maanden riep hij verkiezingen uit. Na de coup kwamen er nog meer acties van NRA (Nationaal Bevrijdings Leger). De NRA namen in januari 1986 de hoofdstad Kampala in. Na een bloedig gevecht kwma er een einde aan het (korte) bewind van Okello. Yoweri Museveni werd de nieuwe president. Het duurde tot maart 1986 totdat alle Okello goed gezinde bastions gevallen waren. Museveni moest nu een land opbouwen dat helemaal verwoest was. Alle coups en oorlogen hadden tot een millioen doden, 2 millioen vluchtelingen, 600.000 gewonden en ontelbare schade geleid. Uganda’s buitenlandse schuld was tot $1.2 miljard gerezen. Om dit op te lossen besloot Museveni om weer te gaan handelen met andere Afrikaanse landen. Uganda probeerde om economisch onafhankelijk te worden en daarom ontweken ze de IMF voor zover mogelijk. Omdat ze toch geld nodig hadden ging Uganda handel drijven met niet westerse landen. Dat daar ook communistische landen tussen zitten is niet te vermijden. Het probleem was alleen wel dat Amerika het niet goed vond dat Uganda handel dreef met bijvoorbeeld Cuba. Onder druk van de V.S. braken Tanzania en Rwanda met de zojuist opgezetten handelsovereenkomsten. In 1991 verbood de Ugandese regering om nog dieper de wouden in het oosten van het land in te trekken. Dit bracht op de korte termijn alleen maar economische problemen met zich mee, maar de regering was er van overtuigd dat dit later alleen maar geld op kon leveren. In 1982 stonden weer verkiezingen op het programma, maar de aanhangers van voormalig president Obote hadden aangekondigd deze verkiezingen te boycotten. Ondertussen gaf president Museveni opdracht om verscheidene journalisten op te pakken die de schending van mensenrechten hadden gerapporteerd. En dat kon Museveni absoluut niet gebruiken in de aanloop naar de verkiezingen in maart. In februari dat jaar kreeg Museveni er van langs van locale mensenrechten organisaties. Die beschuldigden Museveni ervan politieke tegenstanders lastig te vallen en het onmogelijk maken van een democratie met meerdere politieke partijen. Het antwoord van Museveni hierop was dat hij een democratie wilde die gestoeld was op oude tradities en op grond daarvan waren meerdere politieke partijen niet nodig. Maar druk van de buitenwereld leidde er toe dat Museveni een onafhankelijke partij moest toe laten die een nieuwe grondwet mochten schrijven. Deze nieuwe grondwet werd echter niet goed ontvangen door de oppositie partijen omdat er in stond dat er de eerst komende 7 jaar geen nieuwe partij zou kunnen ontstaan. Paus Johannes Paulus de 2e bracht in februari een bezoek aan Uganda en verzocht de bevolking dringend minder aan sex te doen, om zo de verspreiding van AIDS tegen te gaan. Op dat moment was ruim 20% van de bevolking drager van het HIV virus. Als onderdeel van Museveni’s propaganda gericht op het winnen van populariteit van Baganda stemmers (Baganda is een etnische groep die al heel lang in Uganda leeft), herstelde Museveni de monarchie. Tijdens de kroning van Ronald Muenda Mutebi werden alle, ten tijde van Obote’s regeer periode in beslag genomen, koninklijke bezittingen weer teruggegeven. Na het winnen van de verkiezingen in maart 1994 ging de Ugandese Museveni door met zijn beleid dat gericht was op het herstellen van locale autoriteiten. Onder dit beleid viel ook de beslissing om de Nioros hun eigen monarchie te geven. De Nioros leven in het noorden van het land. De discussie over wel of geen multipartijen-democratie laaide weer op in 1995. Museveni bleef bij zijn standpunt dat meerdere partijen zouden leiden tot grotere spanningen tussen de oude groeperingen in het land. Hij werd hierin gesteund door de buitenwereld die erop wees dat ze tevreden waren met de economische vooruit gang van het land. Buitenlandse investeringen groeiden, maar de armoede onder de bevolking van Uganda werd alleen maar erger. In mei 1996 werd Museveni tot 2 keer toe winnaar van een verkiezing. Op 9 mei werd hij herkozen als president en later die maand werd zijn partij ook herkozen om te mogen regeren. Museveni probeerde nog steeds om de economie er weer boven op te helpen. In 1997 stond Uganda boven aan de lijst met landen van de Wereld Bank. Op deze lijst stonden landen die de Werled Bank ging helpen om van hun internationale schulden af te komen. Deze hulp kon echter niets doen aan het feit dat de helft van de bevolking onder de armoedegrens leefde. Er werd geschat dat er alleen al $24 miljoen nodig was om alle mensen van voldoende voedsel te voorzien. De LaSource organisatie betaalde veel geld aan Uganda om de rijke kobalt mijnen te mogen ontginnen. Ook ontving Uganda geld van de Europese Unie en van Noord Korea om een waterkrachtcentrale te bouwen. De onenigheden tussen Sudan en Uganda leiden tot grote ongeregeldheden. Zowel de Sudanese als de Ugandese regering bewapende hun eigen guerrilla groepen. Dit leidde tot duizenden sterfgevallen en ontelbare vluchtelingen. Uganda kreeg hulp van de V.S. in de vorm van training en wapens. Uganda kreeg die hulp omdat de V.S. Sudan zag als een bedreiging voor de wereldvrede (Clinton was niet veel beter dan Bush hoor, hij zorgde er alleen voor dat er niet zo veel aandacht aan besteed werd in de media...). Midden 1998 viel het Ugandese leger Congo binnen en hielp het de rebellen die de Congolese president van zijn troon wilde stoten. In oktober 1999 verklaarde de Ugandese minister van defensie dat zijn troepen in Congo zouden blijven totdat de vrede hersteld was. In november 1999 kwamen de presidenten van Kenya, Tanzania en Uganda samen om verdrag te tekenen. Dit verdrag bezegelde de oprichting van EUEA (Economische Unie Oost Afrika). 1 Maand later kreeg Uganda $12 milioen van de wereld bank voor de moeite die het land deed om de armoede te bestrijden. In dezelfde maand werd een verdrag getekend tussen Sudan en Uganda waarmee de politieke situatie hersteld zou moeten worden. Maar 2 maanden later beschuldigde Museveni Sudan ervan het verdrag geschonden te hebben. Enkele dagen later werd de kwestie onderzocht door VN medewerkers. Maart 2000 werd een massagraf ontdekt met honderden lichamen. Deze lichamen behoorden tot de Christelijke secte “De herstelling van de 10 geboden van God”. Deze secte had massaal zelfmoord gepleegd. Op 4 April kwamen de Congolese rebellen naar Kampala om samen met de leger leiders van Uganda een vredesverdrag te tekenen dat opgezet was door de VN. Uganda kreeg op 2 mei nog eens $640 milioen van de wereldbank vanwege hun reputatie als “veilig land voor buitenlandse investeringen”. Tot zover de geschiedenis van Uganda. Statistiek: Uganda Nederland
Bevolking 21.143.000 15.735.000
Jaarlijkse groei 2,7 % 0,6% Verwachte bevolking 2015 34.500.000 15.900.000
Jaarlijkse groei tot 2015 3,1% 0,1% Stedelijke bevolking 13,2% 89,1% Stedelijke groei 5,2% 0,6% Kinderen per vrouw 7,1 1,5
Levensverwachting 40 jaar 78 jaar
Levensverwachting mannen 39 jaar 75 jaar
Levensverwachting vrouwen 40 jaar 81 jaar
Vrouwelijke sterfgevallen in kraambed 510 per 100.000 7 per 100.000
Kindersterfte (bij geboorte) 84 per 1.000 5 per 1.000
Kindersterfe tot 5 jaar 134 per 1.000 5 per 1.000

