I Externe gegevens
Het Bureau 1 – Meneer Beerta
J.J. Voskuil
Amsterdam, 1996
Over J.J. Voskuil
Johannes Jacobus (Han) Voskuil (Den Haag, 1 juli 1926) is een Nederlandse etnoloog en auteur van enkele romans. Hij is de oudste zoon van de hoofdredacteur van Het Vrije Volk, Klaas Voskuil (1895-1975), die vooral bekendheid genoot door zijn VARA-radiorubriek ‘Socialistisch Commentaar’. Hij is vernoemd naar zijn grootvader Johannes Jacobus Voskuil die bakker was in Zwolle (als etnoloog heeft hij onderzoek gedaan naar het brood). Bert is zijn jongere broer, Jan (archeoloog) is zijn jongste broer, Annie is zijn zus. Hij is gehuwd met Loesje. Ze hebben geen kinderen. Beiden zijn dierenbeschermers. Veel elementen van zijn persoonlijke leven zoals het niet willen bezitten van een auto, het hebben van poezen, het wonen aan de Herengracht in Amsterdam, de wandelvakanties in de Auvergne worden beschreven in zijn boeken die gebaseerd zijn op zijn dagboeken.
Begin loopbaan
Na zijn studie Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam was Voskuil werkzaam als vertaler bij de EGKS in Straatsburg en vervolgens enige jaren leraar aan een kweekschool in Groningen. In 1957 trad hij in dienst bij het Instituut voor Dialectologie, Volks- en Naamkunde, het tegenwoordige Meertens Instituut.
Bij Nader Inzien
Voskuils literaire debuut was de autobiografische roman Bij Nader Inzien waarin zijn studietijd centraal staat. Het kostte aanvankelijk veel moeite om een uitgever te vinden voor het dikke manuscript - met ruim 1200 bladzijden is het werk tot op heden de meest omvangrijke eendelige roman uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis – maar in 1963 verscheen het boek uiteindelijk bij G.A. van Oorschot te Amsterdam.
De roman werd door de kritiek slecht ontvangen en een groot deel van de oplage belandde bij boekhandel De Slegte. Toch bleek er in kleine kring waardering voor te bestaan en in 1985 verscheen, eveneens bij Van Oorschot, een tweede druk van het boek. Ruime bekendheid kreeg het werk pas in 1991 door de zesdelige televisieserie onder regie van Frans Weisz (scenario: Jan Blokker en Leon de Winter), die door de VPRO werd uitgezonden.
Het Bureau
De omvang van Bij Nader Inzien werd ruimschoots overtroffen door Voskuils zevendelige romancyclus Het Bureau, die zijn 30-jarige ambtelijke loopbaan bij het latere Meertens Instituut ( = ‘Het Bureau’) tot onderwerp heeft, de periode 1957-1987 overspannend. In dit werk, wederom uitgegeven door Van Oorschot en verschenen tussen 1996 en 2000, treden ook enkele personages uit Bij Nader Inzien op, maar het merendeel van de 5058 pagina’s wordt behalve door Voskuils alter ego Maarten Koning bevolkt door romanfiguren als medewerkers of relaties van Het Bureau, wier overeenkomst met de werkelijkheid geenszins toevallig is. Dat ze niet allemaal even gelukkig zijn met de genadeloze wijze, waarop ze door Voskuil worden geportretteerd, bleek uit een documentaire van de VPRO-televisie uit 1998 over het Meertens Instituut waarin collega’s van Voskuil aan het woord komen, maar er zijn er ook, die trots op hun onvrijwillige rol in het boek zijn en gedetailleerde lijsten hebben gepubliceerd over wie schuil gaan achter de personages in de roman of zelfs rondleidingen door het Instituut voor nieuwsgierigen verzorgden (het Instituut is inmiddels verhuisd).
Omdat een uitgave van de omvang van Het Bureau een groot risico voor een uitgever inhoudt, had Van Oorschot bedongen dat de publiciteitsschuwe Voskuil bereid moest zijn medewerking te verlenen aan de marketing voor het boek, dus in televisieprogramma’s moest verschijnen, interviews moest geven en boeken moest signeren. De publicatie van Voskuils ‘magnum opus’ is echter een groot succes gebleken.
De NPS maakte vanaf april 2004 tot eind mei 2006 een langlopende hoorspelserie van Het Bureau onder regie van Peter te Nuyl. Gedurende iets meer dan twee jaar werd op Radio 1 en op 747AM elke werkdag (behalve tijdens de zomervakanties) een van de in totaal 475 afleveringen uitgezonden. 350 acteurs speelden daarin 734 verschillende personages. Alle afleveringen kunnen nog tot mei 2008 via internet worden beluisterd en gedownload.
Bibliografie
Wetenschappelijk werk:
1956 - Het Nederlands van Hindoestaanse kinderen in Suriname
1969 - Het ophangen van de nageboorte van het paard
1979 - Van vlechtwerk tot baksteen. Geschiedenis van de wanden van het boerenhuis in Nederland
1982 - Kohieren van de tiende penning van Overschie 1561 en Twisk 1561
Romans:
1963 - Bij Nader Inzien
1996 - Het Bureau deel 1: Meneer Beerta
1996 - Het Bureau deel 2: Vuile handen
1997 - Het Bureau deel 3: Plankton
1998 - Het Bureau deel 4: Het A.P. Beerta-Instituut
1999 - Het Bureau deel 5: En ook weemoedigheid
1999 - De moeder van Nicolien
2000 - Het Bureau deel 6: Afgang
2000 - Het Bureau deel 7: De dood van Maarten Koning
2000 - Ingang tot Het Bureau
2000 - Reisdagboek 1981
2002 - Requiem voor een vriend
2004 - Terloops, voettochten 1957-1973
2005 - Buiten schot, voettochten 1974-1982
2006 - Gaandeweg, voettochten 1983-1992
2007 - Onder andere, portretten en herinneringen
II Interne gegevens
Motivatie van mijn keuze
Mijn moeder vertelde mij dat iedereen die de boeken van Gerard Reve leuk vindt, ook de boeken van Voskuil graag leest. Ik was van plan het te lenen bij de bibliotheek, maar ik kreeg het voor mijn verjaardag cadeau.
Samenvatting
Het is praktisch onmogelijk een samenvatting te geven van dit boek, omdat de hoofdpersoon, Maarten Koning, zich aan het einde van het boek nog in dezelfde positie bevindt als aan het begin. Hij maakt niet echt een ontwikkeling door, hoewel ik toch wel zou willen zeggen dat hij steeds minder afkeurend tegenover de wetenschap gaat staan. Als hem in 1957 door meneer Beerta een baan wordt aangeboden bij het Bureau, een instituut voor wetenschap dat in werkelijkheid het P. J. Meertens-Instituut heette, wil hij deze eerst weigeren. Omdat er toch brood op de plank moet komen en hij ook niet zijn hele leven wil lenen (of leraar blijven, wat hij daarvoor deed), neemt hij de baan aan.
Vanaf de eerste dag dat Maarten Koning er binnenkomt, haat hij het Bureau; voornamelijk de mensen die er werken. Hij kan het totaal niet vinden met zijn collega juffrouw Haan, aangezien zij altijd erg afstandelijk en onbeleefd tegen hem doet. Bovendien werken er ook veel mensen die hun wetenschappelijk werk erg serieus nemen, terwijl het volgens Maarten allemaal onzin is. “Iedereen leeft in een schijnwereld, waarin mensen hun behoefte aan aandacht, erkenning of macht verbergen achter schijnbaar zinvolle maar in werkelijkheid zinloze werkzaamheden.” Maarten kan dat soort mensen niet uitstaan, maar hij raakt wel bevriend met Frans Veen en Hendrik Ansing. De eerste komt er werken als Maarten er zelf net werkt. Het is een zenuwachtige, onzekere jongen, met stemmen in zijn hoofd. Soms ergert Maarten zich aan hem, omdat hij zo slap is en zichzelf voortdurend verontschuldigt. Ze blijven wel vrienden, ook als Frans zich vrijwillig aanmeldt bij een psychiatrische kliniek.
