Henry van de Velde & Charles Moore

Beoordeling 5.2
Foto van een scholier
  • Opdracht door een scholier
  • Klas onbekend | 4264 woorden
  • 26 juli 2007
  • 10 keer beoordeeld
Cijfer 5.2
10 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Henry Clemens van de Velde Biografie: Henry van de Velde werd als apothekerszoon geboren in Antwerpen op 3 april 1863. Oorspronkelijk wou hij componist worden. Zijn belangstelling verschoof echter naar de schilderkunst en hij studeerde 3 jaar aan de Académie des Beaux-Arts in Antwerpen. Van 1884 tot 1885 studeerde hij verder in Parijs onder Carolus Duran waar hij contact vond met de woelige symbolisten en met de avant-garde van de schilderkunst. Monet, Signac, Whistler.. Zonder twijfel had hij een belangrijk figuur kunnen worden in onze schilderskunst. Hij schilderde in neo- impressionistische stijl (pointillisme) en werd in 1889 lid van de kunstenaarsgroep "Les XX" in Brussel. Hij wilde echter meer doen dan schilderen. Hij wilde zijn artistieke gaven aanwenden om alles wat de mens omringt, van woning tot gebruiksvoorwerpen, meer “stijl” geven. In 1894 huwde hij Maria Sèthe waarmee hij vijf kinderen kreeg, vier dochters en een zoon. Het jaar daarop ontwierp hij zijn eerste huis “ Bloemenwerf “ te Ukkel , zijn eigen huis. Hij was toen nog geen architect. In 1902 werd hij benoemd tot artistiek raadgever van de groothertog van Saxen-Weimar-Eisenach. Tot aan de eerste wereldoorlog zou hij er ook les geven. Als Belg was het voor hem echter onmogelijk om tijdens de oorlog in Weimar te blijven en vestigde hij zich in 1917 in Zwitserland. In 1921 verhuisde van de Velde naar Nederland. Daar was hij adviseur van het echtpaar Kröller-Müller en maakte een begin met het ontwerp voor het huidige Rijksmuseum in Otterlo. Hij was reeds in de zestig toen hij naar België terugkeerde en docent werd van 1926 - 1936 aan de universiteit van Gent. Hij werd aangesteld als directeur van het Instituut ter Kameren te Brussel dat door zijn initiatief tot stand gekomen was. Toen hij in 1947 wegens zijn Duitsgezindheid beschuldigd werd van collaboratie verhuisde hij terug naar Zwitserland waar hij op 15 oktober 1957 op 94 jarige leeftijd in Oberagen, aan het meer van Zurich overleed. Hij ligt begraven op de gemeentelijke begraafplaats in Tervuren, samen met zijn vrouw. Van de Velde was een Belgische architect, ontwerper van toegepaste kunst en hervormer, wiens werk de Duitse Jugendstil sterk beïnvloed had en een figuur die drie generaties lang ijverde voor vernieuwing. Overzicht van zijn belangrijkste verwezelijkingen: 1895 Bloemenwerf, Ukkel (bij Brussel) In 1899 ontwierp hij het interieur en de façade van La Maison Moderne, de winkel van Meier-Graefe in Parijs. Huis Leuring 1903) te Scheveningen . Villa Hohenhof in Hagen (1908) Henry van de Velde ontwierp Villa Hohenhof als totaalkunstwerk. Wat wil zeggen dat interieur en exterieur (inclusief tuin ) als totaal zijn ontworpen en op elkaar zijn afgestemd. 1921 - 1929: ontwerp en uitvoeringsdossier ‘groot museum’ Hoenderloo. 1927 - 1928: ‘La Nouvelle Maison’, Tervuren (vierde eigen woning). 1927 - 1928: woning Joachim von Schinckel - Hélène van de Velde, Blankenese (bij Hamburg). 1928 - 1930: huis Kröller-Müller, Wassenaar. 1929 - 1931: Minna-James Heinemann-Stiftung, Kirchrode (bij Hannover) 1930 - 1931: huis Raymond Wolfers, Brussel. 1930 - 1931: dubbelwoning Maurice Colman & Albert Saverijs, zeedijk, Knokke

1931 - 1932: woning Désiré en Robert De Bodt, Brussel. 1932 - 1933: polikliniek Dr Martens, Astene-Deinze. 1932 - 1933: woning Dr Martens, Astene-Deinze (verbouwd). 1933 - 1934: woning Charles Grégoire, Ukkel. 1933 - 1941 ontwerp / 1936 – ca 1947 uitvoering: Bibliotheek & Hoger Instituut voor Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde, Universiteit Gent. 1936 - 1942: technische school, Leuven (beschermd in 1990 na een moeizame procedure en een internationale petitie o.l.v. Luc Verpoest, in 2000 is de restauratie van de technische school tot openbare bibliotheek en archief van de stad Leuven voltooid). 1936 - 1937: Belgisch paviljoen wereldexpo Parijs 1937. 1936 - 1938: overgangsmuseum Kröller-Muller, Otterlo (en 1941 - 1942: uitbreiding aula en
sculpturenzaal, 1952 -1957: afbouw van de werken
1938 - 1939: Belgisch paviljoen wereldexpo New York 1939. 1948 - 1949: voorontwerp faculteit Letteren en Wijsbegeerte
Situering van het gebouw in tijd en ruimte. De tijdsgeest: politiek-cultureel-economische achtergrond van de periode waarin het gebouw tot stand kwam. De Boekentoren 1933 - 1941 ontwerp / 1936 – ca 1947 uitvoering: Bibliotheek & Hoger Instituut voor Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde, Universiteit Gent. Henri van de Velde schonk Gent een vierde toren die bovendien op het hoogste punt van de stad lag ( de Blandijnberg ). Het Belvédère, de bekroning van de toren ( met enkele art-deco trekjes ) is een lichtgevende parel, een baken in het stadslandschap. De toren was één van de laatste kwalitatief waardevolle beeldbepalende ingrepen in het stadsbeeld. De “Boekentoren” werd tussen 1932 en 1947 gebouwd. Economische crisis, oorlog, bureaucratie en geldgebrek hebben ertoe geleid dat niet alles van het project ook daadwerkelijk uitgevoerd is (houten en stalen los meubilair, stalen balustrades, bronzen dakrand luifels, rubberen bevloering, afwerking belvedère 4 jaar na ingebruikname.) Het uitbreken van de II wereldoorlog stond echter op vele vlakken de geplande uitvoering in de weg. Tijdens de oorlog werd de toren door de Duitsers gebruikt als centrum voor luchtafweer. De tijdsgeest: Het modernisme (startte als internationale stijl in de jaren ’20 van de 20e eeuw) waarin vorm en functie middels nieuwe materialen en technieken fungeerden als middelen om de wereld sociaal-economisch te verbeteren. Zij verwierp de waarden van continuïteit en traditie ten gunste van verandering en vooruitgang en werkte aan een nieuwe maatschappij. Massaproductie van strakke, gestroomlijnde vormen van staal, beton en glaswanden zouden de oplossingen zijn van sociaal-economische problemen in de (woning) bouw. Deze moralistische inslag zorgde ervoor dat architecten zich elitair opstelden, zij waren immers dank zij hun autonome ontwerpen degenen die het leven voor iedereen konden verbeteren. Het modernisme manifesteerde zich in de twintigste eeuw tot allesoverheersend gedachtegoed, zowel op het gebied van de wetenschap, de politiek als van de inrichting van de wereld om ons heen. De kern van het modernistische ontwerpen was welbeschouwd de ontwerpopgave te reduceren tot een strikte materiële aangelegenheid. Dergelijke ideeën keerden zich tegen een stilistische aanpak van het ontwerpen en de methode was daarbij strikt a-historisch. Het gevolg van een dergelijke redenering zou een vanzelfsprekende schoonheid van het product of gebouw zijn, een esthetiek die op zijn beurt een beschavende werking voor de gebruiker van het product of gebouw zou opleveren. Geen opgelegde vormwil of modieuze stijlopvatting hoefde daar nog aan te pas te komen. Deze aanpak stond geheel in dienst van een aantal maatschappelijke doelstellingen: het bestrijden van armoede, de verbetering van volksgezondheid en woonomstandigheden, de uitbreiding van transportmogelijkheden en de verspreiding van humanistische, democratische beginselen, kortom niets minder dan de verbetering van de wereld. Met het teloorgaan van de grote ideologieën, in dit geval een steeds verder vervagen van sociaal getinte utopische vergezichten, raakte het modernistische ontwerpen losgezogen van de maatschappelijke doelstelling. Modernisme werd, op zijn beurt vormwil. Situering van de architect en het gebouw in een architecturale stijl: verwijzingen naar de bouwstenen van het gebouw. Aanvankelijk bouwde van de Velde in de rijk versierde art-nouveau stijl. De Jugendstil waar van de Velde een voorloper in was, betekende voor hem veel meer dan een architectonisch modeverschijnsel. Zijn visioen van een jonge kunst liep uit op een bevrijding van traditionele dwang en conventies, niet alleen in de architectuur maar op alle levensterreinen. Pas later, toen het art-nouveau imago dat hem steeds achtervolgde, hem begon te irriteren koos hij voor de meer sobere architectuur van het modernisme. Het modernisme verwijst naar een bouwstijl die vooral in de jaren 1920-1940 in zwang was. Er werd vooral belang gehecht aan de functionele aspecten van het gebouw. De levensduur en de gebruiksbehoeften bepaalden de vormgeving. Van de Velde had een uitgesproken voorkeur voor het ontwerpen van publieke gebouwen met een culturele dimensie. Zijn inzet was steeds het zoeken naar de perfecte zowel utilaire als esthetische ruimte. De leeszaal van de Gentse universiteitsbibliotheek komt dicht bij deze utopie. Zij biedt de bezoeker precies dat wat hij nodig heeft: ruimte, rust en een helder, natuurlijk licht. Het is een architectuur die zich nergens opdringt, maar de geest vrij spel laat. De modernistische torenromp vertoont geen enkele versiering. Hij is 64 meter hoog en telt 21 verdiepingen. De toren werd met een toen uniek procédé opgetrokken: een stalen glijbekisting, die verdieping per verdieping werd opgetrokken. Het resultaat was een perfecte rechte en vlakke zichtbetontoren. Een lijnenspel van verticale structuren. Door de dunne vloerplaat wordt de elegantie bij de verticale doorlopende raampartijen nog versterkt. De sokkel werd bekleed met arduin. Overal in het gebouw vinden we grote glas-in-staalpartijen, glooiende afrondingen van de hoeken en betonnen luifels voor de ingangspartijen. Het oorspronkelijke ontwerp werd in 1934 voorgesteld aan de hand van een indrukwekkende gipsen maquette. Het grondplan van de toren ( een Grieks kruis ) is kenmerken voor de taal van van de Velde in de jaren dertig. Het kruis stond symbool voor de verbinding tussen hemel en aarde, van de vermenging van tijd en ruimte. De vijver in de binnentuin reflecteert het grondplan van de toren. De inval van het licht speelde een grote rol bij de situering van de leeszalen: de grote leeszaal en de tijdschriftenzaal voorzag hij van veel zenitaal licht en richtte hij op het zuiden, de handschriftenleeszaal richtte hij naar het noorden zodat schadelijk licht geweerd werd. De toren staat voor de toren van wijsheid en symboliseert de kracht van de wetenschap, de universiteit en het boek als iniverseel communicatiemiddel. Charles Willard Moore Biografie: Charles Willard Moore werd geboren in Benton Harbor, Michigan, op 31 oktober 1925. Hij was een Amerikaans architect, leraar en schrijver. Hij behoorde tot de stichters van het Postmodernisme. Na zijn architectuurstudie aan de University of Michigan in Ann Arbor in 1947 promoveerde Moore in 1957 aan de Princeton University in de filosofie. Hij specialiseerde zich aanvankelijk in landhuizen die hij wat vormen en bouwmaterialen betreft aan de lokale bouwwijze ( vb. schuren ) aanpaste. Het bekendste voorbeeld is Sea Ranch Condominium in Californië. Internationale bekendheid kreeg hij door het Piazza d’Italia in New Orleans, een extreem voorbeeld van Postmodernistische architectuur. Samen met Kent Bloomer, stichtte Moore het Yale Building Project in 1967 als een manier om zowel sociale verantwoordelijkheid en het constructieproces voor eerstejaars studenten te ontsluieren. Dit project loopt nog steeds. Moore overleed in Austin, Texas op 16 december 1991.
Overzicht van zijn belangrijkste verwezenlijkingen: Onder Moores vroege werk valt vooral zijn eigen huis met piramidevormig dak in Orinda, Californië (1962) op. Buitengewoon opmerkelijke bijdragen van Moore aan het landschapsconforme bouwen zijn het complex van houten vakantiehuisjes (1963-1965) en een sportclub (1966) op, de Sea Ranch in Sonoma County, Californië. Met een klein budget ontstonden woningen in de Church Street in New Haven, Connecticut (1966-1969), en de Maplewood-Terrace-woningen in de sociale huursector in Middletown, Connecticut (1970-1971). Voor de Californische universiteit in Santa Cruz bouwde hij op een bosperceel het Kresge College (1966-1974), een theatraal aandoende coulissenrij die het banale straatmeubilair tot ‘stars’ opwaardeert. Samen met de Urban Innovations Group realiseerde Moore van 1974 tot1978 de Italiaanse operacoulisse van de Piazza d’Italia in New Orleans. Het classicisme vormt sindsdien ook het uitgangspunt voor zijn landhuizen, als Rudolph House, Williamstown, Massachusetts (1979-1981) en Rodes House, Los Angeles (1978) Opmerkelijk is ook het in 1980 gemaakte project voor een recreatie- en woningcomplex aan de haven in de Berlijnse buitenwijk Tegel. Tot zijn meer recente gebouwen horen Williams College Museum of Art and Art Department, Williamstown, Massachusetts (1977-1986), Hood Museum in Hanover , New Hampshire (1981-1985) en Beverly Hills Civic Center (1982). Situering van het gebouw in tijd en ruimte. Schets hierbij ook de tijdsgeest: politiek-cultureel-economische achtergrond van de periode waarin het gebouw tot stand kwam. Het Piazza d' Italia In Europa stond de architectuur na 1945( na W.O. II ) in veel landen, lange tijd in het teken van de heropbouw en de bouw van nieuwe steden. Vanaf ca. 1970 ontstaat het Europese postmodernisme. Kenmerkend hiervan zijn een zeker rationalisme en opnieuw belangstelling voor klassieke bouwstijlen. Men richtte zich hierbij op de fundamentale, tijdloze beginselen van de architectuur. De Amerikaanse architecten springen echter veel vrijer om met de klassieke vormen, waardoor het Amerikaanse postmodernisme kan worden gezien als de tegenhanger van het Europese. Een extreem voorbeeld van Postmodernistische architectuur is het Piazza d' Italia in New Orleans. Het werd tussen 1975 en 1980 voor de lokale Italiaanse gemeenschap ontworpen door Charles Moore, De tijdsgeest: Ondanks dat postmoderne architecten zich totaal niet moralistisch of politiek sociaal proberen op te stellen, is hun rol volgens Ghirardo toch nog steeds elitair. Architecten bepalen het geniale ontwerp en het publiek heeft maar te slikken waar ze mee te maken krijgt. In de loop van de jaren ’70, ’80 en ’90 van de 20e eeuw, ontwikkelde het postmodernisme zich steeds verder. Architecten hielden steeds meer rekening met de wensen van de machtige opdrachtgevers en investeerders en bekommerden zich steeds minder om het wel en wee van het publiek. Soms is de nietszeggende architectuur, neergezet door firma’s en architecten zonder sociale verplichtingen. De stijlvormen zijn historiserend en regionaal en zijn ontworpen door architecten die zich alleen nog maar bezighouden met façadearchitectuur en zich totaal onafhankelijk opstellen van sociale, politieke, individuele en wetenschappelijke aspecten. Ghirardo ziet binnen de postmoderne architectuur, voornamelijk in de jaren ’80 van de 20e eeuw, overeenkomsten met andere postmoderne disciplines zoals literatuur, sociologie, antropologie, linguïstiek, waarin onverschilligheid en verscheidenheid eveneens hoofdkenmerken zijn. Resultaat van deze denkwijzen in de architectuur is historiserende bouw waarbij betekenissen aan vormen worden toegekend. Geen sociale betekenis, maar als product van een getalenteerd medium: de architect als kunstenaar. De architectuur wordt een omhulsel waarbij een historiserend element al genoeg is om betekenis te suggereren. Tevens wordt architectuur autonoom verklaard, onverschillig t.o.v. sociale, politieke, individuele aspecten
In de jaren ’90 echter is het hek van de dam. Architecten ontpoppen zich dan als martelaars die het gebrek aan kunstzinnige visies van hun opdrachtgevers beklagen en gevangen zitten in de illusie dat ze de bekwame vertegenwoordigers zijn van een tijdsgeest. Machtige ondernemingen zijn baas over de natuurlijke bronnen en beschouwen de aarde tot hun domein dat ze dientengevolge met grote financiële winst uitbuiten. Tevens zitten de meeste postmoderne architecten gevangen in de greep van machtige multinationals gezien het feit dat ze een groot aantal beperkingen opgelegd krijgen. Architecten moeten groots, kleurrijk en historiserend ontwerpen zonder te letten op inhoudelijke betekenissen of context. Resultaat: nietszeggende theaterarchitectuur c.q. façadearchitectuur. De rol die architecten zichzelf toedienen is volgens Ghirardo ook betreurenswaardig. Ze gedragen zich elitair waardoor ze groots gaan bouwen, zodat hun persoonlijk handschrift niet over het hoofd gezien kan worden. Daarnaast hebben ze de illusie dat ze de tijdsgeest moeten vertolken met hun autonome ontwerpen en tevens zien zij zichzelf als martelaars van opdrachtgevers, door de vele opgelegde beperkingen. Ten slotte staan ze onverschillig t.o.v. context en meningen van het publiek dat dientengevolge denkbeelden van architecten opgedrongen krijgt. Situering van de architect en het gebouw in een architecturale stijl: verwijs naar de bouwstenen die hierop duiden: Charles Moore was een Amerikaanse architect die tot de stichters van het Postmodernisme behoorde en was één van de belangrijkste en felste verdedigers hiervan. Hij specialiseerde zich aanvankelijk in landhuizen die hij qua vormen en bouwmaterialen betreft, aan de lokale bouwwijze ( bv. schuren ) aanpaste. Nadien ontwikkelde Moore zijn heel persoonlijke stijl, uit vele overgeleverde motieven. Hij werkte met schijngevels van vaak ongewone proporties en met doorgebroken muren. Voorop stond het plezier in de architectuur. Met zijn voorkeur voor opvallende ontwerpeigenschappen, luide kleurencombinaties, supergraphics, stilistische botsingen, het hergebruik van esoterische historische ontwerpoplossingen, en het gebruik van niet-traditionele materialen zoals plastic, platinategels, en neontekens, eist de architectuur van Moore altijd de aandacht op en soms komt ze kitscherig over. Moore heeft ook een passie voor het spelen met historische architectuurvormen, die hij uit hun verband rukt en vervreemdend toepast. “Gebouwen kunnen en moeten spreken. Ze hebben vrijheid van spreken nodig. Ze mogen wijze, aardige, machtige maar ook domme dingen zeggen. Ze moeten parallellen met het verleden trekken en herinneringen ophalen.” Deze houding zorgde ervoor dat Charles Moore één van de zelfgenoegzaamste geschiedenisvertellers van het Postmodernisme werd. Het verhaal van de Piazza’s ontstaan, de planning, en de uitvoering is inspirerend. Het was een gelukkig samenspel van architecten en cliënten, die door een sympathieke kruising van smaken en fantasieën, het verrassende delen van waarden en dromen, werd verrijkt. Het oorspronkelijke plan werd opgevat door verscheidene leden van de aanzienlijke Italiaanse gemeenschap in New Orleans. De levendige culturele mengeling van New Orleans is voor een groot deel te danken aan de Italiaanse gemeenschap. Alhoewel hun bijdragen nooit op brede schaal erkend werden zoals die van de Franse, Spaanse, of Afrikaanse Amerikanen. Om die situatie te verhelpen, besliste men dat een nieuw symbolische gedenkteken voor de Italiaanse gemeenschap werd gebouwd. Hij gebruikte materialen als marmer, roestvrij staal, neon en baksteen en de algemene indruk is die van een helder verlichte tempelruïne, opgedragen aan de een of andere god van de chaos. In overeenstemming met de opdrachtgevers ( de Italiaanse gemeenschap in New Orleans ) is de vorm van de pleinen en bronnen gebaseerd op de vorm van Italië, de laars. In het centrum van het door concentrische cirkels omgeven pleinencomplex ligt Sicilië, dat niet door de Middellandse Zee wordt omringd maar door het water van het fonteinbekken. Erachter verheft zich een monumentale zuilenarchitectuur, waarvan de kakelbonte kleurigheid en edele materialen een unieke verzameling citaten uit de klassieke Oudheid vormen en waarin de architectonische kracht van het antieke Romeinse Rijk en die van de Italiaanse Renaissance samenkomen. Het lijkt erop alsof Moore bij zijn Piazza voortdurend knipoogt, alsof hij zijn publiek wil vragen of het zijn kleine architectonische onbegrijpelijkheden wel kan waarderen. En inderdaad heeft men wel enige basiskennis van de architectuur en haar vormen nodig om de grapjes te begrijpen die Moore hier uithaalt. Een Dorische fries verandert Moore in een sproeisysteem voor zijn fontein, kapitelen van zuilen worden verlicht en ook de architect zelf speelt een rol bij deze grappen doordat zijn portret tot tweemaal toe als waterspuwer opduikt. Het resultaat is in elk geval een feestelijke en humoristische architectuur die verre van functioneel is maar een kritiek vormt op het modernisme, waarin te weinig aandacht aan de leefbaarheid van de openbare ruimte is besteed. Vergelijking tussen de Modernistische Boekentoren en het Postmodernistische Piazza d’Italia: Vergelijking aan de hand van de vragenlijst ‘ Bouwstenen architectuur’ uit het handboek Esthetica: Kunst & C. Modernistische Boekentoren: MB
Postmodernistische Piazza d’Italia: PP
Architectuur is ‘bouw-kunst’ - Functioneel bouwen: MB: functie van een bibliotheek en Hoger Instituut voor Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde. PP: het is een symbolisch gedenkteken voor de Italiaanse gemeenschap in New Orleans. Het is een architectuur die verre van functioneel is maar wel een kritiek vormt op het modernisme, waarin te weinig aandacht aan de leefbaarheid van de openbare ruimte is besteed. - Esthetische kunst: MB: de modernistische torenromp vertoont geen enkele versiering enkel het Belvédère, de bekroning van de toren vertoont enkele Art-Deco trekjes. Volgens de ontwerper zou het gebouw t.g.v. zijn stilistische aanpak een vanzelfsprekende schoonheid zijn. PP: het heeft een feestelijke en humoristische architectuur met verwijzingen naar verschillende historische architectuurvormen. Functioneel Materiaal - Natuurlijke materialen: MB: onderaan de toren werd gebruik gemaakt van blauwe steen. De

kolommen en de wanden in de toren zijn deels bekleed met exotisch houtsoorten. PP: marmer en water in de fontein - Niet-natuurlijke materialen:MB: samenspel van staal, beton en grote verticale glaspartijen. PP: gebruik van niet traditionele materialen zoals plastic, platinategels en neontekens. Uitvoering - Ontwerp: MB: de toren heeft als grondplan de vorm van een Grieks kruis. Van de Velde heeft een grote gipsen maquette gemaakt van zijn ontwerp. PP: cfr. bijlage grondplan
De vorm van de pleinen en bronnen zijn gebaseerd op de vorm van Italië. Geen info i.v.m. maquette . - Funderingen: Dragende elementen: MB: Pas in 1939 was de ruwbouw en een deel van de afwerking klaar. Voor de definitieve versie van zijn betonnen Boekentoren, een constructie van 64 meter hoog met vier kelderverdiepingen, twintig verdiepingen en een imponerende belvédère, kon Van de Velde rekenen op de know-how van zijn collega’s Gustave Magnel, specialist in gewapend beton, en Jean-Norbert Cloquet. De toren werd met een toen uniek procédé opgetrokken: een stalen glijbekisting, die verdieping per verdieping werd opgetrokken. Het resultaat was een perfect rechte en vlakke zichtbetontoren. De vele kolommen in deze ruimte zorgden voor een zeer dunne vloerplaat van 9 cm bij 850 kg/m² ter hoogte van de boekenrekken. Door de dunne vloerplaat wordt de elegantie bij de verticale doorlopende raampartijen versterkt. Ook de betonnen dakstructuur om de grote kolommenvrije en van bovenlicht voorziene grote leeszaal en periodiekenzaal te overspannen is indrukwekkend. Beschrijving toren: 64 m hoog vanaf grondpeil. 4 ondergrondse lagen (-1 vloer-vloer 3,60 m en –2 tot en met –4 vloer-vloer 2,30 m), 1 gelijkvloerse. PP: de dragende structuur van de fontein is van staal. - Afdekking: MB: Dak: gebruikte materialen: bitumen en zink
Dakterras: oorspronkelijk een betonnen pergola boven de
bibliotheek ( nu afgebroken wegens lekkage ) Dakranden: bestaande uit koper, brons en blauwe steen
Betonnen dakstructuur boven de grote leeszaal. PP: Zuilen, bekleed met roestvrij staal
Plein is bekleed met graniet, leisteen en marmer
Afwerking: MB: weinig tot geen esthetische bouwelementen
Het symbolisch element is dat de toren staat voor wijsheid en een baken van licht is in de stad (cfr. Belvédère) PP: Het plein vormt een kritiek op het modernisme, waarin te weinig aandacht aan de leefbaarheid van de openbare ruimte is besteed. Het werd opgericht als symbolisch gedenkteken voor de Italiaanse gemeenschap in New Orleans. Gebruik van verschillende stijlen en materialen door elkaar. Esthetisch Compositie: MB: Hij gaf de toren de vorm van een Grieks kruis, niet als religieus teken maar als symbool van de verbinding tussen hemel en aarde, van de vermenging van tijd en ruimte. De toren heeft 21 verdiepingen waarvan de eerste 19 voor

boekenmagazijn (vloer-vloer 2,30 m), verdieping 20 voor technieken en dienstruimtes (vloer-vloer
3,20 m) en de 21ste verdieping als ‘belvedère’ (8,15 m inwendige ruwbouwmaat). Boekenmagazijn voor 2.000.000 boeken (niveaus -3 tot en met +19). De massieve toren kreeg uiteindelijk 24 verdiepingen en een hoogte van 64 meter. Van de Velde opteerde voor een volledige gewapende betonconstructie. Gustave Magnel (1889-1955) stelde een innoverende glijdende metalen klimbekistingstechniek voor, waardoor gladde wanden mogelijk werden. De vloerplaten zijn amper 9 cm. dik en dat komt door de vele betonnen kolommen. In het complex, vinden we behalve het spectaculaire torenmagazijn, een grote leeszaal, tijdschriftenzaal, cataloguszaal, bureaus voor de professoren en verder nog een wiegendrukken-, kaarten- en prentenzaal. Tegelijk werden het HIKO, een museum voor archeologie en etnische kunst en een conciërgewoning gebouwd. Ook de betonnen dakstructuur om de grote kolommenvrije en van bovenlicht voorziene grote leeszaal en periodiekenzaal te overspannen is indrukwekkend. PP: De plattegrond is in de vorm van de Italiaanse ‘laars’; de coulissenachtige wanden zijn in een speels classicisme uitgevoerd, gekenmerkt door een combinatie van goedkope en kostbare materialen en van ‘design’ en ‘kitsch’. Vlak: MB: Henry van de Velde, koos voor een ongewone gevel van naakte beton op een sokkel bekleed met arduin. De modernistische torenromp vertoont geen enkele versiering. De toren werd met een toen uniek procédé opgetrokken: een stalen glijbekisting, die verdieping per verdieping werd opgetrokken. Het resultaat was een perfecte rechte en vlakke zichtbetontoren. PP: In het centrum van het door concentrische circels omgeven pleinencomplex ligt ‘Sicilië’ dat omringd wordt door het water van het fonteinbekken ‘ de Middellandse Zee ‘. Hierachter verheft zich een monumentale zuilenarchitectuur, waarvan de kakelbonte kleurigheid en edele materialen een uniek gegeven zijn. Ritme: MB: Voor Van de Velde was de continuïteit van de lijn bijzonder belangrijk, zodat hoge en lage volumes bijdragen tot een verheven karakter, zo typisch voor gotische kathedralen. Het resultaat was het gevolg van een uniek procédé. (cfr vlak ) Een lijnenspel van verticale structuren. Door de dunne vloerplaat wordt de elegantie bij de verticale doorlopende raampartijen nog versterkt. Grote betonnen muurvlaken worden in het midden van de vier zijden door drie verticale glazen stroken onderbroken. Deze stroken lopen van helemaal onderaan tot bijna helemaal bovenaan de toren. Hierdoor krijgt hij niet alleen een slank uiterlijk. De blik van de toeschouwer wordt door de verticale lijnen ook naar boven gezogen. De nadruk ligt op de rustgevende gaafheid van de lijn. PP: Het ritme van deze architectuur is feestelijk en humoristisch, chaotisch, vrij interpreteerbaar en verre van functioneel. Het patroon van de betegeling op het plein cirkelt rond het middelpunt in concentrische cirkels. Kleur: MB: De toren oogt qua kleur als een solide grijze massa, die elegant overkomt dank zij het verticale lijnenspel van de constructie. PP: Het piazza is een bonte allegaartje van kleuren en materialen, gaande van steenrood over okergeel en van zilverachtig edelstaal tot gemarbreerd marmer. Het gebruik van neon maakt het geheel nog futuristischer. Licht: MB: De inval van het licht speelde een grote rol bij de situering van de leeszalen: de grote leeszaal en de tijdschriftenzaal voorzag hij van veel zenitaal licht en richtte hij op het zuiden, de handschriftenleeszaal richtte hij naar het noorden zodat schadelijk licht geweerd werd. Het Belvédère, de bekroning van de toren ( met enkele art-deco trekjes ) is een lichtgevende parel, een baken in het stadslandschap. PP: de algemene indruk is die van een helder verlichte tempelruïne, opgedragen aan de een of andere god van de chaos. Ornament: MB: Van de Velde heeft geen esthetische ornamenten toegevoegd. Niet interieur als exterieur, het bouwwerk an sich was esthetisch. PP: Moore behoorde tot de Postmodernisten, hij maakte graag en veelvuldig gebruik van stilistische botsingen, speelde me historische architectuurvormen. Elk element van het piazza is een ornament op zich maar draagt niets bij tot het geheel, tenzij het bekomen van een kakafonie van kleuren en vormen Elektronische bronnen: DE KUNSTBUS, “Biografie: Henry Van De Velde”, internet, De Kunstbus, (http://www.kunstbus.nl/verklaringen/henry+van+de+velde.html). BARB.NL, “Meningen over Postmoderne Architectuur”, internet, Disneyficatie, (http://www.barb.nl/disneyficatie/index.cgi?par=hoofdstuk2.4&thema=hsamenleving). ARCHITECTUUR.ORG, “Postmodernisme”, internet, Architectuur.org, (http://www.architectuur.org/stromingen.php#postmodernisme). COMPAQNET.BE, “Overzicht”, internet, Compaqnet.be, (http://users.compaqnet.be/architectuur20/overzicht.htm). Bronvermelding boeken: GÖSSEL, P., LEUTHÄUSER, G., Architectuur van de 20e eeuw, Librero Nederland b.v., Nederland, 1990, 431 pagina’s. TIETZ, J., Geschiedenis van de architectuur in de 20e eeuw, Textcase Groningen, Groningen, 1999, 120 pagina’s. DE DEYGERE, R., DUCHEYNE, F., KNOCKAERT, Y., VANROOSE, J., VAN DAMME, P., VERSCHELDEN, M., Kunst & co, Uitgeverij Pelckmans, Kapellen, 2004, 157 pagina’s.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.