In Napels krijgt Lot bezoek van zijn stiefvader Steyn. Die vertelt hem alles over de moord op zijn grootvader Dercksz en over zijn eigen scheiding van Ottilie. Lot denkt meer dan ooit na over zijn leven, zijn eenzaamheid, de dreigende ouderdom en het 'familiefatum' dat ook zijn huwelijk heeft getroffen. Wat hem nog rest is zijn schrijfwerk. Aan romans komt hij - na de twee die hij vroeger heeft gepubliceerd - niet meer toe. Een paar series artikelen nog, dat is alles.
Thematiek
Van oude mensen, de dingen, die voorbijgaan... (verder aangeduid als Van oude mensen ) lijkt op een klassiek noodlotsdrama: het schetst de door het noodlot bewerkte teloorgang van een familie. Er rust een onafwendbare doem op de opeenvolgende generaties van het geslacht Dercksz. Vooral Lot heeft oog voor dit 'familiefatum' - hij draagt dan ook een duidelijk karakteriserende naam: 'Er lag als een fatum op hun familie, een fatum van ongelukkige huwelijken' (p. 70). 'De familie heeft al lang genoeg geduurd', heeft hij al eerder verklaard (p. 7); die verkeert in kennelijke staat van ontbinding (al heeft grootmama op een gegeven moment de vijfde generatie op schoot, p. 192).
In lijn met het destijds in veel romans dominante determinisme ligt de verklaring voor dit fatale verval in erfelijkheid en milieu, de bepalende factoren voor iemands leven. Lots moeder legt daar meteen al de volle nadruk op: 'Wat gaf het, te willen leven, als men toch werd geleefd door dingen sterker dan jezelve, en die sluimerden in je bloed?' (p. 12). Andere familieleden - Stefanie bijvoorbeeld heel sterk - leggen eveneens alle nadruk op hun afstamming, 'het bloed', als verklaring voor de familiale ellende. De hoofdschuldige is uiteraard grootmama: haar 'bloed', haar blinde roekeloze passie heeft het onheil op gang gebracht, dat nu van generatie op generatie wordt overgedragen.
Maar ook het milieu speelt een belangrijke rol. Lot en Elly zijn allebei opgegroeid in een benauwende atmosfeer zonder vrienden; het verstikkende Haagse milieu van oude mensen heeft hun leven gestempeld. In breder geografisch verband hanteert Couperus hier ook regelmatig de tegenstelling Noord-Zuid. Het Noorden, Nederland met zijn klimaat van kou, mist en regen maakt depressief, tendeert naar ouderdom en dood. Het Zuiden, Nice, Italië met veel zon en uitbundige bloei staat voor jeugd en vitaliteit.
Die tegenstelling Noord-Zuid is een van de vele motieven in de roman. Het voornaamste leidmotief is de vergankelijkheid, het voorbijgaan van alle dingen. Als een eentonig refrein, een eindeloos herhaalde toespeling op de titel, klinkt het in vrijwel ieder hoofdstuk van de roman. Een ander belangrijk motief is het veelvuldig gebruik van het adjectief rood: rood als de kleur van bloed en passie, haat en moord. Bij de beschrijving van grootmama's interieur worden herhaaldelijk genoemd de 'wijnrode ripsen overgordijnen' en de 'wijnrode velvet tochtlap' (p. 29). Er zijn niet alleen 'rood bloeiende bomen' (p. 58), er is ook sprake van 'rode wroeging en haat' (p. 239). En de half verscheurde brief die Adèle vindt is geschreven met 'rode inkt (...) of er een rode vlam sloeg uit as' (p. 177); ze ziet het als een 'bloedrode herinnering' (p. 179). Het is maar een selectie uit de talrijke motieven in de roman.
Personages
Zoals te verwachten valt in een familieroman die vijf generaties omvat, komt in Van oude mensen een groot aantal personages voor. Echte hoofdpersonen zijn er nauwelijks. Het gaat veeleer om de familie als geheel. Daarom komt alleen die familie Dercksz in beeld plus de medeplichtige dokter Roelofsz. Vrijwel alle personages zijn zogenoemde flat characters : ze worden met enkele vaste eigenschappen neergezet en ontwikkelen zich niet. Grootmama is de grande dame op haar troon, Takma is hartelijk en royaal, Stefanie zeer bekrompen, Harold eenzaam en gekweld, Ottilie Steyn kinderlijk, onvolwassen, alleen gevoelig voor flemen en liefkozen.