Maarten werkt op de kamer van meneer Beerta, de directeur. Meneer Beerta is een oud, cynisch en stotterend mannetje, dat vaak in moeilijkheden is geraakt door akkefietjes met studenten en jonge werknemers. Toch blijft hij stellig beweren dat het allemaal door de jongens in scène gezet is, en hij totaal geen homo is. Met Beerta kan Maarten het in het begin prima vinden, omdat hij dóét alsof hij zijn werk belangrijk vindt, maar in werkelijkheid het omgekeerde het geval is. Later gaat hij zich steeds vaker ergeren aan Beerta, omdat Beerta nooit zélf iets doet, maar alles laat opknappen door anderen en ook nog verwacht dat ze het perfect doen.
Het laatste jaar in deel 1 van de Bureaureeks is 1965. Een hoop collega’s van Maarten zijn dan al weg; ze hebben ontslag genomen of zijn overleden. Maarten werkt er nog wel, en zal er ook nog een hele tijd blijven werken.
Titelverklaring
De titel, Het Bureau 1, slaat natuurlijk op het Bureau waar Maarten Koning werkt. De ondertitel, Meneer Beerta, is de naam van zijn baas.
Uitleg thematiek
Volgens mij is het thema van het boek de schijn van de wetenschap. Eigenlijk stelt het niets voor, dat wat al die mensen de hele dag op het Bureau uitvoeren. Bij vrienden en familie van Maarten is het alom bekend dat deze dat vindt. Wanneer hij de baan aanneemt zegt zijn vrouw Nicolien:
“’Waarom zei je nou dat je dat wel wilde doen?’ vroeg ze, nadat ze de eerste zijstraat overgestoken waren.
‘Ik moet toch een baan hebben?’ antwoordde hij korzelig.
‘Maar toch niet in de wetenschap?’
‘Wat doet dat er nu toe, of je een baan hebt in de wetenschap, of ergens anders.’
‘Ik dacht dat je ook de pest aan de wetenschap had.’
‘Aan mensen die er status aan ontlenen, ja! Die denken dat het belangrijk is!’”
Maarten wordt voortdurend geconfronteerd met het streven van macht en status van zijn collega’s, iets wat hem irriteert. Herhalingen van simpele handelingen, zoals het stoppen van de pijp, het verschuiven van de typemachine, het drinken van koffie, versterken het gevoel van de sleur van het dagelijks leven en de zinloosheid op het Bureau.
“De Bruin schonk hen allebei een kop koffie in en verliet de kamer. Beerta nam een klein slokje, bladerde met één hand in het boek dat op zijn bureau lag en trok toen zijn stoel wat dichter naar zijn bureau om weer aan het werk te gaan. Maarten zat aan tafel, achter zijn machine, met de kaart uitgerold naast zich. Hij was opgehouden met tikken en dronk zijn thee.”
Uitleg motieven
- Vastberadenheid
Er moet heel wat gebeuren voor een Koning zich klein laat krijgen! Het beste is om dit met een citaat te concretiseren.
Na een ruzie met Nicolien loopt Maarten de straat op. Hij loopt langs het water, terwijl hij een pijp te rookt.
“Hij liep tot het eind van de De Ruyterskade en toen rechtsom langs de Oosterdokskade terug. In de bocht klopte hij zijn pijp uit op een van de hardstenen palen van de leuning langs de waterkant. Het was een kromme pijp. Omdat hij niet oplette, tikte hij de kop van de steel en voor hij het kon verhinderen viel die van de paal en tikte de stenen walkant af, het water in. Ook dat nog. Hij boog zich over de leuning en tuurde tussen het wrakhout dat op die plaats bijeengedreven was, maar in het donker was het onmogelijk om maar iets te onderscheiden.”
