Gebruikte editie
De eerste druk verscheen in 1993 bij uitgeverij De Harmonie te Amsterdam. De roman telt 167 bladzijden. De voorkant van de roman is overwegend wit met de titel in blauwe letters: daaronder staan twee foto’s van het gezin uit de roman: een moeder en zes kinderen. Een vaderfiguur is afwezig. Op de achterkant staat een foto van de auteur met een woeste kop met een grijze baard.
Genre
De uitgeverij geeft op de omslag aan dat dit de tweede autobiografische roman van de schrijver is. Het eerste deel heet “Een gouden kind” en het later verschenen derde deel “Broederweelde”.
Verhaalopbouw
De roman is onderverdeeld in 13 hoofdstukken. Deze hoofdstukken worden niet getiteld en genummerd. Ze zijn onderling gescheiden door stukken wit. In de hoofdstukken zelf zijn door middel van witregels allerlei passages van elkaar gescheiden. Het verhaal begint wanneer de verteller 27 jaar is en op het toilet ontdekt dat zijn vader kort daarvoor bloed in zijn urine heeft gepiest. De man wil er echter niet over praten. Daarna springt het verhaal terug naar tien jaar daarvoor. De hoofdpersoon Paul moet zijn moeder opmaken met make-up, een dag voor haar dood. Paul is dan 17 jaar. Het is de start van steeds terugkerende stukjes uit het verleden van de vader en de moeder. De meeste passages gaan over het einde van de Tweede Wereldoorlog. Paul is dan 7 jaar. Vrijwel alle passages en anekdotes uit het verleden worden net als in de eerste roman “Het gouden kind” door middel van de associatie opgeroepen. Gezien het feit dat de schrijver van de ene tijdlaag naar de andere springt, is het lezen van deze kleine roman verre van eenvoudig, en moet je als lezer met de nodige concentratie de verhaallijn blijven volgen.
Perspectief
Het verhaal wordt verteld door de 27-jarige zoon Paul. Hij vertelt zogezegd onwetend in de tegenwoordige tijd. Daardoor is er geen verschil tussen de zogenaamde vertellende en de belevende ik. Maar meteen daarna wordt er al een flashback gestart van tien jaar daarvoor toen zijn moeder stierf. In die flashbacks zitten steeds weer andere herinneringen van Paul over zijn moeder, zijn vader, en de oorlog. Er zijn ook stukken die door een personage uit de roman worden verteld. Zo vertelt de moeder een groot gedeelte in de ikvorm, zijn vader vertelt zijn verhaal in de ikvorm op de gebeurtenissen in de Tweede wereldoorlog, een roddelende benedenbuurvrouw geeft haar visie op de seksuele escapades van de vader, de moeder en de mensen uit de buurt, en tenslotte is er nog het verhaal in de ikvorm van Pauls vriendin in zijn studententijd in Duitsland, die het verhaal over haar incestrelatie met haar vader aan hem vertelt.
Deze veelheid aan vertellers is in principe wel functioneel omdat er eigenlijk op die manier vele waarheden ontstaan en de zoon ook hevig twijfelt hoe hij zijn vader eigenlijk moet zien. Was het nu een “foute” vader, zoals de buurt hem ziet of was het “een goede vader”, zoals hij hem aan het einde van de roman en van zijn vaders leven toevoegt. Ook de lezer moet diezelfde weg bewandelen; ook die zal zich na het lezen van de roman afvragen of de vader nou goed of fout was. Een direct antwoord is niet in de roman te vinden.
Tijdlagen
Net als in het eerste deel van de autobiografische reeks, hutselt Franssens de tijdlagen flink door elkaar heen.
In het begin vertelt hij als 27-jarige zoon over de ziekte van zijn vader. Vader Sjef Toolen is dan bijna zeventig jaar. In deze tijdlaag wordt verder verteld tot aan de dood van zijn vader.
De tweede tijdlaag (direct in het volgende hoofdstuk) is tien jaar daarvoor als zijn moeder sterft aan een hersentumor. Paul is dan 17 jaar.
De derde tijdlaag is dan de voorgeschiedenis van vrijwel direct na Pauls geboorte tot in de Tweede Wereldoorlog en de jaren daarna. Hier gaat het om de “foute vader”. Paul is in die periode ongeveer 7 jaar.