Alfabetischme 62% Bijna 100% * Alfabetischme bij mannen 74% Bijna 100% * Alfabetischme bij vrouwen 50% Bijna 100% * Kranten 2 per 1.000 mensen 306 per 1.000 mensen
Radio’s 128 per 1.000 mensen 978 per 1.000 mensen
TV’s 26 per 1.000 mensen 495 per 1.000 mensen
Telefoons 2 per 1.000 mensen 543 per 1.000 mensen
BNP per hoofd van de bevolking $310 $24.780
Jaarlijkse groei BNP 5,7% 3,3% Jaarlijkse inflatie 15,3% 2,1% Concumenten prijs index 114,6 106,3
Geld waarde 1.240,3 shilling = $1 1 Euro = $1 ** Export per jaar $697 milioen $203.314
Import per jaar $1.335 milioen $177.838
Buitenlandse schuld $3.395 milioen $2.344 milioen
Per hoofd van de bevolking $160 $148
Alle cijfers zijn van tussen 1996 en 2000. Recentere cijfers van Uganda kon ik niet vinden. En dan kan je wel de meest recente cijfers van Nederland er bij zetten maar dan kan je het niet vergelijken. * Deze cijfers kon ik niet vinden, maar aangezien er in Nederland leerplicht is, kan bijna iedereen lezen. En de enkeling die dat niet kan, die is te verwaarlozen. ** Ik weet ook wel dat de Euro niet gelijk is aan de Dollar, maar het scheelt niet veel en wanneer u dit leest dan is het cijfer van de dag dat ik dit schrijf allang achterhaald. De theorie achter de ontwikkelingshulp Vanaf de jaren 50 hebben talloze wetenschappers zich bezig gehouden met ontwikkelingshulp. Hoewel deze wetenschappers allemaal zo hun eigen theorie hadden ontwikkeld hoe de perifere gebieden geholpen moesten worden, over 1 ding waren ze het allemaal eens: het doel van ontwikkelingshulp is het vergroten van de levenskansen van mensen. Maar dat is niet een proces. Het vergroten van de levenskansen gebeurt op vele fronten. Zo is er een bepaalde mate van welvaart nodig voor alle burgers om dit doel te bereiken. Onder deze welvaart valt ook een zekere mate van vrijheid op zowel economisch als politiek gebied. Vrijheid op politiek gebied komt in de meeste gevallen neer op een democratie. Daarnaast wordt ook gestreefd naar het behoud van de politieke en economische vrijheid. Daar is kennis voor nodig. Het gaat dus in wezen om de aanname van verschillende instituties (scholen, democratisch stelsel, handel etc.) die wij hier in het ‘ontwikkelde’ Westen ook hebben. Om enige orde in de theorie-chaos te scheppen kan je de theorieen verdelen onder 3 ‘scholen’. 1. Moderniseringstheorieen

