Mars + kolonisatie

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Praktische opdracht door een scholier
  • 4e klas vwo | 4653 woorden
  • 20 februari 2003
  • 38 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
38 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
Hoe ziet Mars eruit Van alle planeten wordt over Mars het vaakst gedacht dat er leven op zou kunnen zijn, van wat voor aard dan ook. Wie heeft er niet gehoord van de uitgeslepen rivierbeddingen die waarschijnlijk door water zijn veroorzaakt op Mars? Tot ver in de jaren zestig voorspelden astronomische boeken dat ruimtesondes op Mars sporen van plantaardig leven zouden aantreffen. Mensen dachten echt dat er marsmannetjes waren geland en dat de aarde in gevaar was. Nu weten we dat deze "mannetjes" niet bestaan, maar willen we wel graag weten of er toch niet een mogelijkheid zou zijn dat er leven op Mars is. Mars heeft in onze hemel een bloedrode gloed en is heel toepasselijk genoemd naar de Romeinse god van de oorlog. Al is het de op één na dichtstbijzijnde planeet, de kleinste afstand tussen de aarde en Mars is ongeveer 55 miljoen km, toch is het de op twee na helderste (na Venus en Jupiter).Dit komt doordat Mars zo klein is: net iets meer dan half zo groot als de aarde. Mars kan er dus ook nooit zo indrukwekkend uitzien als Venus tussen de sterren. De baan van Mars ligt buiten die van de aarde, zodat hij niet al te dichtbij de zon hoeft te blijven en midden in de nacht hoog aan de hemel zichtbaar is. Als je Mars door een kleine telescoop bekijkt, kom je voor een teleurstelling te staan: het enige dat je ziet is een kleine rode schijf. Je hebt veel geduld nodig en een telescoop met een spiegel van meer dan vijftien centimeter om de details te onderscheiden. Astronomen die de planeet hebben geobserveerd, kregen er een beeld van dat nogal wat op de aarde leek. Overeenkomsten met de aarde De eerste overeenkomst is de lengte van een dag op Mars ook wel Marsiaanse dag genoemd. Al in 1659 merkte de Hollandse astronoom, Christiaan Huygens, dat een V-vormige plek op Mars regelmatig te zien was. Hieruit leidde hij af dat Mars ongeveer eens per vierentwintig uur om zijn as draaide. Men weet inmiddels dat de dag op Mars precies 24 uur en 37,5 minuut lang is. De tweede overeenkomst was de helling van de as. Die is bij de aarde 23,5 graden. William Herschel ontdekte dat die van Mars met 23,98 graden, daar bijna identiek mee is. Dit houdt dus in dat mars ongeveer even scheef als de aarde staat. De kanteling van een planeet bepaalt de jaargetijden, dat wil zeggen welk halfrond er naar de zon is gekeerd, en dus was er alle reden om te verwachten dat ook de jaargetijden van Mars en de aarde veel op elkaar zouden lijken. Een groot verschil is wel dat, omdat een Mars-jaar bijna twee keer zo lang is als een jaar op aarde, de seizoenen ook twee keer zo lang zijn als de onze. Afgezien van de overeenkomsten in de lengte van de dag op Mars en in de jaargetijden, vertoonde ook het uiterlijk van de planeet overeenkomsten met dat van de aarde. Aan de polen bevonden zich witte vlekken, die, zag men, in de loop van het jaar groter en kleiner worden. Het lag dan ook nogal voor de hand om te denken dat het inderdaad poolkappen van ijs en sneeuw waren. Door de grotere en betere telescopen die met de jaren werden ontwikkeld, kon je op Mars een ingewikkeld patroon van donkere plekken onderscheiden. Eerst dacht men dat de donkere gebieden zeeën waren en de rode vlakten droog land, net als bij de maan werd gedacht. Maar observaties door de astronoom Herschel en anderen toonden aan dat de Marsiaanse atmosfeer zo dun was dat zeeën er niet konden voorkomen. Bovendien werd gezien dat deze ‘zeeen’ bewogen. In de loop van een Martiaans jaar werden bepaalde vlekken donkerder en groter. Dit gebeurde als de ‘zomer’ begon. In de ‘winter’ gingen ze weer terug naar hun oorspronkelijke grootte. Het was dan ook helemaal niet zo raar om te denken, zoals de Franse astronoom Liais deed, dat het misschien wel oude zeeën waren die nu waren bedekt met begroeiing, misschien wel primitief zeewier. Maar het kwam helaas niet verder dan voorspellingen en theorieen. Het grote probleem met deze miniatuur-aarde was dat de astronomen zo weinig kansen kregen om hem van dichtbij te zien. De maximale afstand tussen Mars en de aarde is 102 miljoen kilometer, terwijl als Mars in zijn ellipsbaan het dichtst bij de zon komt, die afstand afneemt tot 55 miljoen kilometer. In 1877 stonden astronomen op de hele wereld klaar om van zo’n gelegenheid om Mars ‘van dichtbij’ te observeren, gebruik te maken.