Verder worden sommige verhaalfiguren getypeerd door de herhaalde vermelding van bepaalde eigenaardigheden in hun uiterlijk of taalgebruik. Grootmama bijvoorbeeld: 'staafjes-slank de broze vingers in zwarte mitaines' (p. 81); dokter Roelofsz met zijn afzichtelijke hangbuik en zijn taaltic 'Ja-ja, zo-zo' (p. 41-42); of de nieuwsgierige geldwolf Ina met haar favoriete verzekering dat geld haar niet kan schelen ('le moindre de mes soucis', p. 174).
Alleen Lot en Elly zijn round characters : zij worden vooral van binnenuit getekend in hun twijfel en tweestrijd en maken een bepaalde ontwikkeling door. Lot fungeert in bepaalde opzichten als alter ego van de auteur, die in de familiekring Loet (van Louis) genoemd werd. Door zijn stiefvader wordt hij meteen in het begin al beschreven als 'een beste jongen, een beetje week en vreemd en verwijfd' (p. 13. Lot is ook een meisjesnaam!). Ook Elly registreert bij Lot 'zó iets zwak wekelijks als zij nooit gezien had in een man' (p. 110). Lot is tenger en blond, al wat grijzend aan de slapen, sceptisch en artistiek, ijdel op zijn uiterlijk en op zijn sierlijke stijl. 'Geen forse natuur', 'geen hartstochtelijke ziel', constateert hij van zichzelf (p. 208). Op zijn manier houdt hij van Elly, al is hij vooral ter wille van de maatschappelijke conventie met haar getrouwd. De relatie kent dan ook z'n ups en downs. Zijn levenshouding wordt sterk bepaald door zijn angst voor de ouderdom (p. 23). Al die oude mensen in de familie vormen voor hem een schrikbeeld dat zijn levensvreugde vergalt.
Zijn nicht Elly, vroeg wees, heeft een eenzame, weemoedig stemmende jeugd gehad te midden van oude mensen. Om zinvol bezig te zijn heeft ze getennist, zich gewijd aan armen- en ziekenzorg, hoeden gemaakt en geboetseerd. Het verdriet om een verbroken verloving heeft ze van zich afgeschreven in een novelle. Haar liefde voor Lot komt primair voort uit haar behoefte dienstbaar te zijn, zich aan iets te wijden. Het gaat haar in de relatie 'minder om zich' en 'meer om hém [Lot] te wekken tot gróte dingen' (p. 108). Dat zichzelf wegcijferen wreekt zich op den duur. 'Geen bitter woord víél tussen hen, maar als zij stil zaten bij elkaâr, voelde Elly zich heel doelloos worden' (p. 210). Ten slotte hakt ze de knoop door en vertrekt als verpleegster naar het front in Rusland.
Taal en stijl
Net als bij veel andere Tachtigers is Couperus' stijl sterk beïnvloed door het impressionisme. Zoals de schilders voor hen wilden ook de impressionistische dichters en schrijvers hun unieke, eenmalige ervaringen/impressies van hun omgeving (natuur, voorwerpen, personen) op een nieuwe, originele manier verwoorden. Alles draait daarbij om de nuance, het beeldende detail. De traditionele taal is daarvoor dikwijls ontoereikend. Het impressionistisch streven vraagt om een verrassend en vooral klankvol verbeelden van de werkelijkheid. Dat resulteert - ook bij Couperus - in een veelheid van neologismen (vooral werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden), alliteraties, effectvolle inversies en nadrukkelijke accenttekens.
De eerste zinnen van Van oude mensen zijn meteen illustratief. 'De diepe basstem van Steyn klonk in de vestibule': een enkelvoudige zin waarin door de woordvolgorde alle nadruk valt op de persoonsvorm. Dat wekt de suggestie dat de stem van Steyn echt galmt door het trappenhuis. 'De blijde blaf van de terrier galmde op, en néêr over de trap stormde zijn uitbundige vaart': 'blijde blaf', 'galmde op', 'néêr stormde' - de oogst van één zin, de derde.