2. Afhankelijksheidstheorieen
3. Marxistischetheorieen. Voor dat ik overga op het beschrijven van de verschillende theorieen plaats ik eerst even een kanttekening bij het ontstaan van deze theorieen. Ik neem aan dat u als lezer het met mij eens bent wanneer ik zeg dat je pas een goede theorie over een bepaald verschijnsel kan formuleren nadat je je goed verdiept hebt in de desbetreffende situatie. Om dat even in een realistisch kader te plaatsen, voor je een goede ontwikkelingstheorie kan ontwikkelen zal je je toch eerst goed in de 3e-wereld problematiek moeten verdiepen. Maar dat kost tijd en geld, tijd en geld dat de meeste wetenschappers niet hebben. Dus ligt het voor de hand dat alleen diegene die er voor hun werk iets moeten onderzoeken het zich kunnen permiteren om een sluitende theorie te ontwikkelen. Maar dan rijst de vraag: “Wie geeft er opdracht tot een onderzoek dat min of meer samenhangt met ontwikkelingssamenwerking?”. Dit zouden bijvoorbeeld beleidsmakers kunnen zijn, beleidsmakers in een van de vele perifere gebieden. Runciman (1983) maakte een onderscheid tussen verschillende soorten uitspraken die een econoom, socioloog of antropoloog kan doen over de werkelijkheid. Hij onderscheide er 4, namelijk: Rapportage: puur en alleen feiten
Verklaring: oorzaak-gevolg-relaties
Beschrijving: dit gaat over wat de betrokkene voelde over hetgeen er gebeurde. Dit vereist dus een groot inlevingsvermogen van de wetenschapper. Evaluatie: dit gaat over de vraag of hetgeen gebeurt is beschouwd moet worden als iets goeds of als iets fouts. Voor het ontwikkelen van een theorie zouden alle 4 van de bovenstaande uitspraken gebruikt moeten worden. Zo heb je de pure feiten nodig wil je iets kunnen onderbouwen. Je zult de oorzaak-gevolg-relaties goed moeten bestuderen wil je enige verwachting kunnen uitspreken over de toekomst. Ook zul je je moeten verplaatsen in de betrokkene om hun verwachte reactie te kunnen peilen en tenslotte zal je je ook moeten wagen aan de conclusie: is hetgeen je bereikt hebt / wenst te bereiken met je theorie wenselijk?. De vraag is alleen of een beleidsmaker zit te wachten op een wetenschapper met een mening. Tenzij de beleidsmaker weet wat de uitkomst van een evaluatie is zal hij nooit uit vrije wil een wetenschapper om een evaluatie vragen. Ook een beschrijving is niet wenselijk voor een beleidsmaker omdat hij helemaal niet wil horen dat een van zijn burgers niet tevreden is. Rest nog de vraag: ‘hoe komt een wetenschapper aan zijn informatie als hij die niet zelf kan verzamelen?’. Simpel, ‘lenen’ van reeds gepubliceerde onderzoeken. Het gevaar hierbij is alleen dat de theorie feitelijk al achterhaald is wanneer de ontwikkelaar er aan begint. Moderniseringstheorieen. De wetenschappers die zich, kort na de 2e Wereldoorlog, gingen bezighouden met de vraag hoe onderontwikkelde landen (laten we zeggen, 3e wereldlanden) zich konden ontwikkelen, knoopten aan bij de theorieen van de klassieke economen en sociologen van Europa en de VS (Marx, Weber, Durkheim, en Talcott Parsons, de persoon die de theorieen van de voorgaande personen samengevoegd heeft). De gedachte hierachter was dat economische groei, noodzakelijk voor een grotere welvaart, ondenkbaar was zonder het gebruik van machines en onbezielde energie in het productieproces (ook wel: industrialisatie). De specialisatie van arbeid maakte ruil noodzakelijk. Dit alles zou de relaties tussen mensen veranderen in een richting die vergelijkbaar was met wat zich in Europa had afgespeeld. Weber meende dat het in de Europese geschiedenis op allerlei levensterreinen uiteindelijk was gegaan om een toenemende rationalisering. Door deze rationalisering werd het voor mensen mogelijk om de toekomst beter in te schatten, om dingen te plannen. Hierdoor waren ze minder hulpeloos dan daarvoor, konden ze het ‘lot naar hun hand zetten’. Deze rationalisering kwam niet alleen voor in de economie, maar ook in de opmars van de wetenschap, het gezag en de uitvoering van beleid. Dit beleid werd gedragen door een forse bureaucratie en die zou volgens Weber de vrijheden van mensen ernstig inperken. Marx meende dat de geschiedenis werd bepaald door de tegenstelling tussen de middelen waarmee mensen producten maken van de natuur (productiemiddelen) en de sociale verhoudingen waaronder zij dat deden (productieverhoudingen). Het Kapitalisme had weliswaar een enorme productiestijging bewerkstelligd, maar zou op de langere termijn ook allerlei andere gevolgen hebben. De concurrentie tussen producenten zou leiden tot een steeds grotere concentratie van kapitaal en tot een onaanvaardbare verarming van degene die geen andere productiemiddelen bezaten dan hun eigen arbeid. Op den duur zou de daaruit voortvloeiende klassenstrijd leiden tot een socialisering van de eigendom van productiemiddelen. Durkheim hield zich bezig met de vraag hoe mensen die steeds gespecialiseerder werk gingen doen, maar ook steeds meer van elkaar afweken in hun opvattingen, nog bij elkaar gehouden werden. Hij constateerde een differentiatie van sociale systemen. Voorheen waren de politiek, economie, religie en kunst nauw met elkaar verbonden. Durkheim constateerde dat dit niet meer het geval was. Hij ging daarom dan ook opzoek naar het antwoord op de vraag: ‘wat zorgde dan nog voor de nodige integratie?’. Hij meende dat de onderlinge afhankelijkheid van mensen tot een nieuw soort solidariteit zou leiden. Deze solidariteit noemde hij ‘organisch’. Deze solidariteit hield niet alleen tolerantie tegen anders denkenden in maar ook een zekere bescherming tegen de maatschappelijk zwakkeren. Door middel van een goed rechtssysteem zou de staat algemeen aanvaarde regels stellen; regels met betrekkign tot opvattingen, bijvoorbeeld vrijheid van meningsuiting. Tussen ruwweg 1940 en 1960 heeft de Amerikaanse wetenschapper Talcott Parsons, stevig leunend op de theorieen van de 3 hierboven beschreven wetenschappers, een abstract beeld geschetst van hoe een moderne, geïndustrialiseerde maatschappij in elkaar steeks. Dit abstracte beeld geeft antwoord op de vraag waartoe een institutie dient bij de instandhouding en sturing van een maatschappij. De conclusie die Parsons trok naar aanleiding van zijn model was dat wanneer je een moderne, welvarende samenleving wil, dan ontkom je niet aan bepaalde institutie, normen, waarden en houdingen. De eerste theoretici over ontwikkeling leunden ster kop de inzichten van Parsons. Daarbij gebruikten ze een typologie waar ze later veel verwijten over te horen hebben gekregen: traditioneel versus modern. Het verwijt dat ze kregen was dat ze hiemee alle niet-westerse maatschappijen op 1 hoop gooiden. Deze theoretici wisten ook wel dat niet alle niet-westerse maatschappijen traditionele maatschappijen gelijk waren maar het ging hun om het inzicht dat modernisering ontwikkeling moest berusten op specialisatie van arbeid. Op de lange termijn kenmerkte de sociale evolutie zich volgens Parsons door het uitkristalliseren, of in andere woorden tot het autonomer worden van sociale systemen. Zoals gezegd leunde Parsons sterk op de ideeën van Marx, Weber en Durkheim en het idee van uitkristalliseren lijkt sterk op het differentiatie-van-sociale-systemen-idee van Durkheim. Door deze differentiatie zou het aanpassingsvermogen van een samenleving aan haar natuurlijke en sociale omgeving groter worden. Zo was de functie van de economie de productieve beheersing van de natuur, de functie van de politiek het stellen en bereiken van maatschappelijke doelen. Het socioculturele systeem (gezin, school, kerk) had als taak het handhaven van normen en waarden. Een systeem dat Parsons ‘Societal Community’ noemde moest ten slotte zogen voor integratie. Het feit dat dit laatste nogal vaag klinkt, impliceert al dat de integratie van maatschappijen wel eens problemen op zou kunnen leveren. Zoals gezegd is modernisatie ontwikkeling niet mogelijk zonder economische groei. Niet mogelijk dus zonder industrialisatie en handel. Dit kon niet anders dan leiden tot schaalvergroting, aldus Parsons. Deze schaalvergroting heeft dan weer gevolgen op de relaties tussen mensen. Om deze verandering weer tegeven heeft Parsons 4 ‘patroonvariabelen’ bedacht. Deze ‘patroonvariabelen’ geven de problemen aan die zich voor kunnen doen in het dagelijks leven na het aannemen van een nieuwe maatschappij. Universalisme versus particularisme heeft betrekking of een bepaalde actor de interacties waaraan hij deelneemt moet beoordelen op grond van algemeen geldende maatstaven of op grond van zijn persoonlijke relatie met de andere deelnemers. Achievement versus ascription heeft betrekking op de vraag of een bepaalde actor de andere deelnemers aan de interactie moet beoordelen op hun resultaten of op hun afkomst. Specificity versus diffuseness heeft betrekking op de vraag of de actor rekening moet houden met de volledige persoonlijkheid van andere deelnemers in de interactie of alleen met de relevante aspecten van die persoonlijkheid. Affective neutrality versus affection heeft betrekking op de vraag of de actor zijn gevoelens de vrije loop moet laten of moet beteugelen. Het gaat bij deze ‘patroonvariabelen’ dus telkens om de tegenstelling
normen/waarden – makkelijke weg. Aangezien een ‘ontwikkelde’ maatschappij ingericht moet zijn naar westerse maatstaven zouden ook de westerse normen/waarden overgenomen dienen te worden, aldus de moderniseringstheoretici. Aan de hand van de ‘patroonvariabelen’ is goed te zien dat het invoeren van ‘ons’ normen en waarden stelsel in een compleet andere cultuur op zijn minst problemen, zo niet averechtse gevolgen, met zich mee zal brengen. Volgens de moderniseringstheoretici functioneren sociale systemen als de economie of de politiek beter als de roldragers van het desbetreffende systeem zich zouden houden aan de ‘moderne’ gedragsvariabelen. De vraag alleen is, waarom zouden ze dat doen? Een reden om zich aan deze ‘moderne’ gedragsvariabelen te houden is wanneer deze al zo in de maatschappij verweven zijn dat de overtreder ervan gesanctioneerd (is dat een woord? J) zal worden. Maar die situatie zal er in het begin helemaal niet zijn. Het zou naief zijn om te denken dat het invoeren van een compleet ‘nieuw’ normen en waarden patroon in enkele weken tijd voltooid zou kunnen zijn. Nee, dit gaat over de lange termijn. De bevolking moet inzien welke nadelen hun ‘traditionele’ normen en waarden patroon heeft en ook moet er vertrouwen zijn dat het ‘moderne’ normen en waarden patroon in acht genomen zal worden. Ok, fijn, nu weten we waar het volgens de moderniseringstheoretici naar toe moet gaan, wat de doel-situatie is. Maar we hebben nog geen idee hoe die situatie bereikt dient te worden. Het is dan ook onduidelijk wat volgens de moderniseringstheoretici eerst moet gebeuren; eerst het invoeren van moderne instituties (scholen, bedrijven, bureaucratie, democratie, onafhankelijk nieuws) waardoor de mensen van denkbeelden veranderen of juist precies andersom, eerst het aannemen van ‘moderne’ denkbeelden en dan het invoeren van de moderne instituties. Het feit dat dit onbekend is gebleven maakt het voor beleidsmakers uiterst lastig om aan de hand van de moderniseringstheorie een goed beleid uit te stippelen. Immers, waar moet de beleidsmaker beginnen? Als je je theorie laat draaien om modernisering dan kan je niet om economische groei heen. Omdat economische groei een onmisbaar onderdeel uitmaakt van modernisering zijn verscheidene economen op zoek gegaan naar de voorwaarden waaronder economische groei kan plaats vinden. De econoom W. W. Rostow heeft een ‘vijfstadia model’ ontwikkeld om te stappen naar economische groei duidelijk te maken. 1. Traditionele uitgangssituatie
2. De voorwaarden voor take-off worden geschapen
3. De take-off
4. De groei naar een ‘rijpe’ economie
5. Het stadium van de massa consumptie. Stap 1: In deze fase is er geen sprake van echte vooruitgang. Er is een sterk hierarchisch systeem. Voorbeelden die Rostow noemt zijn bijvoorbeeld het middeleeuwse Europa en de dynastien van China. Hoewel er grote verschillen zijn tussen deze twee gebieden is er volgens Rostow een duidelijk overeenkomst: 'a ceiling... on the level of attainable output per head, due to the fact that the potentialities of science and technology were not available, or not systematically applied' Oftewel, er is een grens aan de maximale productie per persoon. Een grens die in stand wordt gehouden doordat de mogelijkheden van de wetenschap en de technologie niet beschikbaar, of niet systematisch toegepast, waren. Stap 2: Er zijn vele voorwaarden voor take-off. De belangrijkste zijn: Het idee dat economische vooruitgang mogelijk is
Het onderwijs moet dusdanig ingericht zijn dat er afgestemd kan worden op de vraag van het bedrijfsleven. Oftewel, het onderwijs moet min of meer marktgericht zijn