De manen van Mars Een van de eerste verrassingen was de ontdekking van de twee kleine manen van Mars. Ze werden na een zoekactie gevonden door Asaph Hall, met behulp van een nieuwe telescoop in het US Naval Observatory in Washington. Hall vermoedde al een tijdje dat Mars ook een maan moest hebben. Maar naar maanden van zoeken had hij nog steeds niets gevonden. Hall had zijn poging bijna opgegeven, toen de lichtweerkaatsing van het oppervlak van Mars te groot was. De volgende nacht zag Hal een klein, bewegend voorwerp, vlakbij de planeet en de nacht daarop vond hij er nog een. Hall had de twee manen van Mars gevonden. De manen, allebei aardappelvormige rotsklompen, zijn Phobos (vrees) en Deimos (schrik) genoemd, naar de dienaren van de oorlogsgod. Ze zijn allebei heel klein. De grootste diameter van Phobos is 22 kilometer en die van Deimos is 13,5 kilometer. Beide manen wentelen om Mars met de lange as naar het middelpunt van de planeet gericht. Phobos staat op 9380 kilometer van Mars en heeft een omlooptijd van 7 uur en 39 minuten. Deimos bevindt zich 23.460 kilometer van het middelpunt van Mars en loopt in 30 uur en 19 minuten een keer rond de planeet. Beide zijn met kraters overdekt. Op Phobos is een zeer grote krater, Stickney ( met een diameter van 10 kilometer), en een merkwaardig stelsel lange evenwijdige groeven, 100 à 200 meter breed en 20 meter diep. Deimos heeft een veel egaler uiterlijk en is waarschijnlijk bedekt met stof. Beide zijn met een donker regoliet bedekt, net als onze maan. Mars in kaart gebracht Een van de astronomen die in diezelfde tijd met veel aandacht naar Mars keek, was de Italiaanse astronoom Giovanni Shiaparelli. Hij maakte nieuwe kaarten van de planeet, met details die nog nooit iemand had gezien. De kaarten van Shiaparelli lieten vooral zien dat de donkere vlekken waren verbonden met een uitgebreid netwerk van lange, smalle, rechte lijnen of canali, zoals hij ze noemde, maar men noemde ze al vrij snel kanalen. De volgende keer dat hij Mars kon bestuderen, in 1879, zag Shiaparelli de canali weer en dit keer noteerde hij dat een paar korte tijd dubbel leken te zijn. Dit was iets dat niet op logische wijze was te verklaren. Het duurde nog zes jaar voor andere astronomen kanalen gingen tekenen, maar toen deden er ook gelijk een heleboel mee. Velen twijfelden er geen ogenblik meer aan dat er werkelijk een netwerk van kanalen bestond en ook over de verklaring ervoor was men het eens: het was duidelijk een laatste poging om een stervende planeet te redden; Mars had een groot tekort aan water en dus hadden de briljante Marsiaanse technici een (planeetomspannend) netwerk van kanalen aangelegd om het water van de in de warme jaargetijden smeltende ijskappen aan de polen naar de woestijnen rond de evenaar te vervoeren. De Marsianen zelf woonden in steden bij "oases", de plekken waar twee of meer kanalen bij elkaar kwamen. Het grootste deel van de astronomen zag helemaal geen kanalen en was het oneens met dit romantische verhaaltje mensen enorm aan. Een van de grootste pleitbezorgers van deze theorie was Percival Lowell. Toen hij aan het eind van de jaren tachtig hoorde dat Shiaparelli’s gezichtsvermogen minder werd besloot hij zich bezig te houden met het bestuderen van de kanalen op Mars. Met behulp van zijn vriend Andrew Douglass zette hij een verhaaltje. Toch sprak het veel mensen enorm aan. Met behulp van zijn vriend Andrew Douglass zette hij een observatorium op dat geheel aan de studie van Mars werd gewijd. Het werd gebouwd op een 2110 meter hoog, met dennen begroeid, plateau bij Flagstaff in Arizona. Lowell maakte ontelbare tekeningen en foto’s van het oppervlak van Mars. Uit zijn serie bollen, die nu opgesteld staan in de voornaamste zaal van het Lowell observatorium, blijkt wel dat zijn overtuiging dat de kanalen echt bestonden in de loop der tijd steeds sterker werd. Op de laatste bollen en atlassen staan meer dan tweehonderd kanalen afgebeeld, allemaal recht en met een duidelijk "aangelegd" uiterlijk. Maar waarom zag Lowell kanalen, terwijl de meeste andere astronomen die niet zagen? Clyde Tombaugh dacht dat het kwam door Lowells telescoop, die hij zelf heeft gebruikt. Volgens Lowells aantekeningen kreeg hij de scherpste beelden van Mars, zonder het regenboogkleurige waas dat elke telescoop veroorzaakt. Maar helaas waren de "kanalen" niet meer dan gezichtsbedrog. Tot in de jaren zestig waren er nog astronomen die nog hoopten dat op Mars vormen van leven voor zouden komen. Hoe Mars verder werd ontdekt in onze tijd Veel mensen waren diep teleurgesteld toen de resultaten bekend werden van de eerste ruimtesonde naar Mars, in juli 1965. Een Amerikaanse sonde, de Mariner 4, vloog op een afstand van 9800 kilometer langs de planeet en fotografeerde kraters. Het oppervlak van Mars leek vrijwel identiek te zijn aan dat van onze maan. En dat was nog niet het enige, de atmosfeer was nog wel dunner dan men had gedacht, de atmosferische druk was minder dan éénhonderste van die van de aarde en die atmosfeer bestond grotendeels uit kooldioxyde. Een nog grotere teleurstelling waren de donkere vlekken, dat waren niet meer dan gebieden met een geringe lichtweerkaatsing en dat kwam weer omdat ze geregeld werden bedekt door een met de wisselende seizoenen meewaaiende laag stof. Wat van de aarde af gezien groter en kleiner worden stukken begroeiing hadden geleken, bleken nu gebieden te zijn die geregeld werden bedekt met een laag zand. De Mariners 6 en 7, die in 1969 Mars passeerde op een afstand van maar 3500 kilometer, bevestigden de indruk van een dorre ongastvrije wereld. Weer legden ze een doods, met kraters bezaaid landschap op foto vast. Maar de Amerikanen lieten het er niet bij zitten en in 1971 brachten ze de Mariner 9 in een baan om Mars. De bedoeling was dat de Mariner 9 gedetailleerde opnamen maakte van de planeet. Maar een paar weken lang was er niets te zien, de hele planeet was gehuld in een enorme stofstorm. Toen het stof eindelijk ging liggen zagen de astronomen tot hun verbazing iets dat wel op de top van een 24 kilometer hoge berg leek. Toen het zicht nog helderder werd, ontdekten ze dat de berg een gigantische vulkaan was met een diameter van 560 kilometer. Kort daarop werd een heel plateau met vulkanen zichtbaar. Toen de laatste stofsluiers gingen liggen, fotografeerde camera’s van de Mariner 9 grote scheuren in het Marsiaanse landschap. Eén serie spleten vormde een 4000 kilometer lang ravijn dat over de evenaar van de planeet liep. Deze was tien keer zo lang, zes keer zo breed en vier keer zo diep als de Grand Canyon. Maar van alle dingen die door de Mariner 9 naar de aarde werden overgeseind, waren de ‘slingerende kanalen’ wel het opvallendst. De smalle kronkelende dalen, veel kleiner dan de ‘kanalen’ van vroeger, zijn zo in de rotsen uitgeslepen, dat daar maar één ding voor kan hebben gezorgd, namelijk: stromend water. Nu staan ze droog, maar ze zijn het bewijs dat hier vroeger water