Hoofse roman

Beoordeling 3.8
Foto van een scholier
  • Opstel door een scholier
  • Klas onbekend | 3732 woorden
  • 5 december 2002
  • 18 keer beoordeeld
Cijfer 3.8
18 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Heilige nachten
en mens is een mens, een dier is een dier. Maar er zijn mensen die denken dat ze primeren boven anderen. De wereld is totaal uit balans geraakt, neen… ook de levende wezens. We zijn nu in de éénentwintigste eeuw, een eeuw doorspekt met ongelijkheden, zowel sociaal als politiek. Ik ben zo niet. En om u mee te voeren in mijn gedachten gaan we terug naar de dertiende eeuw, de eeuw zonder onrust en spanning, de eeuw van het paradijs, waar rust en vriendschap in iedereen heerst. Het jaar 1205. We bevinden ons in het toekomstige Amerika, in een immens dal, de Skullgrave, waar de dieren paren, de bomen wortel schieten, waar de nachtegalen zingen, en waar de mensen gezellig hun offerfeest vieren. De Volcae, de naam van het volk dat er leeft, is zich driehonderd jaar geleden hier komen vestigen. Het geluk kon je zo van de mensen aflezen, ze kunnen het momenteel niet beter hebben. De goden en muzen hebben hun hand naar het dal gereikt, en wat voor één. Er heerste nu een lange periode van harmonie. Er werd een nog nooit geziene hoeveelheid graan binnengehaald, de zieken genazen, en de zon scheen, onophoudelijk. Daar had de zonnegod voor gezorgd. Ook de muzen hadden hun werk gedaan. Terpsichore liet de mensen dansen en Thalia liet ze lachen. Maar de opmerkelijkste verschijning was die van Oerania. Op een avond benaderde hij de oude wijze, genaamd Feniks. Morgen vroeg in de ochtend zou er een opmerkelijk lichtverschijnsel zich voordoen aan de hemel, licht dat alle zielen verlicht. De mannen waren opgetogen, de vrouwen eerder bang. De nacht viel snel over het dal. Er heerste onrust in het westelijke deel: twee kinderen, Béta en Cleto, waren voor het donker niet meer teruggekomen. De vijf moedigste vrouwen gingen erop uit om ze te gaan zoeken, in de wereld buiten het dal: de Bossen der Duisternis. De naam werd zo gekozen omdat het daar, ondanks de zon, altijd schemerde. De zon verscheen al aan de hemel, en de vrouwen waren nog steeds niet teruggekeerd. Zij vertoefden nog steeds in de bossen. Het was ongewoon licht, en er was geen enkel dier te bespeuren. Het viel hen ook op dat een tweede zon zich al aan de hemel had gevestigd. Het was nu doodstil. De bladeren aan de bomen verroerden geen vin meer. Het werd snel lichter, die ene zon werd steeds groter. De grond begon stilletjes te beven onder de tien vrouwenvoeten, de lucht brulde erop los, de zon werd nu heel groot en veranderde in een vuurbal. De heldhaftige vrouwen waren versteend van bewondering. “De voorspelling voltrekt zich” riep de grootste onder hen. De kleinste daarentegen voelde dat er iets niet klopte. Ze haalde de andere vier vrouwen uit hun diepe trance en liepen gezamenlijk weg. Maar het was al te laat. De enorme vuurbal raakte de grond met een oorverdovende knal en verwoestte alles errond. Ook het vrouwenvolk moest eraan geloven. In het dal had harmonie plaats gemaakt voor paniek. Ja, zelfs zij hoorden en zagen het schouwspel. De ouderen begonnen aan een eindeloze reeks gebeden en de kinderen liepen al wenend naar hun moeders. Iemand moest het initiatief nemen om het schouwspel van dichtbij te bekijken. Koopman en legeraanvoerder Primus aarzelde geen ogenblik en rende als een wilde op het schouwspel af. Aangezien de soldaten hem blind vertrouwden, liepen zij in zijn voetsporen. Eens aangekomen in het bos stonden ze daar, in regen en mist. Het voorbije kwartier was het licht vervaagd, verdwenen. Het had plaats gemaakt