Titelverklaring
De titel is niet moeilijk te verklaren. De tweede autobiografische roman van Jean-Paul Franssens gaat over de vader. Hoewel hij een vrij koele verhouding met zijn vader heeft, noemt hij hem op bladzijde 167 toch “een goede vader”. Typerend voor de vader is dan wel dat hij, zo ziek als hij is, overeind komt en Paul hard in zijn gezicht slaat.
Thematiek
Het mag door de titel van de roman duidelijk zijn dat het thema voornamelijk om de vader-zoonrelatie draait. Of misschien nog iets ruimer: de ouder-kindrelatie, omdat de verhouding met de moeder weer, zij het in deze roman minder dan in de eerste, beschreven wordt. Het probleem dat in het boek speelt is het feit dat Paul niet goed weet of hij nu een goede of een foute vader heeft gehad. De man is voor de buurt (vgl. het verhaal van de benedenbuurvrouw) fout, omdat hij voor de Duitsers werkte, maar hij had ook in de oorlog zijn goede kanten. Hij heeft geen mensen verraden en hij had zelfs mensen uit de Arbeidsdienst gehouden. Op die manier had hij weliswaar veel eten gekregen, maar dat had hij niet alleen voor zijn eigen gezin gehouden, hij had ook rijkelijk weggegeven. Bovendien had zijn gezin in de oorlog geen honger geleden. Heeft de zoon dan het recht om zijn vader zo te veroordelen, hoe had hij zelf onder die moeilijke omstandigheden gehandeld? Bovendien is niet alles steeds zo zwart wit te stellen. In het boekje komen een aantal anekdotes voor waarbij steeds mensen goede en slechte kanten hebben. Mathilde de eerste vrouw van zijn vader, wordt door de moeder af en toe zwart afgeschilderd, maar Paul vindt haar eigenlijk best leuk. De buurvrouw maakt juffrouw Harkema zwart, maar na de oorlog krijgt ze voor haar eigen man toch het uniform van Harkema’s echtgenoot. Een derde voorbeeld is nog dat het meisje Angelika haar vader met wie ze een incestrelatie onderhield eigenlijk helemaal niet als slecht beschouwt. Nee, juist haar moeder is slecht, terwijl haar vader eigenlijk altijd heel lief voor haar geweest is.
Op het moment dat Paul vlak voor zijn vaders dood zijn vader “een goede vader” noemt, slaat de man hem in zijn gezicht. Eigenlijk op het moment dat je denkt dat je alles in het reine wil brengen. Er zijn dus veel passages in de roman waarbij de schrijver de lezer tot denken aanzet: wie of wat is er nu eigenlijk goed of fout geweest . Goed of fout zijn heel rekbare begrippen, die je ook nog moet bekijken in het licht van de moeilijke omstandigheden tijdens de oorlog. Wat heb je aan een vader die de held probeert uit te hangen? In oorlogstijd moet je soms de tering naar de nering zetten. Paul neemt het zijn vader eigenlijk alleen maar kwalijk dat hij na de oorlog geen andere opvatting huldigt: hij lijkt er geen spijt van te hebben zo te hebben gehandeld.
De literair-historische motieven die met het bovenstaande samenhangen: zijn collaboratie tijdens de oorlog, schande, schaamte, schuld, seksualiteit, incestmotief.
Samenvatting van de gebeurtenissen
De 27-jarige Paul ziet op het toilet dat zijn bijna zeventig jaar oude vader ( die in de roman de naam Sjef Toolen draagt) bloed in zijn urine heeft . Wanneer hij in de kamer terug is, doet de man alsof er niets aan de hand is. Wel klaagt hij een beetje over buikpijn.
Daarna springt het verhaal tien jaar terug. Paul vertelt over de nacht voordat zijn moeder sterft. Ze roept hem bij zich en hij moet haar gezicht met make-up opmaken . Ze is heel verward en praat over de vrouw die haar vroeger de kaart legde. Paul moet de portefeuille van zijn vader pakken.
Hij krijgt dan een herinnering aan vroeger toen hij als klein jongetje een gulden wegnam uit de portemonnee van zijn vader; dat was in opdracht van zijn moeder. Zijn vader betrapt hem en slaat hem keihard in zijn gezicht.
Wanneer ze de portefeuille heeft gekregen, stalt ze daarin de foto van Pauls vader en diens vele veroveringen op tafel uit, net zoals iemand de kaart leest. Dat doet Paul terugdenken aan de keren dat hij erbij was als mevrouw Rauw de kaart voor zijn moeder kwam leggen. Een keer had ze veel verdriet te vertellen en toen was hij erg van streek geraakt. Mevrouw Rauw gaf onomwonden aan dat Jans zou sterven. Zijn moeder zei dat het allemaal maar onzin was, juist om de bange Paul een beetje moed in te praten.
In deze flashback zit weer een ander die vertelt hoeveel schaamtegevoelens hij had als hij bij de supermarkt van Hoekstra weer bodschappen moest halen en hij het verschuldigde bedrag weer eens moest laten opschrijven.
Een dag later wordt zijn moeder naar het ziekenhuis gebracht, maar ze is eigenlijk te laat. De hersentumor die ze heeft, kan ondanks de acute schedellichting niet meer behandeld worden en ze sterft. Paul voelt zich zelfs een beetje schuldig omdat hij de dokter ’s nachts niet geroepen heeft.
De eerste man van Pauls moeder is dokter Split .Trouwens met Pauls vader is ze nooit getrouwd geweest, omdat diens vrouw Mathilde van katholieke afkomst was en niet wilde scheiden. We vernemen die feiten van de benedenbuurvrouw die in roddelstijl de vrouwen uit de buurt bespreekt. Zo vertelt ze bijvoorbeeld van juffrouw Harkema, van wie de man aan het Oostfront strijdt, terwijl zij met veel mannen naar bed gaat. Ze vertelt ook dat Pauls vader eigenlijk niet weet welke kinderen van hem zijn. Voordat ze verder gaat met vertellen, verhaalt Paul over de oorlog: over de dag dat dokter Split uit Den Haag ineens voor hun neus stond. Hij had in het westen van Nederland geen eten meer en Jans en Sjef namen hem voor een tijdje in huis. Zijn zusje die panisch is van honden denkt dat zij een dochter van Split is. De buurvrouw heeft daar weer een andere mening over: het kind is van de meteropnemer. Ze vertelt weer verder over juffrouw Harkema die het ook met Duitse mannen deed en daar ook weer haar voordeel uithaalde.
In het volgende hoofdstuk neemt vader het woord: het gaat over zijn oorlogsverleden. Nadat hij uit Frankrijk (bunkerbouw voor de Duitsers ) was teruggekeerd, was hij opzichter in het rioolwerk in Groningen geworden. Hij kon mannen uit de Arbeidsdienst houden door ze een vrijstellingsbriefje te geven. Hij werd er overigens vaak zelf beter van, want hij liet zich belonen met veel eten. Zo had hij er wel voor gezorgd dat zijn kinderen geen honger leden in de oorlog. Hij gaf meer briefjes uit dat hij strikt verantwoorden kon en dat leverde wel eens problemen met de Duitse bezetter op. Vooral wanneer het verzet er nog eens extra druk op zet. Grappig is de anekdote dat ze een varken clandestien willen slachten (de man van juffrouw Harkema is slager geweest) maar het wordt een bloedbad en de Duitsers komen erachter dat ze clandestien slachten. Het loopt met een sisser af. Tegelijkertijd loopt een verzetsman tegen de lamp. Omdat deze passage door de vader wordt verteld (en dus een onbetrouwbaar perspectief is) weet de lezer niet of de vader de hand in diens arrestatie heeft gehad. De verzetsman Lameris pleegt na een dag verhoor zelfmoord in de cel.
In het volgende hoofdstuk roddelt de buurvrouw verder. Het gaat weer over de oorlog. Een van de zoons van Jans uit haar eerste huwelijk met dokter Split komt ook naar Groningen. Jans zuster heeft een dochter die bij de Jeugdstorm is. Die twee worden verliefd op elkaar. Zij wil alleen met hem blijven verkeren als hij zich voor het Oostfront meldt. Deze Hein doet dat en komt later in de oorlog om.
Dan gaat de verhaallijn met de 27-jarige Paul en zijn zieke vader weer verder. De ik-verteller denkt aan de sterke vader die in de oorlog toch voor veel eten heeft gezorgd. Voor wie hij toch gevoelens koesterde, ook al maakte zijn onderwijzer hem voor de klas zwart. Paul probeert zijn vader naar een dokter te laten gaan, want hij vermoedt dat hij ernstig ziek is.