De volgende de dag, als hij weer op het Bureau is, besluit hij toch om tijdens de koffiepauze zijn pijp te gaan halen. “Zodra hij buiten was, verhaastte hij onwillekeurig zijn pas, langs de Oude Schans, de Prins Hendrikkade over, naar de Oosterdokskade, met geen ander doel in gedachten dan de plek waar hij de pijp verloren had. Pas toen hij de massa drijfhout in de bocht van de Oosterdokskade zag, drong het hopeloze van de onderneming zich weer op. Tegen beter weten in boog hij zich over de leuning en zag tot zijn verrassing, vrijwel meteen, tussen de troep hout en smerigheid, ongeveer een meter van de kant, een klein, rond stukje hout, niet groter dan een vierkante centimeter, waarin hij met zekerheid de onderkant van zijn pijp herkende. (…) Hij trok zijn jasje uit, schoof op zijn buik achterwaarts langs de wand naar beneden en probeerde, terwijl hij zich aan de rand vastklemde, met één voet de pijpekop naar zich toe te halen. Toen dat niet lukte, liet hij zich voorzichtig in het water zakken tot zijn schoenen de bodem bereikten. De bodem was modderig, maar hij zakte er niet in weg. Toen hij stond, met één hand tegen de kadewand, kwam de troep maar even boven zijn knieën. Hij greep de kop, stopte hem in zijn zak, reikte naar de kaderand en krabbelde met inspanning van al zijn krachten weer omhoog. Hijgend bleef hij even op zijn buik liggen voor hij tenslotte overeind kwam, met een gevoel van enorme voldoening. Er moest heel wat gebeuren voor een Koning zich klein liet krijgen.”
- Eenzaamheid
Maarten wordt verscheurd doordat hij aan de ene kant trouw wil blijven aan Nicolien, maar aan de andere kant zich juist tegen haar af wil zetten. Ze hebben voortdurend ruzie over dat hij niets vertelt van wat er allemaal op het Bureau gebeurt, en ook omdat zij zijn werk maar niks vindt. Het liefst zou ze zien dat hij de hele dag thuis bleef, of desnoods weer als leraar ging werken, als hij maar uit de wetenschappelijke sector bleef.
“’Wat ben je stil,’ zei Nicolien, ‘is er iets?’
‘Er is niets,’ antwoordde hij.
‘Je hebt de hele avond anders nog geen woord gezegd. Ik hoef er toch geen slachtoffer van te worden dat jij geen baan hebt?’
‘Ik heb wel wat gezegd.’
‘Je hebt niks gezegd!’
‘Ik heb gezegd…’ hij zweeg. Hij wist zeker dat hij iets gezegd had, maar hij kon zich niet meer herinneren wat. ‘Ik heb wél iets gezegd.’
‘Je hebt niks gezegd! Je zit maar voor je uit te kijken en er komt geen woord uit je!’
‘Ik ben moe.’
‘Maar dan kun je toch wel wat zeggen, al ben je moe? Zo moe ben je toch niet dat je niets meer kunt zeggen?’
‘Ik denk.’
‘Waarover denk je dan?’
‘Dat weet ik niet. Over van alles.’
‘Is er dan iets gebeurd soms, vandaag?’
‘Nee, er is niets gebeurd.’
‘Waarom zeg je dan niks?’
‘Omdat ik niks te zeggen heb!’ viel hij uit. ‘Wat moet ik dan zeggen?’
‘Je hoeft niet zo uit te vallen!’
‘Ik val niet uit.’
‘Je valt wél uit! Zie je wel dat er iets is?’
‘Er is niets!’ zei hij heftig. ‘Ik ben moe en ik denk! Ik mag toch wel denken? Of mag dat ook niet meer tegenwoordig?’