voor een dichte rookwolk. De honderd soldaten keken heftig naar alle kanten, maar konden niets ontwarren. De rookwolk verdween, maar iets anders kwam in de plaats. Het was een vreemd geluid, een bromgeluid, maar het waren geen beren. Het kwam afschrikwekkend dichterbij. Primus was naar voren gelopen, maar deinsde terug wanneer hij een tiental silhouetten in de mist kon ontwarren. “Vrooooaaaaaaarrrrr” klonk het nu overal. Metalen schepsels op wielen scheerden met duizelingwekkende snelheid over de grond, rakelings langs een paar soldaten, om weer te verdwijnen in de struiken. Primus en zijn legertje kwamen verbleekt aan in het dal bij de andere bewoners. “Bos…, m…monsters…, w…walm” klonk het de hele tijd uit zijn mond. Feniks de oudere keurde dit af en sprak het volk toe: “Beste medemensen, vrouwen, soldaten, jagers, kinderen en dieren. De voorspelling van de muze Oerania heeft zijn kwade vruchten afgeworpen. Een vreselijk schouwspel heeft zich voltrokken. Vandaag hebben vele mensen de dood in de ogen moeten kijken. Ons leger telde ooit een glorieuze honderd man, en nu…. zeventig man keerde terug. We lijden niet alleen vele verliezen, velen zijn verlamd van angst. Primus heeft het constant over drie woorden: bos, monster en walm. De verschijning, die we voortaan BMW zullen noemen, is gevaarlijk en moet uit de weg geruimd worden. Ik zal de komende driedagen en drie nachten met de ouderen overleggen wat we hieraan kunnen doen. Tot dan moeten jullie je sterk houden. Leef normaal, vrees niet, blijf liefhebben en vooral… steun elkaar.” Zo luidde de toespraak van het dorpshoofd. Ze kwam ongewoon krachtig over. Iedereen was in de ban van deze woorden. Deze drie dagen en drie nachten gingen niet onopgemerkt voorbij. De periode werd bestempeld als “de Heilige Conferentie”. Drie dagen hebben de ouderen met elkaar overlegd, de soldaten wapens gemaakt en de vrouwen oogst binnengehaald. Drie nachten hebben de ouderen tot de Hogeren gebeden, de soldaten houten omheiningen tot staan gebracht en de vrouwen geslapen. Het was een huiveringwekkende belevenis, vol angst, onwetendheid, en vooral afgunst… tegen de goden. De voorbije drie dagen verschenen wolken aan de hemel en werden kinderen ziek, een vreselijk schouwspel. De ouderenconversaties verliepen moeizaam. Ieder individu had zijn zegje. Hun standpunt was hetzelfde, hun manier van uitvoeren niet: het verstorende element moest wijken, maar hoe wisten ze niet. Zelfs Valim, de dorpsdruïde die de wijsheid van tien wijzen bezat, wist geen raad. Maar ze zouden erop uittrekken, een dezer dagen, om het kwaad recht in de ogen te kunnen kijken. 1210. Vijf jaren gingen voorbij, vijf verschrikkelijke jaren. Het dal zag er nu helemaal anders uit. Het dal was het dal niet meer. Het was volop winter. De grotjes en het graan hadden plaats geruimd voor hutten en vlees, dierlijk vlees. Vlees… Dat doet me denken aan die ene expeditie, vijf jaar geleden. Een leger, vijftig man sterk, een groep ouderlingen en een handvol vrouwen hadden een zogenaamde Heilige Missie voor ogen. Men sprak toen alleen over een nooit gezien kwaad, een zending van Daarboven. In totaal zo’n honderd mannen en vrouwen namen het op tegen tien metalen monsters, gezonden om dood en verderf te zaaien. En dat hebben ze ook gedaan. Die BMW’s, zo noemde men ze, scheurden met waanzinnige snelheid dwars door de Bossen der Duisternis. Honderd levende wezens… Slechts tien konden het navertellen aan hun medemensen. Het was al eeuwen lang de traditie dat de man met de grootste levenswijsheid belast werd met de taak als dorpshoofd. Ook op dit moment van het jaar moest dit weer gebeuren. Maar nu heerste er een twistpunt rond deze zaak. Er waren immers twee individuen die aangesteld werden en die de taak op zich wouden nemen: Béta en Cleto. Het waren allebei sterke beren die beweerden bij de Heilige Missie betrokken geweest te zijn. Primus, voormalig legeraanvoerder en nu een ouwe taaie, sprak dit fel tegen. Hij beweerde dat ze enkele dagen vóór de Heilige Missie vermist waren geraakt en er dus niet bij betrokken waren. Om dit twistpunt uit de wereld te helpen, werd er een soort ultieme proef afgelegd. Dit was traditioneel de laatste taak als dorpshoofd. Feniks had hier lang over zitten denken. Tijdens die afzonderingsperiode beconcurreerden de twee kandidaten elkaar door te imponeren en te vechten. Het gebeurde wel eens meer dat er meerdere kandidaten waren voor de titel als dorpshoofd. Als dat het geval was, voltrok er zich meestal een indrukwekkend schouwspel. De kandidaten beconcurreerden elkaar door zelfs spelen te organiseren, tot grote vreugde van het volk. Enig nadeel was dan wel dat de samenleving kwetsbaar was geworden en makkelijk aangevallen kon worden. Hoogstaande stammen daarentegen hadden vrees ontwikkeld bij hun rechtstreekse vijanden. Dit was toen een ontegensprekelijk militair voordeel. De mannen hielden zich sterk door aan hun toekomstige beloning te denken. Het was hen vooral te doen om het respect… en de vrouwen. Jawel, elk dorpshoofd kon bij zijn benoeming twee vrouwen kiezen die voor altijd aan zijn zijde zouden vertoeven. Feniks verscheen terug in de buitenwereld. Het werd plots muisstil. Béta en Cleto stopten met vechten, en het volk ging spontaan in een kring staan. Feniks nam plaats op de grote centrale rots en sprak het volk toe: “Mijn besluit staat vast. De bekwaamheid van deze tweemannen zal op de proef gesteld worden door een gevaarlijke opdracht. Twee dagen geleden heb ik de BMW’s opgemerkt. Na één jaar stilte zijn ze wedergekeerd. Béta en Cleto, jullie gaan de Bossen der Duisternis in, maken daar wapens, en zullen geconfronteerd worden met de BMW’s. Als jullie wederkeren met een stuk metaal in uw handen, zal ik dat bestempelen met een overwinning en de titel als volkshoofd. Het is een proef waarbij moed, bereidwilligheid, eerbied en meedogenloosheid van toepassing zijn. … Jullie vertrekken bij volle maan, wanneer de dieren zwijgen. Bereid jullie goed voor op deze exodus. Mijn wil zal geschiede, mijn stem heeft gesproken.” De spanning steeg, ook bij Béta en Cleto. Maar ze waren niet bang, integendeel, ze wouden het gevaar zo snel mogelijk met zichzelf confronteren. Nu was er toch geen plaats voor angst, want voor deze opdracht was volle overgave essentieel. De nacht viel weer over het dal. De dieren sliepen allemaal, de mensen niet. Béta en Cleto stonden daar, vóór de ingangen van de duistere bossen, gewapend met schild en bijl. Het dorpshoofd en enkele soldaten waren eveneens aanwezig. “Ga en vervul deze opdracht, om op te stijgen naar de Hogeren. Mogen de goden mede u zijn!” Een scherpe wind kwam opzetten toen de twee mannen, afzonderlijk, de bossen ingingen. Na enkele seconden waren ze al uit het zicht verdwenen. Intussen had het dorpshoofd al geknield op de grond en begon te bidden. Na de ceremonie werden twee doodshoofden in brand gestoken en voor de ingang van de bossen gezet, als referentiepunt. Béta, de grootste, ging in oostelijke richting. Het was donker, duister. Die ene fakkel die hij vasthad, bleek onvoldoende. Opnieuw kwam een sterke wind aanzetten. De fakkel doofde en rookte geweldig na. Het werd plots lichter en lichter. Was het Cleto? Neen, het was iets groters. Het was inmiddels zo licht geworden dat het wel dag leek. Béta keek rond, hij kon niets abnormaals ontwarren. Na enige tijd verscheen er iemand vanachter een boom. Het was een vrouw, een beeldschone vrouw, een pareltje. Béta verstijfde en keek met grote ogen toe. Hij kwam op haar af, de vrouw spreidde haar armen. Hij begon te rennen, de vrouw lachte, grijnsde. Een bliksemschicht sloeg in op de vrouw en veranderde in… een BMW. Een nog nooit geziene duisternis daalde neer over het landschap. De BMW, ronkend en grommend, stevende af op Béta. Hij knielde en bad al huilend. Het monster kwam nog steeds op hem af, hij bad nog steeds. Maar toen gebeurde iets onverwachts. De BMW veranderde in een schim en reed dwars doorheen Béta. Béta viel bewusteloos in de nabije rivier, en de BMW verdween, alweer. Cleto, de moedige kleine telg, was op weg gegaan in westelijke richting. Het was eveneens duister. Het leek erop dat zijn tocht doorheen de bossen een peulschil ging worden. Er was geen leven te bespeuren. Op zijn route lagen weinig of geen obstakels. Het enige wat hij kon ontwarren was een soort gekletter, net een waterval. Naarmate hij de geluidsbron naderde, versterkte en verscherpte het geluid. Zijn toorts begon heviger te branden, de bezweten rechterhand omklemde het houten schild. Hij was alerter, want hij naderde het geluid nu snel. Hij zag water, veel water. Het was er ook licht. Het water reflecteerde het zonlicht zodanig, dat hij zijn brandende toorts tot bij zijn romp had gebracht. De hitte kon hem niets schelen. Wat hij voor hem zag, was onbeschrijfelijk. Dit leek wel een soort aards paradijs. De dieren huppelden gelukkig, alle bomen bezaten kanjers van witte bloemen, het water klotste met een zalig geluid tegen de rotsen als een soort branding. De hitte werd nu nog intenser, maar hij voelde nog steeds niets. De rots middenin het meer greep zijn blik, niet de rots zelf, maar wie erop zat. Er zat daar namelijk iemand, een vrouw op het eerste zicht. Cleto’s aandacht verslapte, en dat had pijnlijke gevolgen. Het vuur was zodanig genaderd, zodat zijn vest in lichterlaaie stond. Hij sprong onmiddellijk in het water. Nu hij zich toch in het water bevond, zag hij zijn kans schoon om de mysterieuze vrouw te benaderen, al is hij geen zwemkampioen. De oversteek zou lang en zwaar worden, maar hij ging er toch voor. Amper honderd meter in het water hield hij halt. Het kwam net in zijn gedachten op dat hij een hoger doel had. Hij zweefde nu ter plekke in het koude water. Hij kreeg het moeilijk, psychisch en fysisch. Instinctief begon hij om hulp te roepen. En weer gebeurde het: het werd donker. Blauw licht verscheen aan de hemel en daalde neer via een bliksemschicht. De vrouw transformeerde in iets onnatuurlijks… een BMW. De BMW begon te grommen en reed, op het water, recht op Cleto af. Door een adrenalinestoot vond Cleto toch nog de kracht om zich om te draaien en weg te zwemmen. Maar wat is een zwemmer vergeleken met een snelheidsduivel. De BMW naderde snel en maaide Cleto uit het water. Cleto lag nu op de snuit van de BMW en naderde snel de rand van het meer. Eens daar aangekomen viel Cleto op de grond, veranderde de BMW in een schim en verdween in de bossen. Daar lag Cleto, liggend op zijn pijnlijke rug en starend met kleine oogjes naar het oneindige. Zijn gebalde vuisten ontspanden zich en hij sloot de ogen. Cleto werd wakker in zijn tent. Hij lag er knusjes bij: een donsdeken over zijn lichaam, twee vrouwen naast hem en een kroontje op zijn hoofd. Het was hem gelukt. Hij had in zijn eentje de tien BMW terug naar de hel gestuurd, en als beloning werd hij het nieuwe dorpshoofd. Zijn rug voelde nog steeds pijnlijk aan door die veldslag, memorabele veldslag gisteren. Zijn zoon Yuma kwam de tent binnen. Het was tijd voor de huldigingsceremonie. Dit was een ceremonie waarbij het pas bekroonde dorpshoofd overladen werd met cadeaus en odes. Yuma grijpt de hand van zijn kloeke vader en trekt hem recht. Op dat moment vloeit er een hevige pijnscheut door zijn ruggegraat en wordt alles zwart voor zijn ogen. Cleto opent de ogen. Hij staart even naar de torenhoge boomreuzen. Hij staat moeizaam recht. Hij heeft pijn aan zijn rug en aan zijn hoofd. Hij kijkt rond: bomen, overal. Hij lijkt verbaasd. Nee, hij is verbaasd. “Wat doe ik hier? Welk nobel doel heeft mij tot hier gebracht?” Hij wist duidelijk niet waar hij was. Misschien was het te wijten aan de klap op zijn hoofd? Niet eens zo verderop lag nog iemand. Het was Béta. De rivier had hem kilometers ver meegevoerd om hem uiteindelijk op een open vlakte te dumpen. Hij was niet meer in de Bossen der Duisternis. Hij was op een graanveld beland, enkele kilometers verwijderd van het dal, zijn thuis. Al was de afstand slechts vijfhonderd meter, hij kon zich niet verplaatsen. Hij raakte onderkoeld en uitgeput. Hij had dus geen keuze. Hij zou hier de nacht moeten doorbrengen. Hij was teleurgesteld, maar ook blij. Hij durfde het kwaad niet in de ogen te kijken, maar hij leefde nog, onderkoeld en vermoeid, maar levend. Een sterke wind was komen opzetten. Cleto strompelde tussen de talrijke bomen. Het was er een helse doolhof, en hij wist niet waar hij was: slechte combinatie. Een ding wist hij zeker: hij moest, vóór de nacht viel, een schuilplaats zien te vinden. Hij besloot om uiteindelijk een nabijgelegen riviertje te volgen. In die tijd dachten de mensen immers dat een rivier de verlossing belichaamde. De avond viel, en Cleto was daar nog steeds: strompelend naast het riviertje, in een onbekende richting. Hij zag een goede schuilplaats, onder een boom. Maar een fractie van een seconde later werd zijn blik gegrepen door een zwakke, flikkerende lichtbron. Zijn pas versnelde, ging over in looppas. Hij stopte bruusk. Hij zag een groot vuur en een bouwvallige constructie die leek op een slaapplaats. Cleto sloop voorzichtig dichterbij, in de richting van de constructie. Wat er nu zou gebeuren, had hij niet verwacht. Een man kwam tevoorschijn en besprong hem. Daar lagen ze, met elkaar in de clinch. Eén rechtstreekse blik op elkaar was genoeg om hun woede om te zetten in verbazing. De man die Cleto besprong, was wel degelijk Béta. Béta lachte en omhelsde Cleto. Cleto daarentegen bleef verbaasd kijken. Béta herkende Cleto onmiddellijk… maar niet omgekeerd. Béta schudde hem heen en weer en kon zijn blijdschap niet verbergen: “Wat een eer om u, nobele ridder, terug te zien, mijn naaste strijdvriend Cleto!” Cleto’s Blik bleef als versteend, Béta’s blijdschap veranderde in verwarring. “Gij naaste vriend, gij herkent mij niet! Wat speelde er zich af opdat gij mij niet meer zou herkennen?” Cleto kreeg een pijnscheut in zijn hoofd en bracht er zijn sussende hand naartoe. De vraag kwam dan onmiddellijk van Béta: “Zijt gij op uwe kop gevallen, gij edele vriend?” Béta onderwierp hem aan een spervuur van vragen. De diagnose was verwacht: kortetermijngeheugenverlies. Het was nu helemaal donker in de bossen. Béta en Cleto waren nog wakker, pratend met elkaar. Het voorbije uur had Béta geprobeerd Cleto’s geheugen op te frissen, wat slechts gedeeltelijk lukte. Beetje bij beetje herinnerde hij zich terug de grote lijnen van hun missie, de Heilige Missie. Béta veranderde van onderwerp. Hij was het zo beu, die harde realiteit. Hij stelde voor om over de ideale wereld te praten. Cleto zag geen reden om tegen te stribbelen. Ze bevonden zich inmiddels in hun tent. Béta had nog net wat hout bij het vuur gegooid. Cleto sliep al een tijdje, Béta was nog klaarwakker. Hij zat te denken aan die tijd toen ze elkaar nog beconcurreerden. Voor de eerste keer was er spijt te merken op zijn aangezicht. Nu pas besefte hij wat voor een waardevolle vriend hij heeft. Hij toonde een klein glimlachje. Hij moest denken aan hun kindertijd, aan het moment toen ze vermist waren. Toen hadden ze alles samen gedaan, ook lol trappen. Sinds ze terug waren, hadden ze dat zelden tot nooit meer gedaan, tot nu, in de Bossen der Duisternis, bij een helder vuur. Béta richtte zich op, ging in de tent, en greep wat spullen bij elkaar. Het was al bijna middag toen Cleto wakker werd, alleen. Béta was al wakker. Misschien was hij al buiten om te gaan jagen. Cleto richtte zich op, betreedde de met zon overgoten lap grond, en keek rond. In een hoekje naast het kampvuur zag hij Béta’s bijl liggen, zijn jachtbijl. Béta… jagen zonder bijl? Dit was onmogelijk. Béta nam altijd zijn bijl, schild, vijl en touw mee. Hij deed dus waarschijnlijk iets anders. Hij besloot om hem te gaan zoeken. Hij zette een stap en struikelde over een houten plaat. Cleto nam het in zijn hand en keek ernaar. Er stond iets in gegraveerd: “Cleto… Vóór je mij achtervolgt, wil ik dat je dit leest. Vorige nacht ben ik benaderd door een engel. Hij zei me dat ik mijn eigen pad moest volgen en een nieuw leven beginnen. Ik zeg dit met pijn in het hart, maar een Hogere kan ik moeilijk tegenspreken. Ik laat sommige spullen speciaal voor jou hier achter, zodat jij ze mee naar het dal kan nemen. Ik wil dat je terugkeert naar het dal om daar je leven als dorpshoofd voort te zetten. Zeg ook dat je me heldhaftig hebt zien sterven, voor mijn volk. Ik ga nu op weg, om de horizon te verkennen. Ik zal u nooit vergeten, en jij zal mij nooit vergeten. Vaarwel broeder, en moge het geluk met u zijn…”Cleto versteende, maar na enige tijd verscheen een klein glimlachje. Hij gooide de plaat in de rivier en hield een moment van doodse stilte. Toen gebeurde er iets wonderlijks. Een bundel licht kwam uit de hemel en verlichtte de plaat. De plaat begon te gloeien en steeg op. Opeens verschenen de BMW’s. Ze werden allen meegezogen naar de bron van het licht, de hemel. Cleto keek toe met gespleten ogen. Een minuut later was het schouwspel afgelopen. De BMW’s waren nu voorgoed verdwenen. Nu snapte hij het hele gedoe. Dit was geen missie om een volk te redden. Hij en Béta werden op de proef gesteld. Hij keek opnieuw naar boven en lachte, als dankbetuiging, en ging op weg naar zijn dal, zijn thuis. Hij naderde de ingang van het bossencomplex. De twee brandende doodshoofden stonden daar nog altijd, in volle glorie. Hij nam een doodshoofd in elke hand en ging ermee naar het dal. In het dal heerste grote drukte. Ze hadden het schouwspel ook gezien. Cleto verscheen, met de doodshoofden. Het werd stil. Plots boog iedereen voor hun nieuwe leider. Ja, hij volbracht zijn missie. Hij zette een doodshoofd op de grond. Het andere hield hij met beide handen in de lucht. “Mijn volk, mijn medemensen, mijn vrienden. Mijn missie is volbracht, maar dat heeft niet veel belang. Mijn gezel en vriend Béta is moedig ten strijd getrokken, ten koste van zijn eigen leven. Een overwinning kan soms niet optornen tegen een mensenleven. Met dit doodshoofd wil ik hulde brengen aan ridder Béta, die nu in betere oorden vertoeft.” Zijn toespraak duurde nog tientallen minuten, maar ze was krachtig, zo krachtig dat de mensen met z’n allen juichten. Cleto was nu verheven tot dorpshoofd en Béta trok de wijde wereld in, de gevaarlijke wereld buiten het dal, waar het altijd veilig en wel is geweest.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.