heeft gestroomd. Maar als er ooit water is geweest, is het ook mogelijk dat er leven op Mars bestaan heeft, want dat ontstaat en blijft bestaan bij de gratie van chemische reacties die alleen met water plaats kunnen vinden. Is er leven op Mars? De geleerden waren opeens weer heel optimistisch, Mars was zeker niet dood. Het was gewoon pech dat de eerste drie Mariners het dichtst met kraters bezaaide en minst interessante deel van de planeet hadden gezien. Vol enthousiasme sloegen astronomen, scheikundigen, biologen en ingenieurs de handen ineen om twee sondes te bouwen die, hoopten ze, voorgoed een eind zouden maken aan twee eeuwen giswerk. Zeven jaar nadat Neil Armstrong en Buzz Aldrin voet op de maan hadden gezet, landde een klein, maar uiterst geavanceerd ruimtevaartuig veilig op de zalmroze vlakten van Mars. Het Viking-project was één van de meest gecompliceerde dat ooit was opgezet. Er waren vier ruimtevaartuigen bij betrokken, die twee aan twee naar Mars zouden gaan en daar maanden van elkaar aan zouden komen. Bij aankomst zouden deze combinaties zich scheiden, één deel, de orbiter, zou de planeet tot in detail fotograferen, terwijl het andere deel , de ‘lander’ naar het oppervlak van Mars zou dalen, eerst afgeremd door parachutes en vervolgens door remraketten. Allebei de Viking-missies werden in de zomer van 1975 door Titan-Centaur raketten gelanceerd. De Viking I startte op 20 augustus en op 9 september startte de Viking II. Omdat ze heel misschien buitenaards leven zouden aantreffen, waren beide landers gesteriliseerd om er voor te zorgen dat ze niets konden besmetten zoals de mogelijk aanwezige Marsiaanse micro-organismen of de gevoelige apparatuur die de biologische experimenten van de Viking moest uitvoeren. De plaatsen waar de Vikings zouden landen waren van tevoren zorgvuldig uitgekozen door een groep mensen onder leiding van Hal Masursky. Ze gingen daarbij uit van de foto’s die door de Mariner 9 waren genomen. Het voornaamste doel van het project was kijken of ergens sporen van leven te vinden waren en de lokaties die de groep uitzocht voldeden dan ook aan twee eisen: de oppervlakte was niet sterk glooiend, zodat een landing veilig kon plaatsvinden, maar het was ook een plek waar een goede kans bestond op het vinden van leven. Het doelwit van de Viking I was een plek die twintig graden ten noorden van de evenaar van Mars lag, in
het Chryse Planitia gebied, de ‘Gouden vlakte’. Het had er alle schijn van dat daar enorme rivieren heel lang geleden een mogelijk vruchtbaar dal hadden weggeslepen. Toen de Viking I op 10 juni 1976 in een baan om Mars kwam, bleek uit de beelden van de camera’s aan boord dat de erosie van de Chyse Planitia nog verder was voortgeschreden dan daarvoor al werd gedacht. Al betekende dit dat biologisch gezien de plek nog gunstiger was, (meer water betekende een grotere kans op leven) het hield ook in dat de landing moeilijker zou zijn. De landing, die eerst zou plaatsvinden op 4 juli om het tweehonderdjarig bestaan van de Verenigde Staten luister bij te zetten, werd uitgesteld en met krachtige radarstralen van de reusachtige Arecibo radiotelescoop werd het gebied afgetast om de hoogte verschillen te bepalen. Op basis van de gegevens die deze aanpak opleverde en de foto‘s die de Viking voortdurend van Mars nam, werd een nieuwe landingsplek vastgesteld, ongeveer 740 kilometer ten noordwesten van de oorspronkelijke. Iets meer dan twee weken later landde de Viking I feilloos op de Marsiaanse zandduinen. De tweelingsonde Viking II naderde inmiddels ook Mars. De oorspronkelijk aangewezen plek zag er nog onherbergzamer uit dan Chryse Planitia. Toen de Viking II op 7 augustus in een baan om Mars kwam, besloten de vluchtleiders in het Jet Propulsion Laboratory in Pasadena dat de sonde met behulp van haar eigen opnamen zelf een nieuwe plek mocht uitkiezen. De Viking II vond een warmer gebied met meer waterdamp dan de oorspronkelijke plek. Op 3 september 1976 landde de sonde op een flauwe helling in het Utopia Planitia gebied. De eerste opdracht voor beide vikings was met hun stereoscopische ‘ogen’ de omgeving verkennen en de beelden naar de aarde te sturen. Die eerste beelden kwamen exact overeen met de afbeeldingen van de NASA-illustratoren. De met puin bezaaide vlakten van Mars waren inderdaad hard rood en de bijna atmosfeerloze hemel was een zeer donker middernachtblauw. De vlakten van Mars waren in werkelijkheid zalmroze. De hemel erboven was ook roze door het fijne stof dat in de dunne Marsiaanse atmosfeer hing. Maar afgezien van de kleur was er niets liefelijks aan het landschap van Mars. Het was kilometers ver bedekt met fijn stof, even poederig als de sneeuw van Antartica waar een aantal proeven met de lander was genomen. Overal lagen stenen en rotsen van elke mogelijke grootte. Veel van de stenen waren ruw en zagen er vulkanisch uit, er waren er ook met gaatjes waar ooit gas door naar buiten gekomen was, zoals bij puimsteen. Het overheersende element in de onmiddellijke omgeving van de Viking I was een rotsblok dat met zijn diameter van twee meter groter was dan de andere. De geleerden van de geologische afdeling die de foto’s van de lander tot grote mozaïeken aan elkaar legden, gaven het rotsblok meteen de bijnaam Dikke Bertha. Maar ze hadden er niet op gerekend dat hun vrouwelijke collega’s daar bezwaar tegen zouden maken en dus wordt de grote steen tot op de dag van vandaag Big Joe genoemd. De Viking landers deden nog veel meer dan alleen foto’s nemen. In de 4 jaar dat de Viking II en de 6 jaar dat de Viking I bleven functioneren, gaven beide landers elke week door wat voor weer het was, analyseerden de Marsiaanse lucht en maten de windsnelheid. Daar kwamen de duizenden foto’s van Mars in al zijn stemmingen dan nog eens bij. Beide Vikings zullen vooral bekend blijven omdat ze op Mars naar leven hebben gezocht. Dat was hun voornaamste functie; alle andere waren daaraan ondergeschikt. Elke Viking kostte 500 miljoen dollar en was gebouwd op het zien, ruiken, aanraken en proeven van de grond van Mars. Het voornaamste probleem waar de ontwerpers voor stonden was: hoe zouden ze leven herkennen als het er was? Als er al leven was, dan was dat hoogstwaarschijnlijk microscopisch klein. Maar microscopen naar Mars sturen was vrijwel onmogelijk. Het onderzoek ging dus met een omweg: de Vikings konden niet zó worden ontworpen dat ze het leven rechtstreeks herkenden, maar wel op het herkennen van bijprodukten en effecten van leven. Hiervoor werden vier experimenten uitgevoerd: Het eerste experiment ging de aanwezigheid van zowel dierlijk als plantaardig leven na, aan de hand van het feit dat als je een dier of plant voedsel geeft er vroeg of laat sprake is van gasvorming. De Viking geleerden merkten tot hun verbazing dat bijna meteen nadat ze hun grondmonster een ‘extra gevulde soep’ te ‘eten’ hadden gegeven, er grote hoeveelheden kooldioxyde vrijkwamen. Maar na een tijdje werden die hoeveelheden kleiner, dat was tegen de verwachting in. Als er echt leven in de grond zat, zou dat zich nu nijver moeten voortplanten en zou er steeds meer gas moeten vrijkomen. Ook het tweede experiment leverde verwarrende resultaten op. Het was bedoeld om de aanwezigheid van dierlijk leven na te gaan: microscopisch klein leven in de grond. Ook hier werd een ‘rijke soep’ toegediend en bijna meteen schoot de vrijkomende hoeveelheid gas omhoog, maar kort daarop werd de hoeveelheid weer minder. Experiment nummer drie moest kijken of er plantaardig leven aanwezig was. Om te leven en te groeien maken planten op aarde gebruik van zonlicht en kooldioxyde. Nam de Marsiaanse bodem kooldioxyde op als dat werd toegediend? Het antwoord was: ja, maar het was nòg ja toen het grondmonster was verhit tot een temperatuur waarbij alle plantaardige leven allang zou zijn verkoold. De proef die de doorslag heeft gegeven, was de eenvoudigste van allemaal. Hierbij werden grondmonsters ‘gebakken’ en werd gekeken welke gassen daarbij vrijkwamen. Organisch materiaal, waarin koolstof voorkomt, want dat is bij alle vormen van leven het geval, scheidt bij verhitting een heel bijzondere geur af. Dat unieke aroma ontstaat dankzij organische verbindingen in het voedsel. Maar de Marsiaanse grond had geen karakteristieke geur, er was zelfs niets dat erop wees dat het wat voor koolstofverbindingen dan ook bevatte, laat staan de verbindingen die je verwacht in levende koolstofrijke cellen. En dus ondanks eeuwen van hoop en speculaties heeft het er alle schijn van dat op Mars echt geen leven voorkomt. Waarom niet? Eerst leken de voorwaarden voor het ontstaan van leven aanwezig te zijn. Waarom is dat dan niet ontstaan? Een reden is dat Mars in de ban is van een strenge ijstijd. Aan de evenaar komt de temperatuur nooit boven de 20 graden Celsius uit, zelfs op de warmste dag van het jaar, en ‘s nachts zakt de temperatuur tot voorbij de 120 graden Celsius onder nul. Maar men blijft hopen en speculeren dat er ergens leven is, zoniet op Mars dan misschien op een andere planeet hoever weg ook.
Kolonisatie op Mars Wonen en werken op Mars: ooit zal het er toch van moeten komen. Eén reden is bijvoorbeeld dat er steeds meer mensen op aarde komen. Er zijn nauwelijks nieuwe gebieden om nieuwe huizen te bouwen. Dus de enige oplossing is de aarde te verlaten en bij voorkeur richting Mars. Mars heeft een diameter die ongeveer de helft van de aarde is. Het beschikbare oppervlak van deze planeet is daardoor bijna even groot als het hel landoppervlak op aarde. Een dag op Mars duurt ook maar iets langer dan vierentwintig uur. Op Mars wegen we 38 procent van ons gewicht op aarde. Voor een langdurig verblijf is dit veel beter dan op de maan waar de zwaartekracht 17 procent is. Helaas bestaat de atmosfeer van Mars voor 95 procent uit kooldioxyde. Gelukkig is dat geen direct probleem. Als in de leefkoepel op Mars een lek zou ontstaan is de lucht die naar binnenkomt niet meteen dodelijk. Om definitief op Mars te gaan wonen zijn er nog drie problemen die moeten worden opgelost: 1 het gebrek aan stromend water
2 de gemiddelde temperatuur van zestig graden onder nul
3 de veel te ijle lucht
Dit laatste oefent op het Marsoppervlak slechts een druk uit van 6 millibar. Dat is maar een honderdzestigste deel van de druk bij ons op zeeniveau. Maar er is hoop, want aan het eind van de jaren zeventig toen het voor NASA nog officieel verboden was om uitvoerige plannen te maken voor een reis naar Mars, verenigde enkele Amerikaanse geleerden zich stiekem tot de ‘Marsondergrondse’. Deze beweging boog zich niet alleen over het noodzakelijke transport door de ruimte tussen planeten, maar maakte ook een uitgebreide studie van het klimaat op Mars en de medische en psychologische factoren die een rol spelen bij de toekomstige kolonisatie. In het begin van de jaren tachtig, tijdens de eerste twee ‘Case for Mars-conferenties’, wisselden zij hun ideeën uit met enkele NASA-onderzoekers. Daarna ‘infiltreerden’ leiders van de ondergrondse zelf de NASA. Één van hen was Christopher P. Mckay, momenteel werkt hij bij de ‘Space Science Division’ van het Ames Research Center van de NASA. Volgens Mckay is het niet moeilijk om Mars geleidelijk om te toveren tot een tweede aarde. De eerste kolonisten kunnen zuurstof vrij maken uit kooldioxyde en die gebruiken voor ademhaling en raketaandrijving. Veel oppervlakte structuren op Mars wijzen uit dat er vroeger wel stromend water op de planeet is geweest, dat water is nu deels opgeslagen als ijs op de poolkappen en als permafrost in de bodem onder talloze isolerende duinen. Met die eerste levensbehoeften kunnen kolonisten het lang genoeg uithouden om te beginnen met het leefbaar maken van Mars. Allereerst zal het zo’n zestig graden warmer moeten worden om water van de poolkappen en permafrostlagen blijvend vloeibaar te houden. Volgens Mckay kan dat door freon en andere chloorfluor koolwaterstoffen in de atmosfeer van Mars te spuiten. Op aarde werken deze gassen verwoestend door hun aantasting van de ozonlaag, maar op Mars is er geen ozonlaag en deze gassen zijn juist nodig, omdat zij het broeikasteffect versterken. Door het broeikasteffect op te voeren ontsnapt minder zonnewarmte naar de ruimte en stijgt de gemiddelde temperatuur. Volgens Mckay kan de temperatuur dan al na honderd jaar met 20 graden stijgen. Op dat moment wordt het evenwicht verstoord en ontstaat op Mars een drastische verandering; door die temperatuur komt namelijk zoveel extra kooldioxyde uit de poolkappen en de bodem vrij, dat de atmosferische druk oploopt tot meer dan tweeduizend millibar. Zo’n dikke kooldioxyde-atmosfeer versterkt het broeikaseffect nog verder, zodat de gemiddelde temperatuur tot boven het vriespunt stijgt. Door Mars op grote schaal te beplanten wordt zuurstof uit de kooldioxyde vrijgemaakt. Als er stikstof verbindingen voorkomen in de Marsbodem, is het mogelijk om na verloop van tijd precies dezelfde dampkring te krijgen als op onze eigen aarde. Mars als tweede aarde. Het klinkt aantrekkelijk, maar is er een realistisch vooruitzicht?. Afgezien van de Japanse plannen (het Japanse instituut voor ruimteonderzoek, ISAS lanceerde in 1996 zijn eerste Mars orbiter)ging het bar slecht met de rest van het Mars onderzoek. In augustus 1993 hebben ze geprobeerd om Mars-Observer in een baan om Mars te brengen, maar er ging iets mis met een transistor, waarna het radiocontact op het kritieke moment werd onderbroken. Sindsdien zwerft de Mars-Observer nutteloos door de ruimte. Nu is het vervelende dat de Mars-Observer ook had moeten dienen als ondersteuning voor de in 1994 en 1996 te lanceren Russische Marsvaartuigen. Bij de eerste missie moesten twee onbemande landers op de planeet afdalen, terwijl bij de tweede missie een onderzoeksballon en een Marswagentje op de planeet zouden worden losgelaten. Omdat de Russische orbiters niet in de juiste banen om Mars konden draaien voor een snelle gegevensoverdracht naar de aarde, was juist uitgegaan van de Mars-Observer als verbindingssatelliet. Er zal dus alsnog zo’n satelliet moeten worden gelanceerd, of de Russische plannen moeten worden gewijzigd. Het is trouwens niet de eerste keer dat er een probleem naar voren kwam bij het Marsonderzoek. Ook de laatste Russische vluchten mislukten nog voordat de landingen werden uitgevoerd. Zitten er misschien toch groene mannetjes op Mars, die de aardse invasieplannen willen voorkomen? Onzin natuurlijk, maar toch is er in de Verenigde Staten een actiegroep die beweert dat de NASA intelligent leven heeft ontdekt op Mars, maar dat op alle mogelijke manieren geheim houdt. Deze actiegroep heet: ‘The Mars Mission.’ Zij baseert zich op een foto die in juli 1976 door de Amerikaanse orbiter Viking I van het noordelijk halfrond van Mars werd gemaakt. Op de foto, genomen van bijna tweeduizend kilometer hoogte boven het woestijngebied Cydonia, is met enige fantasie een hoofd te zien met een afmeting van ongeveer anderhalve kilometer. In het zelfde gebied bevinden zich ook piramide-achtige figuren. Volgens Richard Hoagland, leider van ‘The Mars Mission’ en voormalige medewerker van de NASA, zijn het hoofd en de piramide-achtige figuren overblijfselen van een mogelijk 500.000 jaar oude beschaving, die ook op aarde tekens achterliet, zoals de Egyptische sfinx en sommige megalithische monumenten. In februari 1992 hield Hoagland hierover een lezing voor de Verenigde Naties, waarna de NASA min of meer gedwongen werd om het verdachte gebied met de Mars Obsever opnieuw te gaan fotograferen. Nu dat niet doorgaat, beweert de actiegroep dat de NASA de Mars Obeserver wel eens opzettelijk tot ontploffing kan hebben gebracht, om te voorkomen dat er alsnog nieuwe bewijzen boven water zouden komen voor de aanwezigheid van intelligent leven op de planeet. De projectleiders van de NASA vinden het te gek voor woorden. Laten we maar hopen dat de hysterie dergelijke vormen gaat aannemen en dat ze snel moeten besluiten tot een bemande missie naar Mars. Druk van zo’n actiegroep kunnen ze best gebruiken. Op vrijdag 3 december 1999 zou om ongeveer 21.00 uur de Mars Polar Lander neerdalen op Mars. Deze ruimtesonde werd dat jaar in januari gelanceerd. Zoals de naam al zegt zou de ruimtesonde bij een van Mars’ polen landen, in dit geval bij de rand van de Zuidpool. In dit gebied strekt de Zuidpool zich uit en trekt ook weer terug. Het doel van de apparatuur aan boord is het uitzoeken van hoe dat nou precies gebeurt. Vanaf het moment dat deze sonde op Mars is geland, 3 december, heeft men geprobeerd om contact te krijgen met de sonde maar zonder succes. Op 8 december is men ervan overtuigt dat deze missie als verloren moet worden beschouwd, omdat na diverse pogingen er geen contact met de sonde verkregen kon worden. NASA heeft weinig geluk met zijn peperdure Mars- verkenningen. Op 23 september verdwaalde de Mars Climate Orbiter. In totaal is bijna de helft van alle Marsmissies die aardbewoners ondernamen geheel of gedeeltelijk mislukt.

REACTIES

P.

P.

hey Arnold, heb jij misschien ook een soort van literatuurlijst bij jouw werkstuk over kolonisatie op mars gemaakt? wij hebben namelijk een probleem, onze leraar wil de site's hebben waar wij de informatie vanaf hebben. Zou jij ALSJEBLIEFT deze sites/literatuurlijst naar mij kunnen mailen? we zouden je hulp heel erg hard kunnen gebruiken! alvast bedankt...

Groeten Pieter

20 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.