‘Zeg! Wat mankeert je!’ zei ze verontwaardigd. ‘Wat heb ik je gedaan? Vlieg me niet aan alsjeblieft!’
‘Ik vlieg je niet aan.’
‘Het lijkt er anders veel op! Moet je dat gezicht zien! Of je me op wilt vreten!’
Hij stond met een ruk op.
Ze schrok. ‘Wat ga je doen?’ vroeg ze angstig.
‘Een eindje wandelen,’ antwoordde hij kort.
‘Dus daar ben je niet te moe voor! Wel te moe om iets tegen me te zeggen, maar niet om te gaan wandelen!’”
Ook zit het Maarten niet mee op het Bureau. Hij is niet opgewassen tegen meneer Beerta, en ook met zijn collega’s kan hij het niet vinden, die alleen bezig zijn met het verkrijgen van status en macht. De enige met wie hij het echt goed kan vinden is Frans Veen, maar die verdwijnt na een paar maanden weer van het Bureau. Bovendien verliet ook een andere vriend, Hendrik Ansing, hem en het Bureau na een paar jaar.
“De deur ging open. Juffrouw Haan kwam binnen en sloot de deur. ‘Wist jij dat Ansing weggaat?’ vroeg ze heftig. ‘Ik hoor net dat Ansing weggaat.’
‘Wat zeg je me nou?’ zei Beerta. Hij draaide zich om naar Maarten. ‘Wist jij daarvan?’
‘Nee.’ Het bericht schokte hem.
(…) Hij stond op en ging de kamer uit. Hendrik zat achter zijn bureau. ‘Ga jij weg?’ Hij had moeite om zijn emotie te verbergen.
Hendrik keek hem onbewogen aan. ‘Ja. Van wie weet je dat?’
‘Van Dé Haan.’
‘Dat was niet de bedoeling. Weet Beerta het ook?’
‘Ja.’
‘Dan zal ik het hem vertellen.’ (…) ‘Meneer Beerta!’ zei Hendrik, hij knoopte zijn jasje dicht en richtte zich op, ‘ik hoor dat u zojuist van mevrouw Haan gehoord hebt dat ik wegga. Dat was niet de bedoeling. Maar het is wel juist. Ik word leraar in Enschede.’”
- Bureaucratisering
“Zoals Claus door zich op een West-Vlaams dorp te concentreren België beschrijft, zo beschrijft Voskuil aan de hand van het Bureau de bureaucratisering die de moderne samenleving in haar verlammende greep heeft gekregen. De bureaucratie die haar eigen doel is geworden, die moet uitbreiden om haar budget te rechtvaardigen - dit hele systeem met zijn codes en rituelen wordt op exemplarische wijze van binnenuit in kaart gebracht, via de kritische blik van een zelfverklaarde buitenstaander die overtuigd is van de ‘zinloosheid’ van het geheel, maar die zich niet kan onttrekken aan de sociale druk van zijn omgeving en onvermijdelijk ‘vuile handen’ maakt.” (NRC Handelsblad)
Personages
- Maarten Koning
Maarten is de hoofdpersoon van het boek. Hij is vastberaden en trouw. Hij heeft een grote afkeer van de wetenschap, maar gaat toch bij het A.P. Beerta-Instituut werken. Het is een gereserveerde man, erg ongelukkig op het Bureau, en heeft kritiek op alles en iedereen die status aan de wetenschap ontleent. Hij heeft niet door dat hij, naarmate de jaren verstrijken, zelf ook steeds meer een wetenschapper begint te worden.
- Nicolien Koning
Nicolien is de vrouw van Maarten. Ze zit de hele dag thuis, te wachten tot hij terugkomt van zijn werk. Wanneer hij er dan eindelijk is, is hij moe en heeft hij geen zin om te praten. Daardoor heeft het stel voortdurend ruzie om niks.
Nicolien is erg tegen de wetenschap, nog erger dan Maarten. Wanneer hij op een dag thuiskomt met salarisverhoging, eist ze van hem dat hij te niet aanneemt. Ook van nieuwe apparatuur moet ze niks hebben.
“De keukendeur was dicht. Nicolien was in de keuken. Hij zette de bandrecorder op het krukje, gooide zijn jasje op de divan, haalde het linnen tasje met de microfoon uit zijn zak en ging op de divan zitten terwijl hij het krukje naar zich toehaalde. (…) Nicolien kwam door de achterkamer naar hem toe. ‘Waarom heb je niet hoi geroepen?’ Op hetzelfde ogenblik zag ze de bandrecorder en bleef in de deuropening tussen de twee kamers staan. ‘Wat heb je daar?’ vroeg ze argwanend.
‘Wacht even!’ Hij stelde de volumeregelaar bij.
‘Je hebt daar toch geen bandrecorder?’ vroeg ze verontwaardigd. Hij keek op en lachte onzeker.
‘Je hebt daar toch geen bandrecorder?’ herhaalde ze kwaad.
‘Ja.’ Hij voelde zich lullig.
Op dat ogenblik had ze pas in de gaten dat de band draaide. ‘Je bent toch niet aan het opnemen?’
Hij zag de groene staafjes door de kracht van haar stem doorslaan. ‘Schreeuw niet zo!’ waarschuwde hij haar.
‘Doe uit dat ding!’ riep ze woedend. Ze kwam naar de tafel toe. ‘Doe uit!’
‘Waarom?’ Hij was bang dat ze het apparaat van de kruk zou gooien en hield zijn handen klaar om het te beschermen.
‘Omdat ik dat wil! Omdat ik die rotzooi niet in mijn huis wil hebben! UIT! zeg ik je.’ Ze was buiten zichzelf.”
Toch past Nicolien zich aan en gaat ze vervolgens met Maarten mee om verhalen op te nemen.
- Meneer ‘Anton’ Beerta
Meneer Beerta is een neurotisch mannetje, met zenuwtrekjes en een niet al te zuiver verleden; hij wordt verdacht van pedofilie. In het begin heeft Maarten veel bewondering voor hem, maar naarmate de jaren verstrijken neemt dat af. Hij vindt dat Beerta te zwak is, omdat hij anderen al het werk voor hem laat doen, terwijl hij het zogenaamd te druk heeft. Hij wil dat anderen zich voor tweehonderd procent inzetten, vooral wat de Atlas betreft, en als zij dat niet doen, wordt hij boos. Maarten kan zijn passieve houding niet uitstaan.
- Frans Veen
Frans heeft te kampen met grote psychische problemen. Het is een schuchtere jongeman, en blijft het liefst op de achtergrond. Hij voelt zich niet op zijn gemak op het Bureau, en op een dag verdwijnt hij zomaar, zonder iets te melden. Wanneer hij terug is, wordt hij op het matje geroepen bij Beerta.
“’Ik heb me ongerust over je gemaakt.’
‘Ja,’ zei Veen verward. ‘Het spijt me. Ik – ik moest plotseling weg.’ Hij had korstjes in de hoeken van zijn mond, alsof hij koorts had.
‘Weg?’ herhaalde Beerta verbaasd. Hij trok zijn wenkbrauwen op.
‘Ja, ik moest – ik hield het plotseling niet meer uit, ik wilde – het ging zo niet meer.’
‘Wat ging zo niet meer?’
‘Zo – zo ging het niet meer.’
‘Was er dan een aardig meisje?’
‘Nee, nee,’ hij schudde zijn hoofd, ‘het was gewoon niet meer – het ging niet meer.’
‘En toen ben je weggegaan.’
Veen knikte haastig. ‘Er waren ook stemmen.’
‘Stemmen?’ Het maakte de indruk dat Beerta nog nooit zoiets gehoord had.