Buitengewoon talrijk zijn de nieuw gevormde werkwoorden, bijvoorbeeld: 'gedachten, die nóg zinnelijkten in hem en dan troebelden óp voor zijn ogen...' (p. 36); 'Buiten donkerde het en een gure wind, die herfstte, joeg gele bladeren' (p. 87); of: 'in een hevige lichtstroom der zon metaalkleurde donker de zee' bij een 'opdriftigende mistral' (p. 111). Het is duidelijk dat het risico van gemaniëreerdheid hier reëel is. Bijzonder natuurlijk daarentegen zijn de levendige dialogen en de directe innerlijke monologen. Ze vormen een wezenlijk onderdeel van het verhaal en bevatten vaak nieuwe informatie.
Naar verhouding komen in de roman weinig beschrijvingen voor. Prachtig is de weergave van Harolds kinderlijke beleving van de moord op zijn vader (p. 58-63). Verder hebben natuurbeschrijvingen doorgaans een symbolische meerwaarde. Bij de bespreking van het Noord-Zuidmotief is daar al op gewezen. Maar ook verder accentueert de weersgesteldheid frequent de situatie binnenshuis: bij ouderdom, verval en onheil horen kou, storm en regen. Het verhaal over de oude mensen begint in de herfst; de drie oudsten overlijden kort na elkaar in de winter. Dat past bij de gang van de seizoenen in Nederland. Maar in Nice is de winter 'weêr het leven, vernieuwd'. Daar geldt zelfs: 'Iedere dag, die komt, is nieuw leven...' (p. 123).
Structuur en techniek
Van oude mensen is een Haagse familie- of generatieroman met Indische flashbacks (de moord) en enkele Zuidelijke scènes (Nice, Napels). De roman bestaat uit twee delen die elk zestien hoofdstukken tellen. Het eerste deel heeft vooral het karakter van een 'expositio', een geleidelijke introductie van de verschillende personages en van de twee voornaamste verhaallijnen: de moord en de relatie Lot-Elly. Couperus heeft er daarbij voor gekozen dat de lezer al halverwege deel I (p. 58-63, door streepjeslijnen gemarkeerd) te weten komt wat er zestig jaar geleden op Java is gebeurd. De meeste personages komen er echter pas in de loop van deel II achter en denken dan bovendien dat zij als enigen op
de hoogte zijn. Zo blijft 'het geheim' een intrigerende factor in het verhaal.
Het tweede deel biedt een snelle afwisseling van bezoeken, reizen en onthullingen. Het is een deel met veel actie. Opvallend in deze Haagse roman is dat beide delen niet in Den Haag eindigen. Deel I wordt afgerond in Nice. Lot en Elly voelen zich allebei als herboren in het Zuiden. Deel II eindigt in Napels. Het contrast met deel I is scherp. Zo stimulerend als Nice was, zo deprimerend is Napels. Lot is eenzaam en verdrietig. Zijn moeder en Steyn zijn gescheiden; Ottilie is naar Engeland vertrokken, Steyn zwerft door Europa. Ook Lot en Elly zijn uit elkaar: Elly op het slagveld in Moekden, Lot op zijn pensionkamer in Napels. Het 'familiefatum' heeft onmiskenbaar toegeslagen.
Het vertelperspectief wisselt in de roman. De lezer ziet de gebeurtenissen met name door de ogen van Lot en Elly. Er is sprake van een alwetende verteller, getuige zinnen als: 'In de nachttrein dacht het vrouwtje [Elly] na' (p. 107). Meestal heeft de vertellende instantie het karakter van een onopvallende commentaarstem, zodat met enig recht gezegd kan worden dat 'het verhaal zichzelf vertelt'.
Het verhaal bestrijkt een periode van ongeveer acht maanden (begin september tot eind april) en wordt met uitzondering van een aantal flashbacks in kleine stapjes chronologisch verteld. Alleen voor de twee laatste hoofdstukken van deel II - opnieuw gemarkeerd door streepjeslijnen - maakt het verhaal een tijdsprong, evenals tussen de twee laatste hoofdstukken onderling. Overigens wordt de datering maar zelden exact weergegeven en zijn de voornaamste aanwijzingen te vinden in de vermelding van de seizoenen: nazomer, herfst, winter, lente.
