Proefverslag Thema 6
Opdracht 9 blz. 253
1. de titel
kniepees reflex
2. wat wil ik onderzoeken?
Het voorbeeld van een reflex.
3. wat veronderstel ik?
Dat de knie omhoog gat als je er met de hamer opslaat.
4. wat ga je doen?
Leg je rechter been over je linker knie. Zorg ervoor dat je rechter voet de
grond niet raakt en dat je onderbeen er ontspannen bij hangt.
Laat je klasgenoot een tik op je kniepees geven, precies onder de knie schijf.
5. wat heb ik nodig?
- Reflex hamertje of liniaal
6. wat neem ik waar?
Ik voel een tik op mijn knie en zie dat hij even later omhoog schiet
7. conclusie
De knie reageert op de tik
je hersenen denk dat de knie gebogen is omdat de spier een stukje word
verlengt door de tik op de spier, hierdoor willen je hersenen de knie weer
trekken en gaat je been omhoog.
Proefverslag Thema 7
Opdracht 3 blz. 290
1. de titel
warmtezintuigen en koudezintuigen
2. wat wil ik onderzoeken?
Ik wil onderzoeken hoe warmte zintuigen werken en hoe koude zintuigen werken
3. wat veronderstel ik?
Dat het glas met het water van kamer temp. Aan de ene vingers warm gaat
voelen en aan de andere vinger koud.
4. wat ga je doen?
Ik ga enkele vingers van mijn rechterhand in het bekerglas met ijswater dompen
en enkele vingers van mijn linkerhand in het bekerglas met warm water dompen.
Ik houd deze vingers ongeveer 2 min onder water. Meteen daarna dompel ik
Deze vingers in het bekerglas met water op kamertemperatuur.
5. wat heb ik nodig?
- Een bekerglas met ijswater (ongeveer 4 graden Celsius)
- Een bekerglas met warm water (ongeveer 40 graden Celsius)
- Een bekerglas met water op kamertemperatuur (ongeveer 20 graden Celsius)
6. wat neem ik waar?
Als ik mijn rechterhand in het glas met kamertemperatuur dompel dan voelt het warm aan en als ik mijn linker hand in het glas met kamertemperatuur dompel
Voelt het koud aan.
7. conclusie
Dat je zintuigen reageren op warmte en koude in vergelijking met de ‘vorige’
Temperatuur.
Proefverslag Thema 7
Opdracht 10 blz. 295
1. de titel
de pupilreflex
2. wat wil ik onderzoeken?
Het reflex van een pupil bij toe of af name van licht
3. wat veronderstel ik?
Dat als er meer licht komt de pupil kleiner word.
4. wat ga je doen?
Ik hou een hand voor een van me ogen, en haal naar een minuut mijn hand weer
weg. Ik kijk in de spiegel en kijk hoe mijn oog reageert op het licht.
5. wat heb ik nodig?
- Een spiegel
6. wat neem ik waar?
Ik zie dat als ik mijn hand weg haal mijn ene pupil groot is en dan weer kleiner
word.
7. conclusie
mijn pupil is eerst groot omdat er geen licht bij komt en als ik mijn hand weg
haal wordt hij weer klein om dat er dan vrij veel licht bij komt.
Proefverslag Thema 7
Opdracht 13 blz. 297
1. de titel
scherp zien
2. wat wil ik onderzoeken?
Hoe en wanneer ik wat scherp zie.
3. wat veronderstel ik?
Als ik mijn vinger voor me neus hou en ik kijk naar een voor ver verder weg is
mijn vinger niet scherp en anders om.
4. wat ga je doen?
Een vinger op ongeveer 25 cm afstand voor me ogen houden, en vervolgens
scherp naar een voor werp in de verte kijken en dan weer scherp naar mijn
vinger kijken.
5. wat heb ik nodig?
- Een vinger en ogen
6. wat neem ik waar?
Als ik in de verte kijk zie ik mijn vinger wazig en as ik naar mijn vinger kijk word
alles in de verte wazig.
Als ik probeer mijn vinger scherp te zien en tegelijk het voorwerp in de verte
zie ik ze allebei wazig.
7. conclusie
Je kan maar een afstand tegelijk scherp zien.
Proefverslag Thema 7
Opdracht 18 blz. 319
1. de titel
de blinde vlek
2. wat wil ik onderzoeken?
Wat is de blinde vlek en wat doet ie?
3. wat veronderstel ik?
Dat de gele vlek het plekje in je oog is waar je niet mee ziet.
4. wat ga je doen?
Het boek op arm lengte voor me ogen en afbeelding 23 bekijken, sluit mijn
linker oog en kijk naar het vierkantje en breng dan de bladzijde langzaam naar
me toe.
5. wat heb ik nodig?
- het hoofdboek
6. wat neem ik waar?
Ik zie na een tijdje het driekoekje niet meer.
7. conclusie
het driehoekje word op de blinde vlek geplaatst en dan zie je het niet meer.
Normaal heb je hier geen last van omdat je met twee ogen kijkt en het stukje
beeld wat bij het ene oog op de blinde vlek komt vormt bij het andere beeld wel
een vlek.
Proefverslag Thema 7
Opdracht 1 blz. 321 (verrijkingsstof 4)
1. de titel
werking van smaak zintuigen
2. wat wil ik onderzoeken?
Hoe snel je iets waarneemt met de smaakzintuigen
3. wat veronderstel ik?
Met een vochtige tongproef je iets sneller als met een droge tong.
4. wat ga je doen?
de proefpersoon word geblinddoekt, de 2e persoon legt vervolgens in willekeurige volgorde en mes puntje zout of suiker op de tong v/d proef persoon (in totaal 6 keer).
De proefpersoon geeft dan aan welke smaak hij proeft, de 3e persoon neemt de tijd van de waarneming op hij of zij noteert deze tijden in het schema.
Tussen de proeven door moet de mond gespoeld worden met een beetje water.
Voer daar na de proef nog een keer uit maar nu moet je voor het proeven de tong goed droog maken.
5. wat heb ik nodig?
- een blinddoek
- en mes (of spatel)
- potje suiker en zout
- glas water
- stopwatch
- afbeelding 4 van de knipbladen
- keuken papier.
6. wat neem ik waar?
Ik voel het mes puntje op mijn tong en even later proef ik wat het is, met een droge tong duurt dat nog wat langer.
7. conclusie
het duurt even voordat je wat proeft en als je tong droog is duurt het nog
langer.
De proef gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
A.
A.
Ik vond het stuk over de smaakzintuigen heel goed gemaakt. Bedankt!!! Ik wist niet goed hoe ik zo een verslag moest maken. Maar door jou weet ik het nu harste goed!
12 jaar geleden
AntwoordenD.
D.
ik vind dit niveau een beetje matig er staat nergens een waarom en dat heb ik nodig jammer.
10 jaar geleden
Antwoorden