‘Ja, of – stemmen – er was een stem die dat zei.’
‘Wat zei?’
‘Dat ik weg moest.’ Hij was onder de indringende vragen van Beerta vuurrood geworden.
‘Waarheen moest?’
‘Weg. Toen heb ik – toen ben ik gaan liften.’
‘Liften!’ zei Beerta verbaasd. ‘Waarheen ben je gaan liften?’
‘Ik weet het niet. Liften. Ik wilde weg.’
‘Maar je zult toch wel weten waar je geweest bent?’
‘Ik weet het niet. Ik was bang.’”
Ondanks zijn onzekerheid wil hij graag in contact komen met Maarten. Daarom gaat hij bij hem thuis op bezoek.
“De bel klepelde zo schuchter dat je kon denken dat er niet gebeld was. Toen Maarten ging kijken, stond Veen voor de deur, zijn canvastas over zijn schouder. ‘Ha,’ zei Maarten verrast. Hij bleef in de deuropening staan.
‘Mag ik binnenkomen?’ vroeg Veen schichtig.
‘Ja natuurlijk.’ Hij liet hem binnen.
‘Ik kom toch niet ongelegen?’
‘Nee, kom maar binnen.’ Het klonk weinig uitnodigend. Hij was zich dat bewust, maar had even tijd nodig dit onverwachte bezoek te verwerken. ‘Dit is Frans Veen,’ zei hij tegen Nicolien, ‘die werkt bij ons.’
Nicolien was opgestaan. ‘Nicolien Koning.’
‘Frans,’ zei Veen. ‘Aangenaam.’
Dat ‘aangenaam’ irriteerde Maarten. ‘Ga zitten,’ zei hij.
‘Waar zat jij?’ vroeg Veen verschrikt.
‘Nergens.’ Dat hij nu ook thuis door iemand van het Bureau werd opgezocht, beviel hem niet.
Veen ging zitten, Maarten nam plaats op de divan en begon een pijp te stoppen.
‘Ja, want ik dacht, ik vind, op het Bureau blijft het contact altijd zo onpersoonlijk,’ zei Veen.
‘Dat vind ik juist wel prettig,’ zei Maarten. ‘Ja, niet in jouw geval,’ voegde hij er snel aan toe toen hij zag dat Veen schrok, ‘maar in het algemeen.’
‘O, zo bedoel je,’ zei Veen verward.
Maarten gaat zich steeds meer aan Frans ergeren. Zijn continue verontschuldigingen werken hem op de zenuwen. Wanneer Frans zichzelf laat opnemen in een psychiatrische kliniek, vindt Maarten dat niet eens zo erg, en hij en Nicolien zoeken hem daarom ook maar één keer op. Frans verwijt hun dat.
Frans wil vluchten uit de kliniek, maar Maarten wil hem niet in huis hebben. Als hij na een tijdje uit de kliniek wordt ontslagen, gaat hij terug naar zijn ouders. Na een tijdje laat hij zich weer opnemen in een andere kliniek, maar ook daar heeft hij het niet naar zijn zin. Daarom gaat hij er weg, om op zichzelf te gaan wonen. Hij vindt helemaal zijn plaats als hij bij Artis komt te werken.
Opbouw
Het boek wordt volledig chronologisch verteld, zonder flashbacks. Het verhaal beslaat acht jaar, van 1957 tot 1965. Voskuil schrijft vanuit het personaal perspectief; je leest alleen de situaties waarbij Maarten aanwezig is, en wat hij ervan vindt.
Tijd
Het Bureau 1 loopt van 1957 tot 1965, en beschrijft de situatie op een instituut in Nederland van die tijd.
Ruimte
De meeste tijd zit Maarten op het Bureau, maar ook is hij vaak thuis. Verder gaat hij naar Duitsland en België voor conferenties, waaraan hij verplicht moet deelnemen, en neemt hij verhalen op door heel Nederland.
REACTIES
1 seconde geleden