Toepassingen van neerslagreacties
Inleiding
Er waren 6 experimenten die we moesten uitvoeren. Bij de eerste opdracht moesten we door het bijeenvoegen van twee zoutoplossingen nieuwe slecht oplosbare zouten maken. Bij het tweede proefje was de bedoeling dat we ionen gingen verwijderen uit een oplossing. Bij de laatste vier opdrachten moesten we stoffen aantonen met behulp van neerslagreacties. Met behulp van verschillende zoutoplossingen moesten we de stoffen aantonen.
Uitvoering
Experiment 1:
- We moesten door twee zouten bij elkaar te voegen magnesiumcarbonaat maken. We voegden Natriumcarbonaat en Magnesiumchloride bij elkaar.
- We moesten door twee zouten bij elkaar te voegen loodsulfaat maken. We voegden Lood(II)nitraat en Natriumsulfaat bij elkaar.
- We moesten door twee zouten bij elkaar te voegen Bariumchromaat maken. We voegden Kaliumchromaat en Bariumchloride bij elkaar.
Experiment 2:
- We moesten door een stof bij het harde water te voegen, de Calciumionen uit het harde water verwijderen. De stof die we erbij deden was Natriumcarbonaat.
- We moesten door een stof bij het verontreinigde water te voegen, de Fosfaationen uit het verontreinigde water verwijderen. De stof die we erbij deden was Magnesiumchloride.
- We moesten door een stof bij het bloedstelpende middel voegen, de Ijzer(III)ionen uit het verontreinigde water verwijderen. De stof die we erbij deden was Natriumfosfaat.
Experiment 3:
- Niet van toepassing
- We moeten onderzoeken of er Sulfaationen of Fosfaationen in zitten. Om dat te onderzoeken voegen we een Zinksulfaat-oplossing toe aan de onkruidbestrijder. Als er een neerslag plaats vindt zitten er fosfaationen in. Als dit niet het geval is Sulfaationen.
- De vraag is of in de oplossing van badzout Natriumcarbonaat of Calciumchloride zit.
Om dat te weten te komen voegen we Natriumsulfaat bij de oplossing. Als er een neerslag ontstaat is het calciumchloride. Als dit niet het geval is dan is het Natriumcarbonaat.
- De vraag is of de aanwezige oplossing zilvernitraat of zinknitraat bevat. Om dit te onderzoeken voegen we natriumchloride toe aan de oplossing. Als er neerslag ontstaat is het Zilvernitraat. Als dit niet het geval is, is het Zinknitraat.
Experiment 4:
We vragen ons af of er natriumcarbonaat in de Natriumchloride-oplossing zit. We voegen daarom Bariumchloride toe aan de oplossing. Als er een neerslag komt zit er Natriumcarbonaat in. Als er geen neerslag komt is het gewoon Natriumchloride.
Experiment 5:
Ditmaal moeten we onderzoeken in welke buis wat zit. De mogelijkheden zijn: Natriumnitraat, Natriumsulfaat, Natriumcarbonaat en Natriumchloride.
Ten eerste gieten we uit elk buisje wat van de oplossing af en doen dit in een ander reageerbuisje. Bij elk buisje voegen we een beetje van een Bariumchloride-oplossing toe. Als er een neerslag ontstaat, dan is het natriumsulfaat of natriumcarbonaat. Als er geen neerslag ontstaat is het natriumchloride of natriumnitraat.
Bij de buisjes waar neerslag is ontstaan, voegen we in het buisje Zinksulfaat-oplossing toe. Als je dan kijkt zou bij natriumcarbonaat wel neerslag ontstaan en bij natriumsulfaat niet.
Bij de buisjes waar bij stap één geen neerslag is ontstaan, voegen we in het buisje een Zilvernitraat-oplossing toe. Als er neerslag ontstaat is het natriumchloride. Als er geen neerslag ontstaat, is het natriumnitraat.
Experiment 6:
Opnieuw moeten we onderzoeken wat er in de buis zit. De mogelijkheden zijn: Natriumchloride, Bariumcloride, Magnesiumsulfaat en Kaliumsulfaat.
Ten eerste lossen wij de vaste stof op in water. Daarna verdelen wij deze oplossing over twee verschillende reageerbuisjes.
In het eerste buisje doen we een Bariumchloride-oplossing. Als er neerslag ontstaat, is het een Sulfaat-oplossing en anders is het een Chloride-oplossing.
Als het een Sulfaat-oplossing is, doen we er vervolgens een Natriumchloride-oplossing bij. Als er neerslag plaats vindt is het magnesiumsulfaat. Als er geen neerslag plaatsvind is het kaliumsulfaat.
Als het een Chloride-oplossing is, doen we er zinksulfaat bij. Als hier neerslag plaatsvindt is het bariumchloride. Als dit niet het geval is, is het Natriumchloride.
Waarneming
Experiment 1:
- Nadat de twee stoffen bij elkaar zijn gedaan, ontstond er neerslag.
- Nadat de twee stoffen bij elkaar zijn gedaan, ontstond er witte neerslag.
- Nadat de twee stoffen bij elkaar zijn gedaan, ontstond er oranje neerslag.
Experiment 2:
Nadat de twee stoffen bij elkaar zijn gedaan, ontstond er neerslag.
- Nadat de twee stoffen bij elkaar zijn gedaan, ontstond er neerslag.
- Nadat de twee stoffen bij elkaar zijn gedaan, ontstond er neerslag.
Experiment 3b:
Nadat de twee stoffen bij elkaar zijn gedaan, ontstond er neerslag.
Experiment 3c:
Nadat de twee stoffen bij elkaar zijn gedaan, ontstond er neerslag.
Experiment 3d:
Nadat de twee stoffen bij elkaar zijn gedaan, ontstond er neerslag.
Experiment 4:
Nadat de twee stoffen bij elkaar zijn gedaan, ontstond er neerslag.
Experiment 5:
Nadat we er Bariumchloride aan toevoegde, gebeurde het volgende:
- Bij het eerste buisje, ontstond er neerslag. Dat betekent dat daar Natriumsulfaat of Natriumcarbonaat in zit.
- Bij het tweede buisje, ontstond er geen neerslag. Dat betekent dat daar Natriumnitraat of Natriumchloride in zit.
- Bij het derde buisje, ontstond er geen neerslag. Dat betekent dat daar Natriumnitraat of Natriumchloride in zit.
- Bij het vierde buisje, ontstond er neerslag. Dat betekent dat daar Natriumsulfaat of Natriumcarbonaat in zit.
Bij de buisjes waar neerslag is ontstaan voegden we in het buisje Zinksulfaat-oplossing toe, de buisjes waar bij stap één geen neerslag is ontstaan voegen we Zilvernitraat-oplossing toe.
Bij buisje 1 ontstond geen neerslag, dus het is natriumsulfaat.
Bij buisje 2 ontstond geen neerslag, dus het is natriumnitraat.
Bij buisje 3 ontstond neerslag, dus het is natriumchloride.
Bij buisje 4 ontstond neerslag, dus het is natriumcarbonaat.
Experiment 6:
De proef gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden