Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Opdrachtenstencil

Beoordeling 4.1
Foto van een scholier
  • Opdracht door een scholier
  • Klas onbekend | 1718 woorden
  • 29 augustus 2001
  • 41 keer beoordeeld
Cijfer 4.1
41 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Opdracht 3 1. 4 domeinen: 1= culturele activiteiten 2= kennis van kunst en cultuur 3= kunstdossier 4= praktische activiteiten
2. 4 afdelingen: A= voornaamste kunstuitingen B= geïllustreerde tijdsbalk C= gidsen D= bronsuggesties
3. Lesbrieven en cd-rom. 4. Hierin verzamel je alle verslagen en opdrachten. 5. -algemene gegevens -beschrijving -eigen waardering 6. Activiteiten die je bezoekt. 7. Wat je hebt geleerd, ontdekt, etc. Opdracht 5 1. Amusement

2. In de 16e eeuw, omdat men het geloof wilde verspreiden onder het volk. En omdat het meerderdeel van het volk niet kon lezen en schrijven moest het wel uitgebeeld worden. 3. lijsttoneel = verhoogd, podium, gordijnen, donkere zaal. vlak vloertheater = voorstelling op vloer van de zaal, publiek op oplopende
tribunes. open speelvlak = zaal + speelvlak = 1 geheel. theater op locatie = voorstelling niet gebonden aan een doorvoor bestemd gebouw. 4. mimiek = gezichtsuitdrukkingen
mise – en – scene = zegt iets over de relatie tussen de personen. Grime = make-up en aankleding van personen. Tragedie = dramatisch stuk. 5. Bij Aristotelisch is er een duidelijke rode draad en bij andere niet. 6. Monoloog = personage zegt wat hij voelt of denkt. Dialoog = gesprek Reien/koren = ??? Expositie = het laten zien van kunst bedoeld om info te geven, zodat men zich kan inleven in een stuk. 7. literair-satirisch cabaret = Wim Sonneveld
geëngageerd, maatschappelijk cabaret = Wim Kan
beschouwend cabaret = Youp van ’t Hek
muzikaal cabaret = Hans Liberg
nonsens – cabaret = Herman Finkers
fysiek cabaret
stand-up comedian
8. Opera = zanger en acteur
Operette = zangspel, maar luchtiger dan opera
Musical = jonger en swingender dan operette
Muziektheater = zang, spraak en dans
9. Ouverture = begin van een opera om je op de hoogte te stellen
Recitatief = gezongen tekst in spreektaal
Libretto = tekst
Prima donna = belangrijkste zangeres
Prima huomo = bel. Zanger
Aria = lied over je gemoedstoestand
10. academisch ballet = vaststaand systeem

klassiek ballet = vaststaand systeem
moderne dans = vrijer dan klassiek en academisch ballet
11. choreografie = danspassen van een stuk pas de deux = ballet/dans voor 2 divertissement = vermaak, plezier Opdracht 6 1. -cameravoering -beweging - toegevoegd geluid -kleur -montage
2. Dramaturgische laag = Beschrijving van spanningsopbouw, locatie, regieaanwijzingen en handelingen van personen. Enscenerende laag = De dingen die in het draaiboek geschreven staan. Letten op: spel, décor, geluid, licht en special effects. Filmische laag = Montage van de beelden. Letten op: montage en cameravoering. Laag van de werking = Beoordeling van het publiek. Zij bepalen de waarde van de film
3. western, science fiction, anitmatie, comedy, horror, thriller, drama, film noir, actie, oorlog, documentatie Opdracht 7 1. In vogelperspectief, blauw. 2. Amerika – aan de vlag. 3. Strenge discipline en eenzaamheid in de gevangenis,afstandelijkheid, kilheid. 4. In beeld bij hun gezicht als een balk. Close-up
5. Zwarte kleding, hoed, bril. 6. Als de broers bij elkaar zijn, andere scene. 7. Hele open ophaalbrug tonen, rood licht. Door close-up en geluid. Opdracht 8 8. Muziek, schreeuwen, montage, snelle beeldwisseling, koor. 9. Hij staat zeg maar in de spot-light, gaat meedansen en je hoort engelen gezang. 10. Ja, als je een film op een groot doek ziet leef je meer mee en lijkt het echter. Opdracht 12 1=3 2=8

3=1
4=6
5=4
6=10
7=7
8=5
9=2
10=9 Opdracht 13 1. symfonieorkest. 2. gemengd koor. 3. Muziekstukken uitzoeken, instuderen, muzikanten aannemen. 4. De sfeer is dreigend 5. Druk, voorstuwende beweging. 1. De beelden volgen de muziek. 2. Ja, beweging bij slagen van de pauken, einde duurt veel langer. 3. Past niet, ze laten niks ernstigs zien. Opdracht 14 1. Lichter van karakter, er wordt gesproken en gedanst, moderner van stijl, typisch Amerikaans onderwerp. 2. In vogelperspectief en close-up van de solisten. 1. Bij tweede alleen vrouwen, Bij tweede is het tempo lager, andere manier van benadering. Opdracht 15 1. Het is een mengsel van pop en klassiek. 2. Sopraan en tenor. 3. Symfonieorkest. 4. Veel lichtjes, vuurelementen, lichteffecten. 5. De playback clip.
Opdracht 16 1. Bij deze clip niet. Ik vind het maar een vieze man. 2. Het is een dialoog en er is veel drukte. 3. Om aandacht te trekken. 4. De playback clip. Opdracht 19 1. Programmamuziek = muziek waarin zonder woorden een verhaal wordt verteld. 1. Dynamiek = klanksterkte van een toon. Klankkleur = wordt bepaald door het aantal boventonen dat meeklinkt. 2. Orkestrale muziek = muziek door symphonieorkest. Kamermuziek = 2 tot 10 uitvoerenden in een huislijke omgeving. Oratorium = vocale muziek bijbelverhalen. Opera = vocale muziek gezongen in een toneelstuk met een serieus/ zwaar karakter. Operette = zangspel, maar de onderwerpen zijn luchtiger dan bij een opera. Musical = een jonge, vrolijke versie van een operette met gesproken teksten. Gregoriaans = een soort kerkmuziek uit de middeleeuwen, vaak gezongen door een mannenkoor. Troubadour = iemand die niet kerkelijke liederen zingt. Religieus = kerkelijk. Profaan = wereldlijk. Avant garde = muzikanten die nieuwe wegen inslaan. Improvisatie = ter plekke verzonnen muziek. Opdracht 21 1. Schilderij = een 2-d kunstvorm waarbij verf op een achtergrond is aangebracht. 2. Beeldhouwwerk = 3-d werk dat uit heel veel soorten materialen kan bestaan. 3. Prentkunst = een verzamelnaam voor de druktechnieken. Wandtapijt = een 2-d kunstvorm van textiel en die gemaakt dmv. knoop- of weeftechnieken. 4. Collage = een 2-d kunstvorm waarbij losse stukjes materiaal zoals papier en
textiel. 5. Assemblage – een kunstwerk dat zowel 2-d als 3-d is, waarbij losse materialen op een oppervlak worden geplaatst. 6. Kinetische kunst = bewegende kunst. 7. Environment = kunst die bestaat uit een ruimte waarin veel dagelijkse voorwerpen te vinden zijn. 8. Body-art = eigen lichaam als materiaal en als kunst. Landart = men gaat uit van natuurlijke materialen en omgeving. Lichtkunst = kunstvorm waarbij licht een belangrijk middel is. 9. Performance = beeldende kunst + theater. Opdracht 22 1. Titel = ‘De aanbidding der wijzen.’ 2. Maker = Hugo van der Goes. 3. Jaartal = 1470
4. Afmetingen = 1,5 meter bij 2,5 meter. 5. Beschrijving van de voorstelling = aanbidding van Christus. 6. Belangrijke figuren = drie wijzen, Jezus, Jozef, Maria. 7. Symboliek = drie continenten (Europa, Afrika en Azië), wit is de hemel. 8. Licht = Licht valt op de voorgrond gericht om de personen te benadrukken (gericht op de handen –aanbidding- ) 9. Kleur = kleurcontrast in het midden. 10. Ruimte uitbeelding = kleur, perspectief, hellende achtergrond, vooraan meer details, abstracte patronen bij personen. 11. Materiaal en techniek = Olieverf op paneel. 12. Betekenis van het schilderij = aanbidding. Opdracht 23 1. Machines, licht, geluid, body art, kinetische kunst, technologie, videokunst, theater, computer. 2. Het past goed bij de technologische dingen, hardere muziek, machinaal geluid. 3. Doordat het lichaam vroeger ook zo werd gebruikt. 4. Onzin, nergens voor nodig.
Opdracht 24 Tweedimensionaal: ‘De schreeuw’ van Edvard Munch uit 1893 is een expressionistisch schilderij. Deze schilder wil zijn gevoelens van angst en beklemming uitbeelden door middel van kleur, lijnen en gelaatsuitdrukking. De kleuren zijn extra gekozen ze beelden ook iets uit rode kleur bijvoorbeeld beeldt gevaar uit. Drukke lijnen en onprecieze strepen drukken het chaotische van angst uit. De figuur is bleek geschilderd omdat hij bang is en schreeuwt om hulp. Er is verder niet echt sprake van lichtinval alleen is het meer iets verhelderend dan de rest van het schilderij. Er is sprake van ruimte uitbeelding. Er wordt gebruik gemaakt van perspectief en op de achtergrond zijn veel minder details weergegeven en op de horizon kleurvervaging. Munch heeft de materialen olieverf en doek gebruikt. De bedoeling van dit werk is de bezichtiger zijn gevoelens laten voelen. Hij/zij moet ook de angst doe Munch voelt kunnen voelen door dit schilderij. Ik vind dit schilderij erg mooi. Niet dat ik zo van bonte kleuren hou, maar omdat het schilderij ook echt wat uitbeeld. Je voelt erg goed aan hoe de schilder zich voelt. Dat vind ik echt t mooie aan dit schilderij. Driedimensionaal: Het beeld dat ik heb uitgekozen heeft geen titel. Het staat bij ons in de woonkamer en hebben mijn ouders in Haarlem gekocht. Het beeld is gemaakt door een onbekende kunstenaar uit Zimbabwe in de jaren ’90. De afmetingen zijn ongeveer 40cm lang en 20 cm diep en breed. Het is een abstract beeld waarvan het middengedeelte voor de vage weergave van een hand een omhelzing uitbeeldt. Het beeld is uitgekapt uit 1 stuk natuursteen (serpentijnsteen) en daarna met witte was gepolijst. Deze steen heeft een Bronsgroen/ grijze kleur. De makers van deze beelden werken met bepaalde thema’s. Dit beeld behoort liefde en vriendschap uit te beelden. Ik vind het beeld best mooi. Vooral omdat het van alle kanten mooi is en het uit 1 kleur bestaat en niet geverfd is. Opdracht 25 1. Sinds de prehistorie. En met de kunst van het bouwen bedoelen we de vormgeving van gebouwen. 2. De opbouw van een gebouw noemen we de constructie. De constructie van een Griekse tempel is als volgt: gedragen door zuilen op een verhoging van 3 treden, aan alle kanten kan men naar binnen en binnenin de tempel is een ommuurde ruimte met een god. 3. Wonen, werken, opbergruimte, goden verering. 4. Architraafbouw, skeletbouw, hoogbouw. 5. Andere materialen en gebruik van een skelet en steunberen. 6. Zo werd het aardse benadrukt. 7. Grote licht- en donkercontrasten door verdiepingen. 8. Rondboog, zuilen, driehoeksvorm, beeldhouwwerken en anamenten. Neoclassicistische bouwstijl = nieuwe bouwstijl waarin de klassieke elementen weer voorkomen. Klassieke elementen = 3-hoeksvorm van het dak, zuilen, beeldhouwwerken. 9. Meer ronde vormen maken. 10. Inhoud van het gebouw aangepast aan de buitenkant en stijl van het gebouw. 11. Glas, staal, beton. 12. Strenge wiskundige ordening, vereenvoudigen van kleuren en vormen. Opdracht 26 1. De beurs van Berlage. 2. Hendrik Petrus Berlage. 3. 1896. 4. Zandboog = tonggewelf, groot, koepelbouw. 5. Ruimte scheppen, zaken doen. Groot want het is belangrijk. Strak en zakelijk van vorm. 6. Vooral baksteen, verschillende kleuren. Het ziet er als 1 geheel uit en er is herhaling van vorm en kleur. 7. Groot. 8. Er is een horizontale compositie en symmetrisch. 9. Het past goed, want het is groot net zoal het CS en brede straat. 10. Ruimte scheppen, groot monumentaal gebouw. Opdracht 30 1. Architectuur = de kunst van het bouwen. 2. Nieuwe stromingen van de kunst ontstonden in de architectuur. 3. Gebruiks-, estetische functie en vormgeving. 4. Dat ligt aan de esthetische doelstelling. 5. Hierbij wordt gekeken voor welke functie een bepaalde wijk geschikt is bijv.woonwijk. Plan waar de gebieden voor moeten dienen in de toekomst. 6. Een groep mensen die de burgemeester en wethouders van een gemeente adviseert wanneer een bouwplan ter goedkeuring wordt ingediend. 7. Ze kijken naar de aanvaardbaarheid, massa, maat etc. en de samenhang in bouwwerk en informeren de burgemeester en wethouders. 8. Ze laten zich alleen adviseren en keuren het dan goed of af. 9. Stijlkenmerken en toegepaste materialen. 11. Eisen gebruiker, wijzigingen in functie en de esthetische functie. 12. Baksteen
13. Baksteenbouw, de kunstgroep de Stijl en de bodemgesteldheid.
Opdracht 31 1. Omdat een schilderij geen gebruiksfunctie heeft en een voorwerp wel. Voorwerp moet functioneel zijn, schilderij niet. 2. Kunstnijverheid = het heeft betrekking op ambachtskunst. 3. A= met de hand vervaardigt. B= machinaal, design wel belangrijk. 4. Hij wilde de scheiding tussen kunst en ambacht weer terugdraaien. 5. Ze waren wel voor de revolutie. Zij maakten gebruik van deze technische ontwikkelingen
6. Voor het imago. 7. Kunstacademies, TU, technisch HBO, industrieel ontwerper. 8. Geen springende dop, houten handvat, niet dicht bij de stoom door verlengstuk. 9. De prijs-/kwaliteitsverhouding, vormgeving, fysieke ergonomie, efficiënt en milieuvriendelijk en cognitieve ergonomie. Opdracht 32 1. Cocaboon
2. Ronde vorm van het middenstik en ribbels. 3. Ligt goed in de hand, niet glad door ribbels. 4. Amerikaanse leven van de blanken die, meer uit het leven haalden. 5. Het flesje en de massaproductie. 6. De vorm van het flesje. 7. Reclame en de vormgeving is steeds hetzelfde.

REACTIES

J.

J.

Waarom heb je opdracht 20 niet????

22 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.