De bereidheid moet bestaan om risico’s ten gunste van winst te durven nemen
Er moeten banken ontstaan
Er moet een centraal geleide nationale staat ontstaan. Stap 3: De Take-off. Productie neemt enorm toe, evenals de belasting van de natuur. Er worden nieuwe technieken en productie methodes ontdekt. De industrie beleeft in deze tijd zijn beste jaren en de steden groeien, evenals de productie, enorm. Stap 4: De technologie die de take-off mogelijk maakte wordt in deze fase op een veel bredere basis toegepast. Kool en ijzer, de belnagrijkste grondstoffen in de take-off verliezen in waarde en worden op den duur vervangen door chemische kunststoffen. Elektriciteit doet in deze fase zijn intrede. Stap 5: Het belangrijkste kenmerk van deze fase is dat de gemiddelde burger meer verdiend dan dat hij nodig heeft om te kunnen voorzien in zijn levensonderhoud. Oftewel, er blijft geld over om luxegoederen te kopen. Dit is de fase van de massa-consumptie. In deze fase bevinden wij ons nu. Het boek waarin Rostow dit vijfstappen-plan beschrijft had als ondertitel: een niet communistisch manifest. Maar toch zit er toch wel een vleugje communisme in de moderniseringstheorie. Volgens deze theorie is er onder andere economische groei nodig. Economische groei, zo zeggen ze, is niet mogelijk zonder een toename van de spaar en investeringsquote. Maar wie kunnen daar voor zorgen? De private rijken, de elite. Maar waarom zou de elite in een ontwikkelingsland iets aan de situatie willen veranderen? Ze kunnen het er alleen maar slechter op krijgen. De elite kan niet gedwongen worden tot een verhoging van de investeringen of tot een verhoging van de spaarquote, maar de overheid kan het met behulp van belastingen en met het aantrekken van buitenlands kapitaal wel bereiken. En zodoende lijkt het alsof een sterke invloed van de staat in de economie onvermijdelijk is. Conclusie? De basis van ontwikkeling ligt volgens de moderniseringstheoretici bij het adopteren van ‘moderne’ westerse instituties. Combineer dat met een forse economische groei en het ontwikkelingsland zal ontwikkeld zijn. Hoe de economische groei tot stand komt beschrijft Rostow in zijn 5-stappen plan, maar hoe de westerse instituties geadopteerd worden blijft een raadsel. Ook de vraag wat eerst moet komen, de instituties of het veranderde gedachten patroon, is ook onduidelijk. Kortom, de moderniseringstheoretici zijn wel duidelijk over wat de doelsituatie is, maar ze bieden geen concreet plan hoe die doelsituatie bereikt kan worden. Afhankelijkheidstheorieen De kurk waar alle afhankelijkheidstheorieen op drijft is de veronderstelling dat de ontwikkelingslanden worden uitgebuit. Er is volgens de ontwikkelingstheoretici sprake van ongelijke ruil. Welk mechanisme verantwoordelijk is voor deze ongelijke ruil? Daarover verschillen de meningen. Eind jaren 50 lanceerde Prebisch, toen hoofd van de Economische Commissie van Latijns-Amerika (een orgaan van de VN) de theorie van de voor ontwikkelingslanden verslechterde ruilvoet. In de ontwikkelingslanden zou volgens Prebisch de arbeidsproductiviteit stijgen. Dit zou tot gevolg hebben dat er meer agrarische en mijnbouw producten op de markt komen. Hierdoor daalt de prijs van deze producten en verdient de boer dus eigenlijk niets extra’s ondanks zijn verhoogde arbeidsproductiviteit. In feite wordt de boer gedwongen om harder te werken wil hij op het zelfde welvaardsniveau blijven. Maar het zou nog erger worden aldus Prebisch. Volgens hem zouden namelijk de eindproducten die de centrum landen produceren stijgen in prijs doordat de arbeidskosten in die landen blijven stijgen (vakbonden). Dat verwerkt de producent dan weer in zijn prijzen (afwenteling) en zodoende wordt de boer op het Braziliaanse platteland steeds armer. Prebisch raadde de ontwikkelingslanden dan ook sterk aan om te industrialiseren om zo zelf de eindproducten te kunnen produceren en niet meer afhankelijk te zijn van import. Eind jaren 60 kwamen de eerste echte onafhankelijkheidstheoretici op. Ook nu weer in Latijns-Amerika, terwijl de moderniseringstheoretici zich voornamelijk richtte op Afrika. Vanwaar dit verschil? Een logische verklaring zou kunnen zijn dat de ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika zich niet meer kunnen verschuilen achter de politieke onderworpenheid aan de koloniale overheerser. Volgens de afhankelijkheidstheoretici zal er ongetwijfeld ook ongelijke ruil plaatsvinden tussen de Afrikaanse ontwikkelingslanden en de westerse centrum landen maar in Afrika was er in de jaren 60 nog op vele plaatsen sprake van kolonieen en deze kolonieen zouden een verklaring kunnen zijn voor de ongelijke ruil (er was immers al decennia spraken van ongelijke ruil tussen de kolonieen en de moederlanden). Maar niet in de Latijns-Amerikaanse landen. En dus moest er een andere reden zijn voor deze ongelijke handel (voor zover die al bestaat natuurlijk, want dat is ook maar een veronderstelling van de afhankelijkheidstheoretici). In Latijns-Amerika was inmiddels gebleken dat de importvervangende industrialisatie die Prebisch zo aanraadde niet tot gevolg had de behoefte aan import afnam. De landen die overgegaan waren op industrialisatie werden geplaagd door een gebrek aan deviezen, hoge overheidsuitgaven en een stagnerende groei. De afhankelijkheidstheoretici baseerden hun theorieen grotendeels op de situatie in Latijns-Amerika en ze verklaarden dat de ontwikkelingslanden werden uitgebuit. Hoe? Volgens Andre Gunder Frank vond uitbuiting plaats langs een hele ketting van scheve machtsrelaties. Deze Frank introduceerde de begrippen satelliet en metropool. De kleinste satelliet was de kleine boer die werkte in loondienst bij de grootgrondbezitter in het ontwikkelingsland. De grootste metropool waren volgens hem de banken in de VS. Hoewel er nog een heleboel stappen tussen de kleine boer en de grote banken in de VS zitten, kwam het er volgens Frank op neer dat de kleinste satelliet surplus produceerde en dat die surplus voor het grootste deel uiteindelijk bij de grootste metropool terecht kwam. Frank maakte in zijn theorie een onderscheid tussen onontwikkeld en onderontwikkeld. Onontwikkeld zijn zij, die tenopzichte van hun omgeving niet onderdoen maar toch minder ontwikkeling kennen dan wij. Dit zijn niet alleen de primitieve stammen van indianen die in reservaten leven maar ook de jagers en verzamelaars die wij vroeger zelf waren. Onderontwikkeld is de arme boer die niets terug ziet van het door hem geproduceerde surplus. Omdat de grootse metropool bijna alles krijgt kan hij groeien, kan hij zich ontwikkelen. De kleinste satelliet kan niet ontwikkelen en aangezien zijn omgeving (hij handeld met mensen die zich wel ontwikkelen) zich wel ontwikkeld blijft hij actief onderontwikkeld. De schuld van onderontwikkeling ligt volgens Frank altijd bij de metropolen. De enige mogelijkheid volgens Frank om de ontwikkelingslanden te ontwikkelen is wanneer de ontwikkelingslanden zich onttrekken aan de kapitalistische wereld. De marxisten (die ik behandel in het volgene hoofdstuk) waren allerminst blij met deze theorie. Het was voor hun onverteerbaar dat Frank iets al kapitalistisch noemde wanneer er geruild werd met een kapitalistisch systeem. Hierbij gaat Frank voorbij aan de essentie van de marxisten namelijk de productiewijze, wat volgens de marxisten de laatste oorzaak van hoe en waarom mensen handelen zoals ze nu doen. Persoonlijk lijkt het mij dat Franks theorie ook niet helemaal klopt. Hij zegt dat het voor een ontwikkelingsland onmogelijk is om zich te ontwikkelen wanneer deze deel uitmaakt van het kapitalistische systeem. Ik denk dat Zuid-Korea het tegendeel bewezen heeft. Een ander punt was dat Frank niet duidelijk maakt hoe de uitbuiting tot stand kwam. Een andere vraag die gesteld kan worden na het bekijken van Franks theorie is waarom de metropolen in het intwikkelingsland zelf niets investeren in dat gebied. Misschien dat de kleine boer geen andere keus heeft dan om te werken bij de grootgrondbezitter, maar de rijke handelaar in de stad die alles opkoopt van de grootgrondbezitters is toch niet verplicht om alles voor een laag bedrag te verkopen aan het westen? Franks antwoord hierop kwam in zijn 2e boek. In dit boek introduceerde hij de term Lumpenbourgeoisie. De kern hiervan is dat de oorspronkelijke bourgeoisie vervangen is door een economische bourgeoisie die niet zonder de kernlanden kan. Bijvoorbeeld een handelaar die alleen maar geinteresseerd is in het maken van maximale winst op de korte termijn, en zodoende geen enkele behoefte heeft aan het financieren van een duur industrialisatieproject. Deze bourgeoisie heeft geen enkele behoefte aan verandering omdat dat waarschijnlijk alleen maar negatief zal werken op hun inkomsten. Sommige afhankelijkheidstheoretici hebben zich toegelegd op de vraag hoe de door Frank veronderstelde afroming van het door de stalelliet gecreerde surplus door de metropolen dan wel in zijn werk ging. Enkelen van deze theoretici veronderstelden dat er een soort intern kolonialisme bestond in de Latijns-Amerikaanse landen. De steden waren volgens hun als het ware monopsonistische (enige opkoper) stapelplaatsen van de producten die de satelliet leverde. Hierbij gingen deze theoretici er vanuit dat er een soort kartel van de stedelijke handelaren zou zijn en dat deze handelaren niet met elkaar zouden concurreren. Volgens Dos Santos is afhankelijk de economie welke voor zijn groei is aangewezen op stimulansen vanuit buitenlandse economieen. Dit kan zowel een stimulans in de vorm van een verhoogde vraag naar producten zijn als een stimulans in de vorm van kapitaal overdracht. Of deze afhankelijk er ‘is’ dat is nog maar de vraag, maar zelfs als hij er zou zijn, dan wil dat nog niet zeggen dat deze situatie groeiremmend zal werken. Dos Santos (en vele andere afhankelijkheidstheoretici) gingen er vanuit dat de specialisatie van landbouwproducten en grondstoffen in de perifere landen zou leidden tot een sociale structuur die niet bevorderlijk is voor verdere groei. De arbeider verdiende volgens hun te wienig om effectieve vraag uit te oefenen naar industrielen producten en de elite zou zijn geld liever besteden aan geimporteerde luxe dan aan industrieen. Dit beeld van afhankelijkheid werd aan het wankelen gebracht door Cardoso die stelde dat afhankelijke ontwikkelingmogelijk was. En al helemaal door Friedman die stelde dat elke ontwikkeling onafhankelijk is. En wanneer een ene Marxist genaamd Warren op grond van een cijfermatige studie beweerd dat westerse investeringen tot groei leidden is het even stil in het kamp van de afhankelijkheidstheoretici. Er zijn sindsdien veel studies gewijt aan de vraag of afhankelijkheid de economische groei beinvloed en zo ja hoe. Er zijn studies gepresenteerd die aantoonde dat het negatief is voor de groei, evenals dat er studies het daglicht zagen die het tegengestelde beweerde. De uit 1993 daterende studie van Bornschier en Chase-Dunnlaat zien dat het niet zo zwart-wit te stellen is. Zij stellen dat toevloed van buitenlandse investeringen in een ontwikkelingsland groeibevorderend is, maar een hoge mate van penetratie door buitenlands kapitaal daarentegen groeiremmend. De reden die zij hiervoor geven is dat de multinationale onderneming de in het ontwikkelingsland gemaakte winst gaat repatrieren en niet herinvesteerd in de markt. Op de korte termijn zou buitenlandse ‘bemoeienis’ dus positief werken maar op de langere termijn juist eerder negatief. Conclusie Larrain zegt over de afhankelijkheidstheorieen het volgende: There is little doubt that if one examines the theories of dependency as a testable theory with precisely defined variables and concepts whose characteristics are exclusive and apply only to dependent countries, and one requires measurable empirical evidence, which substantiates its hypotheses, then the theory of dependency does not seem to pass the test (larrain 1989) Hij komt tot deze conclusie omdat de afhankelijkheidstheoretici te veel theoretici gebleven zijn en niet keken naar de werkelijkheid. Zo gingen ze er gemakshavel vanuit dat een hogere metropool meer macht heeft dan een lagere metropool. Dit is in de praktijk uiteraard lang niet altijd het geval. Het komt niet zelden voor dat een financiele adviseur meer werkelijke macht heeft dan degene die hij adviseerd. Terwijl die laatste toch degene is die op papier de meeste macht zou hebben. Wat is nu de uiteindelijke impact van de afhankelijkheidstheorieen. Hettne stelt aan de ene kant dat de afhankelijkheidstheorieen geen echte beleidsplannen konden geven. De theorieen bleven allemaal te vaag wanneer het moest gaan over de reele aanpassingen die gemaakt moesten worden. Ok, ze stelden wel dat de machtsrelaties moesten veranderen, maar daar heeft een beleidsmaker niet zoveel aan. Combineer dat met de tegenstrijdige geluiden binnen de afhankelijkheidstheoretici en je zou verwachten dat de impact zeer gering is geweest. Maar niets is minder waar. In veel ontwikkelingslanden zijn de anti-imperialistische gevoelens sterk (geweest). En wanneer een beleidsmaker van zo’n land dan hoort dat er een groep mensen is die op basis van wetenschappelijk onderzoek geloofd dat het economisch goed is voor een ontwikkelingsland wanneer het zijn banden met de kapitalistische wereld verzwakt, dan duurt het niet lang voor hij naar deze theorieen handeld. In veel ontwikkelingslanden zijn er dan ook wettelijke maatregels gekomen die het voor buitenlandse bedrijven moeilijk maakt om zich in dat land te vestigen. De praktijk heeft echte uitgewezen dat de afhankelijkheidstheoretici met hun delinking er naast zaten. Ontwikkelingslanden die geprobeerd hebben om zich los te koppelen van het kapitalistische westen hebben een enorme stagnatie ondervonden in de groei. Terwijl de landen die zich richtten op de wereldmarkt (Zuid-Korea, Taiwan) een enorme welvaartsstijging ondervonden. Marxistische Theorieen Eind jaren 60 en de gehele jaren 70 was er een terugkeer te merken van de marxisten, en met name de ontwikkelingstheorieen van Marx. Ontwikkelingstheorieen van Marx? Ja, ontwikkelingstheorieen van Marx. Sommige niet marxisten spreken wel van “the third coming of Marx”. In de eerste plaats omdat het om een conflict theorie gaat: het conflict tussen de mensen die het surplus produceren en de mensen die zich van dat surplus meester weten te maken. Binnen elke prodcutie wijze zag Marx een relatie tussen de productieverhoudingen en de productiekrachten. Volgens Marx zouden bepaalde productieverhoudingen eerst positief werken voor de productiekrachten maar later remmend. Alleen een revolutie zou dan nog uitkomst kunnen bieden. Na die revolutie begon het proces weer van voren af aan totdat er weer een nieuwe revolutie zou plaats vinden. Dit proces van revolutie op revolutie zou pas onderbroken worden wanneer degene die het surplus produceren ook degene zouden zijn die het surplus in handen krijgen. Pas dan zou er rust ontstaan. Pas wanneer het kapitalisme geen verdere ontwikkeling van de productiekrachten kan bewerkstelligen, zal het socialisme opkomen. De theorieen van Marx werden eigenlijk ontwikkelingstheorieen omdat de landen die zijn ideen adopteerden ontwikkelingslanden waren. Deze landen (Rusland, China) hoopten dat ze van een agrarisch ingesteld land naar het socialisme over konden stappen zonder eerst te industrialiseren (dus de kapitalistische fase overslaan). Oftewel, ze hoopten om van ontwikkelingsland in 1 klap een hoog ontwikkeld land te worden. Er zijn tal van vragen te stellen over de revolutionaire theorieen van Marx (zowel letterlijk revolutionair als figuurlijk). Welke productie fase gaat in land x vooraf aan de kapitalistische fase? Is het waar dat de kapitalistische fase bezig is alle andere fases weg te vagen? De antwoorden op deze vragen worden min of meer gesuggereerd in de ‘articulatie (opeenvolging) van productiewijzen’ theorie. Vastgesteld werd er dat in veel ontwikkelingslanden zowel de kapitalistische (in de steden) als de traditionele (platteland) productiewijze nog bestonden. En het lijkt er niet op dat op de korte termijn die laatste productiewijze van het platteland zal verdwijnen. Lange tijd hielden onderzoekers vast aan het begrip klasse. Dit veronderstelde niet alleen (opnieuw) dat de belangrijkste tegenstellingen in een maatschappij in de economie gelegen waren, maar ook dat het eruit voortvloeiende conflict zou gaan tussen zeer omvangrijke, landelijke categorieen mensen of hun eveneens landelijke organisaties. Bovendien stelde de orthodoxe Marxisten dat wanneer de productiewijze remmend gaat werken op de productiekrachten, dat de klassenstrijd in het voordeel van de heersende klasse zou zijn. Een ander vraagstuk waaraan marxisten veel aandacht besteedden, dat is het vraagstuk gaande over de relaties tussen ontwikkelingslanden en de ontwikkelde (kapitalistische) landen. Marx zelf had de kolonisatie van ontwikkelingslanden door het kapitalistische westen gezien als een proces dat een eind maakte aan een eeuwenlange stagnatie en zo de voorwaarde schiep voor ontwikkeling. De impersialisme theorieen van de jaren twintig hielden zich niet zozeer bezig met wat er in de ontwikkelingslanden gebeurde als wel de vraag waarom de westerse kapitalistische landen imperialistisch waren. Pas de afhankelijkheidstheorieen van de late jaren 60 richtten zich op de gevolgen van de kapitalistische penetratie voor de ontwikkelingslanden zelf. Er waren echter ook marxisten die de stelling verkondigden dat die penetratie de economische groei juist bevorderde. Het verwijt dat het kapitalisme gemaakt kan worden, zo vatte Kay (1975) deze opvatting samen, is niet dat het de ontwikkelingslanden uitbuit, maar dat het de ontwikkelingslanden niet genoeg uitbuit. Wat viel er eigenlijk aan de abstracte marxistische theorieen toe te passen? In de eerste plaats bevatte de theorie een beeld van de gewenste toekomstige maatschappij, en dus tot op zekere hoogte een politiek programma. Het gebruik van het marxistische paradigma bracht als vanzelf sprekend een politieke inzet ten gunste van het proletariaat en een socialistische maatschappij ordening met zich mee. Die inzet kon betekenen dat men lid werd van een links-radicale partij, maar ook dat men op het platteland boeren ging helpen zich te organiseren, of dat men op college een ideologische boodschap uitdroeg. Tot die politieke activiteit droeg bij dat de marxistische theorie een groot belang hechtte aan wat praxis (het dagelijks doen en laten, met name wat de productie betreft) genoemd werd. Voor veel sociologen betekende praxis niet het onderzoek van de sociale realiteit maar het verbreiden van de juiste leer. In een sterk gepolariseerde politieke conjunctuur (bijvoorbeeld het de oude Sovjet Unie) kan dat met zich meebrengen dat er dus helemaal geen onderzoek meer wordt gedaan. Omdat ontwikkeling, zoals gezegd, ook inhoudt dat op termijn de levenskansen van alle burgers in een land stijgen, is het wel begrijpelijk dat de onderzoeker die merkt dat een bepaalde categorie mensen achterligt op andere, juist voor die bepaalde categorie in de bres wil springen. Men wil dan op zo’n korte termijn realiseren wat eigenlijk alleen mogelijk is op de lange termijn. Marxistische politieke partijen pasten de theorie toe bij hun analyses van de situatie. Vragen die daarbij gesteld werden waren bijvoorbeeld: welke categorie ontwikkelt op dit moment de productiekrachten in dit land? Met welke klassen kan het proletariaat een bondgenoodschap aangaan, zodat de partij die ontwikkeling mede kan sturen? Hoe, door welke acties of met welke middelen, kan het klassenbewustzijn van de arbeiders worden verhoogd? Over het algemeen werd aan de traditionele bourgeoisie een progressieve rol toegedicht; de multinationale onderneming, of het imperialisme (als er al zoiets is als het imperialisme) was de grote vijand. Ten aanzien van de kleine boeren was de positie tweeslachtig: aan de ene kant moesten zij gesteund worden in hun streven naar een landhervorming (de grootgrondbezitters waren toch alleen maar renteniers, die streevden niet naar ontwikkeling voor het land en zijn arme bevolking), maar aan de andere kant moest de agrarische productie dan ook meteen ion collectief verband georganiseerd worden, ook al waren de boeren zelf daar geen voorstander van. Anders was de kans groot dat ze zouden uitgroeien tot een rurale bourgeoisie en daarmee een mogelijke toekomstige tegenstander van de socialistische revolutie. Wat moet er nu gebeuren in Uganda? We hebben de situatie in Uganda gezien en we hebben de 3 belangrijktste theoretische stromingen behandeld. Wat moet er nu dan gebeuren in Uganda om het een ontwikkeld land te maken? Om deze vraag te beantwoorden zou je moeten kijken in welke fasen het goed ging in Uganda. Voornamelijk de laatste fase (die van het bewind van Museveni) bracht economische vooruitgang. Feiten over Museveni’s beleid die relevant zijn voor dit onderzoek: - Geen democratie - Economie die draait op export (voornamelijk koffie) - Museveni probeert zo min mogelijk te lenen. - Geen vrije pers - Relatieve rust in het land - Buitenlandse bedrijven mogen zich vestigen - Grote armoede - Laag gezondheidsniveau - Ugande krijgt $16 miljoen van het IMF omdat Uganda zich zo inzet voor zijn armen

Als we dit langs de meetlat van de in hoofdstuk 2 besproken theorieen leggen, dan zien we dat geen van de 3 scholen hier toepasbaar zijn. Waarom de moderniseringstheorieen hier niet toe te passen zijn
Volgens de moderniseringstheoretici kan er pas sprake zijn van ontwikkeling nadat er bepaalde instituties zijn overgenomen. Zo zou 1 van de voorwaarden voor ontwikkeling het instellen van een democratisch kiesstelsel zijn, iets wat in Uganda dus zeker niet het geval is. Maar ook het ontbreken van persvrijheid en de toch toenemende economische groei is iets wat de moderniseringstheoretici niet kunnen rijmen. Waarom de afhankelijkheidstheorieen hier niet toe te passen zijn
Nou, omdat Uganda zich absoluut niet onafhankelijk opsteld. Het staat voor de afhankelijkheidstheoretici als een paal boven water dat de ontwikkelingslanden zich eerst af moeten sluiten van het westerse kapitalistische systeem voor dat ze ook maar kunnen denken over ontwikkeling. Dat is de basis van de afhankelijkheidstheorieen. Maar als je ziet dat Uganda zich juist open stelt voor het kapitalistische westen (koffie produceren voor de export, het gemak waarmee multinationals zich in Uganda mogen vestigen) dan valt meteen de basis voor de afhankelijkheidstheorieen weg. Waarom de Marxistischetheorie hier niet toe te passen zijn
De Marxisten zien alleen een mogelijkheid tot vooruitgang wanneer de surplusproducerende klasse zo onderdrukt wordt dat een revolutie onvermijdelijk is. Maar in Uganda ligt die revolutie nu niet bepaald voor de hand. Niet voor niets kreeg Museveni $16 miljoen voor het verbeteren van de levensomstandigheden van de armen in zijn land. De enige manier om de Marxistischetheorieen toepasbaar te maken op Uganda is door het moedwillig verslechteren van die levensomstandigheden van de arbeiders van Uganda. En de kans dat dat gaat gebeuren lijkt mij zeer gering. Maar zelfs al zou dat gebeuren, dan kan je de marxistische theorieen wel gaan toepassen, maar persoonlijk zie ik niet zoveel heil in die theorieen. En aangezien dit gedeelte gaat over wat ik denk dat nodig is om Uganda ontwikkeld te maken, zouden deze marxistische theorieen sowieso nooit aan bod zijn gekomen. Wat moet er dan wel gebeuren? Ok, ik heb nu gezegd wat ik denk dat er niet toepasbaar is, maar wat is nu wel toepasbaar, wat moet er dan wel gebeuren om Uganda ontwikkeld te maken. Nou, allereerst denk ik dat de relatieve rust die er nu is absolute rust moet worden. Hiermee wil ik zeggen dat het niet min-of-meer rustig moet zijn, maar dat het moet gaan om een stabiele rust. Het moet gaan om een rust die als normaal wordt ervaren door de bevolking. Pas dan is er sprake van echte stabiliteit. Ik ben het met de moderniseringstheoretici eens wanneer ze zeggen dat er vrijheid van meningsuiting moet komen, dat er een democratisch kiesstelsel moet komen, maar ik ben het niet met ze eens dat deze genoemde instituties een voorwaarde zijn voor ontwikkeling. Ik denk eerder dat deze instituties een gevolg zijn van ontwikkeling, dat dit de ware vruchten van ontwikkeling zijn. Dat er eerst een sterke leider moet zijn die het land stabiliteit en de daarmee gepaarde economische ontwikkeling brengt lijkt mij geen probleem. Puur theoretisch bekeken is een dictatuur slecht, maar vergeet niet dat aan de ontwikkeling van elk willekeurig westers land er eerst een dictatuur aan vooraf is gegaan. Ik denk ook niet dat ontwikkeling een proces van enkele tientallen jaren is, ik denk eerder dat het nog wel ruim 2 eeuwen zal duren voor de ontwikkelingslanden zich op elk gebied kunnen meten met het westen. Hierdoor denk ik ook dat ontwikkelingssamenwerking vooral gericht moet zijn op de korte termijn. Niemand kan de verre toekomst voorspellen (“In the long run we’re all dead” Keynes) en ik denk dat het daarom ook veel meer vruchten af zal werpen als je kijkt naar hoe je op de korte termijn de levenskansen van de burgers (want daar is het toch allemaal om te doen) kan vergroten. Dit proces van het vergroten van de levenskansen heeft zowel materiele als immateriele aspecten. Dit kan ik het best duidelijk maken met een voorbeeld. Neem nu het feit dat minstens 20% van de Ugandese bevolking besmet is met het HIV. De beste methode om dit op te lossen is denk ik niet door de mensen te genezen die er problemen mee krijgen, maar door de ‘roots’ van het probleem te verwijderen. Ik denk dat het introduceren van condooms of andere voorbehoedsmiddelen een goede oplossing kan zijn. Het materiele aspect hier is het sturen van pakketjes voorbehoedsmiddelen en het immateriele aspect is het oplossen van het vraagstuk: ‘hoe krijg ik de inwoners zo ver dat je die middelen gaan gebruiken’. Dit kan je doen door bijvoorbeeld campagnes te gaan voeren. Deze campagnes hebben dan ook weer een materiele kant (flyers, posters, vervoer) en zo zie je maar weer hoe verstrengeld alles zit. Je kan niet zomaar voorbehoedsmiddelen sturen zonder dat je ook de nodige campagnes voert. Maar het probleem is dat de mensen/organisaties die de campagnes voeren (of die de immateriele zaken regelen) niet de zelfde hoeven te zijn als de mensen/organisaties die de materiele kant van het verhaal voor hun rekening nemen. Ik denk dan ook dat het bevorderen van de samenwerking tussen de verschillende ontwikkelingsorganisaties een groot effect zal hebben op de ontwikkeling van ontwikkelingslanden. Nog een punt van verbetering voor Uganda is het onderwijs. Als je kijkt naar het percentage analfabeten dan is verbetering op dat punt zeker niet uitgesloten. Ook is aan de cijfers die betrekking hebben tot de gezondheidszorg te zien dat het ook hier bij lange na nog niet het westerse niveau gehaald wordt. De belangrijkste punten zijn dus: Behouden van de rust die nu in het land heerst
Het drastisch terugdringen van het aantal AIDS-patienten
Verbeteren van de scholing
Verbeteren van de gezondheidszorg
Hier zijn 3 dingen voor nodig: Geld
Inzet van (westerse) mensen in Uganda
Verbetering van de samenwerking tussen de verschillende ontwikkelingsorganisaties Literatuurlijst Boeken
Ontwikkelingssamenwerking in sociaalwetenschappelijk perspectief. Nas, Peter
The World Guide. Internet
http://www.vernon.uklinux.net/100determinism2s1.htm (Rostow) http://www.marxmail.org/archives/june98/lumpen_bourg.htm (LumpenBourgeoisie)
http://www.rrojasdatabank.org/santos1.htm (Dos Santos) http://www.unm.edu/~soc101/depen.htm (Afhankelijdheidstheorieen) http://www.albany.edu/~te609/eng641/ (Articulatie van productiewijzen + Marxistische visie) http://www.u-paris10.fr/ActuelMarx/economarx/ab110908.htm (Larrain) http://eserver.org/clogic/1-2/surin.html (Afhankelijkheidstheorieen)

REACTIES

_.

_.

hallo :-P

zozo mooi profielwerkstuk hoor :P

kspreek je nog wel :P

mzl

21 jaar geleden

T.

T.

Erik
Heb je dit allemaal zelf gemaakt, dat is 10x zoveel als voor Aardrijkskunde.

21 jaar geleden

W.

W.

heb je nog wat standpunten waarmee je mensen kan overtuigen om voor een nog betere ontwikkelingssamenwerking. en verbeteringen waardoor de ontwikkelingshulp beter kan worden
alvast
bedankt
Willem Biesheuvel

20 jaar geleden

J.

J.

hey leuk hoor...ik kom zelf uit uganda en ik vond jou uitreksel heel erg leuk...thanx
jackline

19 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.