De benedenbuurvouw roddelt weer verder: over het roomse gezin dat ineens niet meer rooms was omdat de pastoor op bezoek kwam bij Jans en haar vertelde dat haar kinderen ook naar de hel zouden gaan. Ze vertelt meteen door over het Leger de Heils en het uniform dat haar man had gekregen van juffrouw Harkema (haar man was ook niet teruggekeerd uit de oorlog). Deze buurman mag het Duitse uniform hebben voor het Leger des Heils. Met wat andere knopen eraan merkt niemand er iets van. Jans was niet rooms geworden: daarom moest Paul ook naar een andere school. Sjef en Jans gaan naar de vrijzinnige kerk en ze wordt ook begraven door een vrijzinnige dominee.
Paul herinnert zich de bezoeken aan tante Mathilde (de vrouw van vader). Hij mag gewoon bij haar op visite en ze is eigenlijk erg vriendelijk. Moeder Jans is wel bang dat hij teveel over thuis vertelt. Paul zelf herinnert zich een anekdote dat het kanariepietje van Mathilde in de open potkachel vloog, toen ze even kolen haalde. Hij had het diertje in een flits zien verbranden. Hij durft haar bij haar terugkomt niet te vertellen dat het kanariepietje verbrand is.
In het volgende hoofdstuk is Paul weer naar zijn “kunstschool” in Duitsland, wanneer zijn zus hem opbelt met de mededeling dat het met zijn vader slecht gaat. Hij heeft prostaatkanker en vele uitzaaiingen. Maar Paul heeft op dat moment zelf angina en moet daaraan eigenlijk geholpen worden. Hij vertelt aan de lezer dat hij in een pensioen bij Frau Kratz zit die een heel wat oudere man heeft. Elke zondagmorgen brengt ze hem zelfgebakken taart, die hij meteen weer wegsmijt. Ze regeert het pension met strakke hand. Op een zondagmorgen biedt ze zich helemaal naakt aan Paul aan en hij hoeft voortaan geen huur meer te betalen als hij een keer per maand met haar vrijt. Paul gruwelt bij die gedachte en zwijgt. Kort daarna sterft de oude echtgenoot, maar niet nadat hij van Pauls scheerapparaat gebruik heeft gemaakt.
In het volgende hoofdstuk ligt Paul in een vreselijk vies nonnenziekenhuis in Duitsland . Hij wordt aan zijn amandelen geholpen. Een meisje dat ook in het pension woont, (Angelika) komt hem bezoeken en vertelt een verhaal. Allereerst over drie engelengestalten die ze een keer in de kamer in het pension zag en verder nog over de incestrelatie die ze met haar vader had. Hij vrijde heel behoedzaam met haar en ze vond het prettig. Toen ze zwanger van hem werd, moest ze vertellen dat ze verkracht was door een soldaat uit de naburige kazerne. Ze vertelt dat ze eigenlijk haar moeder haat (die was pas echt slecht, maar haar vader was goed voor haar). Toch wordt haar vader veroordeeld en hij gaat de gevangenis in. Haar moeder deed het bed ook met jan en alleman. Ze had haar moeder eens een loer gedraaid door met het vriendje dat ze besteld had zelf naar bed te gaan en zich dan expres te laten betrappen door de moeder.
Paul ligt in het ziekenhuis en herinnert zich een ruzie met zijn vader. Hij was tegen zijn vader te keer gegaan omdat die eigenlijk geen ogenblik spijt toonde van zijn oorlogsverleden. Samen met zijn vriend Rienks de Vos bleven ze ook na de oorlog NSB-liederen zingen. Zijn vader had geen woord gezegd op zijn woede-uitbarsting. In het ziekenhuis denkt Paul er weer aan terug. Had zijn vader het maar een keer toegegeven dat hij fout was. Als Angelika bij hem op bezoek is, belt zijn zus op om te zeggen dat zijn vader gaat sterven en dat hij moet komen. Paul kan nog niet eens praten, maar besluit het ziekenhuis te verlaten. Hij gaat naar zijn vaders huis. Het ziekenhuisbed staat in de kamer en zijn stervende vader vraagt of Paul hem wil scheren (vgl. de parallel met de moeder die wil dat hij haar opmaakt). Paul wil het eigenlijk niet, maar de volgende dag doet hij het toch. Een pastoor komt Pauls vader nog bedienen en dan in de nacht voor zijn dood zegt Paul tegen zijn vader: “Je bent een goede vader, zeg ik, en alsof ik mezelf niet kan overtuigen zeg ik het nog eens en nog eens ‘je bent een goede vader’.” (blz. 167) Pauls vader komt even overeind en slaat hem dan in zijn gezicht. Kort daarna blaast hij zijn laatste adem uit.
Recensies en kritieken
De meeste kritieken in de kranten zijn lovend. De eerste autobiografische roman had natuurlijk een aparte structuur (de vertelling tijdens de hersenoperatie) maar ook deze roman is van een rasverteller. In Het Parool van 19 november 1993 schrijft Alle Lansu als conclusie: “Het levert tientallen schitterende pagina’s op aan (vaak zeer humoristisch) gesproken woord, die duidelijk maken dat het geheim van een goed verteller voor een niet onaanzienlijk deel voortkomt uit het feit dat hij kan luisteren. Als je dan ook nog het talent hebt voor fabuleren, heb je de lezer ademloos aan je lippen.”
Jessica Durlacher geeft in Vrij Nederland van 5 februari 1994 een compliment aan de ingewikkelde vertelstructuur. Ze vindt de verhalen nauwelijks na te vertellen, (“het zijn er veel, ingewikkeld en particulier”), maar te lezen zijn ze heel goed (“in sneltreinvaart, als of je naar iemand luistert die je aandacht weet te houden, met steeds wisselende stemmen”).
Arjen Peters in De Volkskrant van 16 december 1993 roemt de stijl van Franssens die over dit gevoelige onderwerp nergens sentimenteel wordt. De roddelstructuur draagt daaraan wel het één en ander bij. Er zijn natuurlijk vertellers die je met een korreltje zout moet nemen. “
“Te midden van en onder het valse gekwaak heeft Franssens vakkundig zijn goudeerlijke en gevoelige verhaal gestoken. Het is de list van iemand die zich dan misschien dertien of veertien jaar voelen mag, maar verraadt dat de schrijver in hem al lang niet meer naar school hoeft.”
De schrijver Gerrit Jan Zwier in de Leeuwarder Courant van een dag later concludeert simpel: “Wellicht is dit laatste deel een opstapje naar de volgende aflevering van zijn autobiografie. “Een goede vader” is net als “Een gouden kind” een mooi geschreven, sfeervol verhaal over een benauwend universum.”
Van de bewaarde recensies via “Literom-CD”is eigenlijk alleen Rein Jan Mulder in het NRC van 21 januari 1994 negatief. Twee jaar eerder was hij bij het verschijnen van het eerste deel van Franssens autobiografie heel positief geweest in zijn recensie, maar in zijn conclusie over “Een goede vader” oordeelt hij hard: “Tussen het verhaal van de zoon door klinken verschillende andere stemmen, van buurvrouwen, familieleden of vriendinnen. Er wordt in de tijd heen en weer gesprongen. Alles wordt gedaan om ons niet in slaap te laten vallen. Maar het werkt niet. De zijwegen die Franssens met zoveel energie inslaat, blijven zijwegen. Ze zijn niet logisch, niet nuttig en niet fraai. Voor Franssens is al dat gespring en reciteer waarschijnlijk nodig geweest om zijn mening over zijn vader op papier te krijgen. Maar voor de lezer zijn ze vulsel. Die heeft genoeg aan “Een gouden kind”.”
Over Jean-Paul Franssens
Franssens werd geboren in Groningen op 5 februari 1938 en overleed op 65-jarige leeftijd in Amsterdam in 2003. Jean-Paul Franssens was een artistieke duizendpoot. Hij was operaregisseur, schrijver, dichter en schilder. Hij publiceerde poëzie en proza en illustreerde zijn eigen roman 'Rozen uit het Zuiden' en zijn verhalenbundel 'Kinderschrik'. In 1981 debuteerde hij met de novelle 'De wisselwachter', die vier jaar later door Jos Stelling werd verfilmd. Franssens schrijft voornamelijk proza maar heeft ook een aantal dichtbundels gepubliceerd. Sinds zijn debuut werkt Franssens gestaag aan zijn literair oeuvre. Veelbesproken werd zijn roman: Vriend Dood in 1988, omdat dit verhaal het relaas geeft van een lustmoordenaar.
Bekend werd verder zijn autobiografische drieluik: Een gouden kind (1991) Een goede vader (1993) en Broederweelde (1995)
Als illustrator kreeg hij bekendheid door zijn illustraties in De vertellingen van duizend-en-één-nacht'
REACTIES
1 seconde geleden