Hoofdlijnen van het werk
De romans en verhalen van Louis Couperus zijn grofweg onder te verdelen in drie categorieën: de 'Haagse' romans, waartoe gerekend mogen worden 'Eline Vere' (1889), 'Noodlot' (1890), 'Extaze' (1892), 'Metamorfoze' (1897), maar vooral natuurlijk 'De boeken der kleine zielen' (4 delen, 1901-1903) en 'Van oude menschen, de dingen, die voorbijgaan...' (1906); de historische romans, waartoe onder meer behoren 'De berg van licht' (3 delen, 1905-1906), 'Antiek toerisme' (1911), 'De ongelukkige' (1915) en 'Xerxes, of De hoogmoed' (1919) en ten slotte de sprookjesachtige of op oude mythen gebaseerde romans en verhalen, zoals 'Psyche' (1898), 'Fidessa' (1899) en 'De verliefde ezel' (1918). Daarnaast publiceerde hij nog een groot aantal andere werken die niet, of alleen met grote moeite in een van de hier genoemde categorieën onder te brengen zijn. Een voorbeeld daarvan is de geheel in Indië gesitueerde roman 'De stille kracht' (1900).
Zoals zo vaak geldt voor het werk van schrijvers werd Couperus' eersteling, 'Eline Vere', zijn meest gelezen boek. In aanleg is in deze naturalistische roman reeds bijna alles terug te vinden wat in het latere, meer voldragen werk, tot volle ontplooiing komt: het precieuze taalgebruik, de vaak eigenzinnige interpunctie (waarbij het beletselteken, normaal gesproken bestaande uit drie puntjes, maar door Couperus met een vierde uitgebreid, een grote rol speelt), het veelvuldig gebruik van het accentteken, de aandacht voor details en de uitgebreide beschrijvingen van interieurs en kleding, dit alles in dienst van het verhaal. De ondergang van een oververfijnde, hypersensuele vrouw in een verstikkend milieu wordt zo overtuigend geschetst dat men, volgens de overlevering, destijds op de Haagse tram fluisterde: 'Weet je het al? Eline is dood.' Met geen van zijn volgende boeken heeft Couperus zijn lezers zo in zijn greep gehad dat ze werkelijkheid niet meer van de fictie wisten te onderscheiden. Met 'Noodlot' zette hij de lijn van zijn eerste boek voort, zij het dat de hoofdrollen gespeeld worden door twee zeer bevriende jongelui. Wanneer een van hen verliefd wordt op een meisje, wordt hun goede verstandhouding ernstig verstoord.
De roman 'Metamorfoze' neemt in een bepaald opzicht een sleutelpositie in het oeuvre van Couperus in. Het boek heet zijn meest autobiografische te zijn. Het bevat het relaas van de ontwikkelingsgang van een jonge schrijver, Hugo Aylva. Net als Couperus debuteert deze met een dichtbundel, maar onder invloed van zijn omgeving legt hij zich daarna toe op het schrijven van romans en novellen waarvan de handeling plaatsvindt in de tijd waarin hij leeft. Met dat werk oogst hij veel succes bij het publiek. In zijn geest speelt zich een voortdurende innerlijke strijd af tussen datgene wat hem als ideaal voor ogen staat en datgene waartoe de harde realiteit hem dwingt. Wellicht kan deze roman als reactie beschouwd worden op de lauwe ontvangst van de trits 'Majesteit' (1893), 'Wereldvrede' (1895) en 'Hooge troeven' (1896), tezamen de koningsromans genoemd en nu algemeen beschouwd als kwalitatief minder hoogstaand werk. Couperus had hierin geprobeerd een romanwerkelijkheid te scheppen die minder direct bij zijn eigen wereld aansloot. Hij schiep daartoe het denkbeeldige, aan de Middellandse Zee gelegen keizerrijk Liparië waar zich aan het hof allerlei intriges afspeelden. Hij moest echter onder ogen zien dat in dit soort werk zijn kracht niet lag. Daarom keerde hij - al was het ook tijdelijk - terug tot het genre waarin hij had bewezen een uitblinker te zijn.
De televisiebewerking van 'De stille kracht', uitgezonden in 1974, heeft de belangstelling voor dit boek duidelijk doen toenemen. Toen de roman in 1900 verscheen veroorzaakte hij grote opschudding vanwege onzedelijk geachte passages. Tijdens Couperus' leven werd het boek maar eenmaal herdrukt. Het eigenlijke thema is de botsing tussen de westerse en oosterse wereld. Aan de ene zijde is daar de nuchtere, plichtsgetrouwe en hard werkende resident Van Oudijck wiens echtgenote overspel pleegt, aan de andere de mysterieuze onzichtbare kracht die zich onder meer manifesteert in het zogenaamde sirih - door het kauwen op een soort genotmiddel bruinrood geworden speeksel - spuwen wanneer de overspelige vrouw zich na het baden afdroogt. Van Oudijck zoekt naar een rationele verklaring voor de occulte verschijnselen, maar moet, als deze niet gevonden wordt, erkennen dat er meer is tussen hemel en aarde. De beschrijving van de Indische toestanden is bijzonder sfeervol en suggestief.
De in hetzelfde jaar verschenen roman 'Langs lijnen van geleidelijkheid' is duidelijk minder geïnspireerd. De handeling speelt zich voornamelijk af in het decadente Rome van het fin de siècle. Na de scheiding van haar brute echtgenoot verblijft Cornélie de Retz van Loo daar in het pension van de Marchesa Belloni. Het eerste deel van het boek gaat over de belevenissen van de verschillende, tamelijk excentrieke pensiongasten. Halverwege de roman verandert Couperus vrij abrupt de setting: Cornélie gaat samenwonen met de jonge Nederlandse schilder Duco van der Staal. Onder druk van geldelijke zorgen houdt hun relatie geen stand en Cornélie neemt haar intrek in het kasteel van de verlopen prins Gilio. Dan komt, als uit het niets, haar vroegere echtgenoot op de proppen die eist dat ze bij hem terugkomt en ze gehoorzaamt. Het hele verhaal heeft iets weg van een soap-opera, maar het slot vergoedt veel. Daarin wordt in sobere bewoordingen het afgrijzen beschreven dat Cornélie bevangt bij het hernieuwd samenleven met haar man.
In 'De boeken der kleine zielen' (1901-1903) keerde Couperus terug naar Den Haag. Centraal in dit omvangrijke epos staat de familie Von Lowe. De leden van deze uitgebreide, gefortuneerde familie hebben niets om handen. Zij slijten hun dagen met het afleggen van visites bij elkaar en bij kennissen, het bespreken van nieuwtjes uit de coterie, dikwijls op roddeltoon, en vooral het elkaar pijnlijk nauwkeurig in de gaten houden. De enige die hier op een gegeven moment niet meer aan mee wenst te doen is Constance von Lowe en dat leidt tot een heftige botsing. Uiteindelijk ontspringt zij, met haar man en haar zoon Addy, de dans. De rest van de familie wordt ziek, gek of volkomen apathisch.
De historische roman 'De berg van licht' (1905-1906) was Couperus bijzonder dierbaar. Hij beschouwde het als een van zijn beste boeken. Met de in 1904 verschenen mythologische roman 'Dionyzos' was hij een nieuwe richting ingeslagen. Speelde dit boek nog geheel in de godenwereld van de oude Grieken waardoor hij, niet belemmerd door historische feiten, zijn fantasie de vrije loop kon laten, in 'De berg van licht' vond hij de voor hem ideale mengeling van historie en verbeelding. Hoofdfiguur is de uit Syrië afkomstige Heliogabalos (204-222) die op 14-jarige leeftijd tot Romeins keizer werd uitgeroepen. Hij doet pogingen de zonnegodsdienst te bevorderen en verspeelt zijn laatste greintje sympathie bij leger en volk als hij zijn wagenmenner Hierocles tot gemaal neemt. Couperus kon zich volledig uitleven in de beschrijving van de weelderig-decadente toestanden aan het hof, waar onder meer een reusachtige zwarte fallus wordt aanbeden. Naar alle waarschijnlijkheid is dit laatste niet historisch. Het spreekt vanzelf dat nogal wat tijdgenoten van de auteur ernstig geschokt waren.
Nog eenmaal keerde Couperus terug naar een vertrouwde setting: 'Van oude menschen, de dingen, die voorbijgaan...' (1906) speelt zich grotendeels af in Den Haag met in korte flashbacks flarden van beelden uit Indië. Het hele boek draait om wat er zich daar, vele, vele jaren geleden, heeft afgespeeld. Twee hoogbejaarde mensen, de oude heer Takma en mevrouw Dercksz (meisjesnaam Ottilie de Laders), koesteren een vreselijk geheim. De misdaad die zij hebben begaan, heeft hen levenslang tot elkaar veroordeeld. Zonder dat ze het werkelijk beseffen zijn er echter, behalve hun al even oude huisdokter van destijds die in het complot zit, meer personen die iets weten of vermoeden. De hele familie Dercksz moet als het ware boeten voor een zaak waar zij zelf geen schuld aan heeft. Het sterkst komt dit tot uiting in het ongelukkige huwelijk van Lot Dercksz en Elly waarin men wel een afbeelding van Couperus zelf en zijn vrouw heeft willen zien. Anders dan de personages in de roman zijn zij echter altijd bij elkaar gebleven.
In de kleine, door de kritiek maar matig gewaardeerde roman 'Aan den weg der vreugde' (1908), door Couperus een pendant van 'Extaze' (een liefdesgeschiedenis waarin de auteur de totaliteit van het geluksgevoel in de liefde had trachten te verbeelden) genoemd, verwijlde hij weer in zuidelijke streken. De charmante Italiaanse legerarts in ruste Aldo Ardo beleeft één zomer lang een hartstochtelijke relatie met een jonge Hollandse weduwe die herstel zoekt voor haar geschokte zenuwen. De verhouding loopt stuk op de jaloezie van de vrouw die botst met de vrijheidsdrang van de man. Met dit boek sloot de auteur de reeks eigentijdse romans af. Voortaan richtte hij zich geheel op de geschiedenis.
In de kleine, door de kritiek maar matig gewaardeerde roman 'Aan den weg der vreugde' (1908), door Couperus een pendant van 'Extaze' (een liefdesgeschiedenis waarin de auteur de totaliteit van het geluksgevoel in de liefde had trachten te verbeelden) genoemd, verwijlde hij weer in zuidelijke streken. De charmante Italiaanse legerarts in ruste Aldo Ardo beleeft één zomer lang een hartstochtelijke relatie met een jonge Hollandse weduwe die herstel zoekt voor haar geschokte zenuwen. De verhouding loopt stuk op de jaloezie van de vrouw die botst met de vrijheidsdrang van de man. Met dit boek sloot de auteur de reeks eigentijdse romans af. Voortaan richtte hij zich geheel op de geschiedenis.
Couperus beproefde eerst zijn krachten op een roman die speelt in het Egypte van rond het begin van onze jaartelling, 'Antiek toerisme' (1911). De luxueuze reis die de jonge Romeinse patriciër Publius Sabinus Lucius onderneemt teneinde zijn verdriet om de verdwijning van een geliefde slavin te vergeten en tegelijkertijd om haar te zoeken, bood hem volop gelegenheid een sfeerrijk beeld te schetsen van de cultuur van het oude Egypte. Aan het eind van de reis ontvangt Lucius het bericht dat keizer Augustus Tiberius hem vervallen heeft verklaard van zijn waardigheden, met als gevolg dat hij al zijn bezittingen kwijt is, behalve het schip waarmee hij van Rome naar Alexandrië, de hoofdstad van Egypte, is gevaren. Eén van de slavinnen uit zijn gevolg, Kora, neemt de plaats van de verloren geliefde in en voert Lucius met zich mee naar haar vaderland, Kos.
De stof voor de roman 'De ongelukkige' (1915) ontleende Couperus aan een geheel andere epi-sode uit de geschiedenis. Het is zijn enige historische roman die niet in de klassieke oudheid speelt. Hoofdpersoon is Aboe Abdallah, door de Spanjaarden Boabdil genoemd, de laatste Moorse vorst op het Europese vasteland. Deze weinig soldateske, melancholieke jonge heerser ver-blijft in het alcázar - het Alhambra - te Granada, het enige hem nog resterende bolwerk. Hij moet het hoofd buigen voor zijn tegenspeler, de kwezelachtig katholieke, maar sluwe en sterke Spaanse koning Ferdinand. Die noopt hem Granada te verlaten. Abdallah's persoonlijke tragische ondergang betekent ook het einde van de Arabische beschaving in Europa, al is de invloed daarvan op de Spaanse cultuur tot op de dag van vandaag naspeurbaar.
Na dit uitstapje naar een andere tijd keerde Louis Couperus terug naar de zo door hem geliefde Romeinse en Griekse oudheid. 'De komedianten' (1917) heeft het Rome ten tijde der regering van keizer Domitianus (81-96) als decor. De roman borduurt voort op motieven en figuren van de klassieke auteurs Plautus en Petronius. De voornaamste personen zijn de tweelingbroers Cecilius en Cecilianus, mooie fijne jongetjes met een efebengestalte, tussen knaap en man in. Zij spelen de vrouwen- en meisjesrollen in een komediegezelschap. Overal waar ze optreden worden ze bewonderd en onthaald. Naast deze tweeling passeert een bonte stoet van historische personen de revue: de schrijvers Plinius, Suetonius, Juvenalis en Martialis, keizer Domitianus en zelfs even de apostel Johannes. Frederik van Eeden legde getuigenis af van zijn diepe bewondering voor dit boek: 'Met een, in onze bewoogen dagen onbegrijpelijke concentratie heeft hij [Couperus] zich in dat tijdperk verdiept, en zijn fantasie heeft er in gearbeid als nooit te voren.'
In 'Xerxes, of De hoogmoed' (1919) neemt Couperus de lezer mee naar het oude Perzië. Hij beschrijft de tocht van het Perzische leger onder aanvoering van Xerxes naar het innerlijk verdeelde Griekenland. Het levert slag tegen de Spartanen die onder leiding staan van de jonge en onervaren Leonidas. Door verraad werd deze bij de pas van Thermopylae die hij met 1000 man verdedigde, door de Perzen in de pan gehakt. Het verhaal is gebaseerd op een aantal hoofdstukken uit de 'Historiën' van Herodotos. Er zitten verschillende toespelingen op de toenmalige actualiteit in deze roman die net na afloop van de Eerste Wereldoorlog verscheen: er zijn parallellen te trekken met de veldtocht van de Duitsers in België en Frankrijk.
De een jaar later verschenen, omvangrijke roman 'Iskander, de roman van Alexander den Groote' wordt beschouwd als een meesterwerk: 'Iskander werd één geweldig, grootsch, soms wat bont, dan weer wat exotisch, als geparfumeerd, van bedwelmende dampen doortrokken, met bloed besmeurde schildering van een titanenkamp', schreef G. van Hulzen in 1921 over dit epos en ruim 70 jaar later noemde Bas Heijne het een samenvatting van alle thema's van Louis Couperus. De grootheid en de ondergang van Alexander de Grote, van stralende jonge veroveraar tot vroegoude, wrede despoot en dronkelap wordt op werkelijk magistrale wijze door de schrijver verbeeld. Heel de toenmalige beschaafde wereld (Griekenland, Babylon, Perzië), door Couperus met kennelijke liefde en aandacht voor details beschreven, vormt het decor waarin dit tragisch verlopen leven zich afspeelt. Het lijkt erop dat Couperus al zijn niet geringe talenten heeft aangewend om deze roman te kunnen schrijven.
De hoofdpersonen in de romans en verhalen van Louis Couperus hebben meer dan eens karak-tertrekken die overeenkomen met die van hun schepper. Of het nu gaat om eigentijdse figuren of om historische personages, steeds kan men eigenschappen herkennen. In de romans waarin homoseksualiteit een rol speelt, kon hij op die manier op een bedekte wijze lucht geven aan zijn gevoelens. In de vele honderden feuilletons die hij heeft geschreven, was dat natuurlijk niet mogelijk. Daarin reageerde hij op de dingen van de dag, als de briljante causeur die hij ook was, of schreef over de ervaringen tijdens de vele reizen die hij gemaakt heeft. Zijn hele oeuvre overziend kan men zeggen dat hij in het algemeen de ernst reserveerde voor zijn verhalende proza, en de luchtigheid voor het journalistieke werk.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden