De wandelaar door Adriaan van Dis

Beoordeling 7.4
Foto van Cees
Boekcover De wandelaar
Shadow
  • Boekverslag door Cees
  • Docent | 7738 woorden
  • 6 februari 2007
  • 497 keer beoordeeld
Cijfer 7.4
497 keer beoordeeld

Boekcover De wandelaar
Shadow

Een man krijgt bij een brand een hond in zijn schoot geworpen. Een hond die een andere wereld voor hem opent: die van vluchtelingen, illegalen en zwervers. Het verandert Parijs, het verandert de man: hij wil helpen, goed doen. Maar alles wat hij doet pakt anders uit.

Een man krijgt bij een brand een hond in zijn schoot geworpen. Een hond die een andere wereld voor hem opent: die van vluchtelingen, illegalen en zwervers. Het verandert Parijs, he…

Een man krijgt bij een brand een hond in zijn schoot geworpen. Een hond die een andere wereld voor hem opent: die van vluchtelingen, illegalen en zwervers. Het verandert Parijs, het verandert de man: hij wil helpen, goed doen. Maar alles wat hij doet pakt anders uit.

De wandelaar door Adriaan van Dis
Shadow

Oefenen voor je mondelingen?

Komen je mondelingen er aan en wil je oefenen? Probeer onze Boekenquiz. We stellen je open vragen over de gelezen boeken.

Zakelijke gegevens Eerste druk: januari 2007
Gebruikte druk: 1e druk
Aantal bladzijden: 219
Uitgever: Augustus, Amsterdam Gegevens voorkant Op de grijze voorkant staat een hond die springt; er lijkt een uitgestoken (reddende) arm voor de hond te zijn. Genre “De wandelaar”is een psychologische roman over verlangen naar liefde, aandacht voor de medemens. De flaptekst Een man krijgt bij een brand een hond in zijn schoot geworpen. Een hond die een andere wereld voor hem opent: die van vluchtelingen, illegalen en zwervers. Het verandert Parijs, het verandert de man: hij wil helpen, goed doen. Maar alles wat hij doet pakt anders uit. Motto en opdracht De roman heeft geen motto. De opdracht is er wel : “Voor Ellen.”
Structuur en verhaalopbouw De roman is opgebouwd uit 36 hoofdstukken die niet genummerd zijn en geen titel hebben. Ze worden chronologisch verteld. De lengte van de hoofdstukken varieert: de kortste hoofdstukken zijn slechts één pagina. Perspectief Er is sprake van een personaal perspectief: de lezer maakt kennis met de gedachtewereld van de Nederlandse verteller die in Parijs woont, mijnheer Mulder. Abusievelijk wordt hij in het begin van de roman aangezien voor monsieur Martin. En van die splitsing maakt Mulder in het verhaal herhaaldelijk gebruik. Daarbij lijkt monsieur Martin het betere alter ego van Mulder te zijn. Af en toe zijn er stukjes in de handeling die auctoriaal verteld lijken, omdat dan buiten het personage van Mulder wordt verteld. Samenvatting van de inhoud Tijdens een van de dagelijkse wandelingen die de Nederlander Mulder (gekleed in zijn houtje-touwtjejas) in Parijs maakt, merkt hij dat er vlak bij zijn huis in een woning brand is uitgebroken. Er springt direct daarna een hond naar beneden en die wordt opgevangen door Mulder. Voor de buurt wordt Mulder daarna ook wel monsieur Martin genoemd. Hij laat het maar zo, ook wanneer de politie naar zijn naam vraagt: Nicolas Martin
Mulder heeft geen beroep: hij leeft van een erfenis. Je kunt dus zeggen dat hij een bemiddeld man is. Later ontmoet Mulder ook de voorganger van de katholieke kerk, pére Bruno. Die vertelt hem o.a. over de herkomst van de hond die namelijk een reis van Tjaad gemaakt heeft over land en over zee om tenslotte in Frankrijk terecht te komen. De hond was een soort geluksbrenger voor degene die hem uit Afrika heeft meegenomen. De hond is bekend in de buurt en Mulder wordt de komende tijd dan ook voornamelijk herkend, wanneer hij de hond bij zich heeft. De hond van wie hij de naam niet weet, heeft nogal wat verwondingen opgelopen bij de brand. Mulder moet zich ook melden bij de politie en hij valt daar door de mand, als de agent hoort dat hij niet monsieur Martin heet. Hij is meteen een beetje verdacht. De naam Martin heeft hij overgenomen van een standbeeld in Parijs. Toen Martin in 1943 stierf, werd Mulder geboren. Dat kan toch eigenlijk ook geen toeval zijn. Maar er is wel wat gebeurd met Mulder. De hond laat hem op een andere manier kijken naar de minder sociaal bedeelden in de Franse hoofdstad: de bedelaars, (oa. de bedelares met het afschroefbare been) de allochtonen, de zwervers en de hoeren. Hij is getuige van een geval van doodslag bij een benzinepomp, maar durft daarbij toch ook niet op te treden. Ook ziet hij overal erediensten van diverse geloven, terwijl hij zelf een overtuigd atheïst is. De hond zou van een macho mijnheer zijn geweest , die Triple X heet en het lijkt er tijdens een wandeling op dat de hond de achtervolging inzet bij die vorige baas. Mulder raakt de hond kwijt, maar gelukkig keert die later weer bij hem terug. Hij is wel even radeloos en reddeloos wanneer hij denkt dat hij de hond is kwijtgeraakt. Mulder ontmoet tijdens zijn wandelingen père Bruno weer. Hij praat met hem over het geloof. Mulder is nogal negatief over de religie, maar Bruno vertelt hem dat de westerse mens de religie heeft afgezworen om die van de meubelboulevard en van de files ervoor in de plaats te krijgen. Daar kan Mulder toch maar weinig tegen in brengen. Bruno is een bijzondere man: hij helpt allochtonen verder en drinkt bovendien een stevige whisky. Intussen wordt het erg onrustig in Parijs: er breken relletjes uit in de buitenwijken, er worden auto’s in brand gestoken. Mulder blijft maar wandelen, ontmoet in een duur restaurant een hoer, die hem mee naar zijn huis lokt. Hij wil haar wel betalen, maar Le Chien (zoals hij de hond noemt) bijt op het moment suprème in zijn kuit en dan is het met de sekszin wel gedaan. Mulder ontmoet ook Le Chinois weer, een op straat zwervende Chinees, die hij ook graag financieel zou willen helpen, maar die man wil geen geld van hem aannemen. Dat altruïsme van Mulder is ontstaan, doordat de hond hem een andere zienswijze op het leven heeft gegeven. Zo leest hij in de krant dat een weduwe van een bij de brand omgekomen allochtoon uit Sri Lanka geen geld heeft om haar man in Afrika te laten cremeren. Hij gaat haar opzoeken(ze is helaas niet thuis, want ze is een illegale schoonmaakster) en bezorgt haar via een allochtoons jongetje een envelop met geld. Ze schrijft hem daarvoor later een bedankbrief waarin ze hem ook alweer monsieur Martin noemt. Als reactie op de bedankbrief stuurt Mulder= Martin haar weer geld toe. In Parijs komen hongerstakers in acties tegen de regering die de “sans papiers” wil uitzetten. Père Bruno verleent de hongerstakers onderdak, maar er sluiten zich ook andere elementen bij de actie aan (o.a. krakers en activisten) De politie grijpt dan hardhandig in en o.a. père Bruno wordt door één van de politiehonden gebeten. Ook Mulder wordt weer opgepakt en de politieagenten vragen zich weer af wat hij daar ter plekke doet. Hij blijft voor hen een verdachte persoon. Op een van zijn wandelingen ontvangt Mulder geld van een oude dame, omdat zijn hond een kunstje heeft voorgedaan. Hij schaamt zich ervoor en hij weet nu ook hoe de bedelaars zich voelen. Ook ontmoet hij Le Chinois weer, die inmiddels de vinger van zijn ontstoken hand zelf geamputeerd heeft.(door de vinger met zwart garen af te binden) Mulder wil hem helpen, maar de Chinees weigert dat: wel zou hij een mooie vrouw willen hebben. Die mooie vrouw is inmiddels wel in de buurt van Mulder zelf gekomen, want de Afrikaanse vrouw die hij Sri heeft genoemd, zoekt contact met hem en ze maken ook een afspraak. Ze vertelt hem ook over het meisje Fanta dat met ernstige brandwonden, die ze heeft opgelopen bij de brand aan het begin van de roman, in het ziekenhuis ligt. Samen met de hond en de vrouw bezoekt hij haar en dan moet net op dat moment het verband worden gewisseld. Fanta schreeuwt het uit van de pijn; alleen de vertelsels van Sri lijken haar een beetje af te leiden. De wandelingen van de hond hebben er ook voor gezorgd dat Mulder zijn honger naar kunst enige tijd niet heeft kunnen stillen. Hij probeert met de hond bij een museum binnen te komen door te vertellen dat de hond naar kunst verlangt en hij wordt daardoor voor zot versleten. Dan komt de bedelares met het ene been bij Mulders appartement: ze zal tijdelijk voor de hond zorgen, want Mulder moet snel naar père Bruno. Die vertelt hem dat hij in de problemen zit, omdat hij een illegale Afrikaan onderdak verschaft. Het is de “kaarsenman” Ngolo, die in de torenkamer van de kerk huist. Mulder gaat naar hem toe: eigenlijk is de kaarsenman de eigenaar van de hond die hij meegenomen heeft uit Afrika. Maar de hond kon hem ook verraden en daarom heeft hij een keer een hete kaars in zijn bek geduwd. Daarna was de hond bij hem weggebleven. Maar hoe moet het verder met deze man “sans papiers.”? Père Bruno kan een paspoort voor de neger regelen, maar hij heeft dan wel 15.000 € nodig voor de Albanese onderwereld die het paspoort kan namaken. Bruno en Mulder besluiten dat hij dan een Nederlands paspoort moet krijgen en dat hij op de Antillen geboren moet zijn, nl. op St. Maarten dat Franstalig ook St. Martin heet. Dat is natuurlijk niet toevallig, want Mulder noemt zich ook Martin en in die hoedanigheid is hij niet minder dan een weldoener of een heilige. Wanneer hij van Bruno terugkeert, zijn er problemen in zijn eigen appartement: de wc van de bovenbuurman is kapot en er is lekkage. Opnieuw komt er een tegenstelling tussen arm en rijk
in het geding. Mulder ontmoet nu ook Sri voor wie hij nog steeds Martin heet: ze wandelen buiten met de hond, want hij wil haar zijn luxe in zijn huis niet laten voelen. Mulder heeft het besluit genomen om een paspoort voor Ngolo te bestellen bij de Albanezen. Intussen is Sri naar Lyon gevlucht vanwaar ze brieven aan Martin schrijft: ze vindt hem een weldoener, maar ze dacht dat ze in Parijs niet langer veilig was, omdat ze een “sans papiers” is. Mulder wil haar ook een Nederlands paspoort schenken. Dan meldt Sri dat ze weer terug komt naar Parijs. Dat gebeurt allemaal op dezelfde avond: de ontmoeting met Sri op het station waar de politie hem in de gaten houdt. Hij doet net alsof ze zijn vrouw is. Maar hij moet op diezelfde avond ook het paspoort voor Ngolo ophalen. Het dreigt even mis te gaan vanwege opnieuw uitgebroken relletjes, maar tenslotte heeft hij het valse paspoort te pakken. Sri blijft bij hem slapen, want ze heeft geen onderdak, maar ze slapen niet in hetzelfde bed. Ngolo is niet eens zo heel erg blij met zijn paspoort, want hij vindt de Antillen maar niets. Hij heeft zelf zijn zinnen gezet op Canada. Bruno en Mulder bereiden hem een beetje voor op een eventuele ondervraging door de douane ( Hoe heet de Koningin ?, noem drie voetbalclubs) Intussen heeft Sri gemerkt dat haar weldoener niet monsieur Martin heet maar gewoon Mulder heet en ze denkt dat hij haar geholpen heeft om een soort schuldgevoel af te kopen. Daarvan is ze niet gediend. Ze vertelt aan hem hoe ze in Europa gekomen is: ze waren slachtoffer geworden van de tsunami: hun twee dochtertjes waren omgekomen. Haar man en zijzelf waren onderwijzers in het dorp. Toen ze na de wederopbouw weer in Frankrijk waren, hadden ze besloten om niet terug te gaan: ze hadden in Sri Lanka na de dood van hun kinderen niets meer te zoeken. Nu was ook haar man omgekomen: niet door het water maar door het vuur van de brand in het appartement. Wel was ze Mulder dankbaar voor het feit dat hij geld geschonken had om de as van haar man over te brengen naar zijn geboorteland. Verder komt in dat gesprek het verbrande meisje Fanta ter sprake: ze mag eindelijk uit het ziekenhuis en het zou goed voor haar zijn, wanneer ze dagelijks met de hond gaat wandelen. In het huis waar ze vroeger woonde, was het ook al haar hond geweest. Ze mag wandelen met de hond, maar daarna blijft de hond ook bij haar. Mulder blijft daardoor in feite alleen over, want de wens van zijn vriend Le Chinois is uitgekomen: Sri, zijn mooie wensvrouw, heeft zich bij hem gevoegd. De Chinees is er bovendien trots op dat hij nooit geld heeft hoeven aan te nemen van weldoeners als Mulder. Sri vindt in de papieren van de Chinees gegevens waardoor hij weer een naam krijgt (Vietnamees) : hij is bovendien een opgeleide verpleger en de televisie heeft voor zijn armoedige bestaan (hij woont in kartonnen dozen) aandacht gekregen. Hij komt er wel. Het komt tenslotte nog tot een gesprek met enerzijds Bruno,( die door de bisschop min of meer de kerkorde is uitgezet) en anderzijds Mulder. Het gaat o.a. over het bestaansrecht van de religie. Het gesprek vindt plaats naar aanleiding van een krantenverslag waarin staat dat er opnieuw veel lijken van Afrikaanse gelukszoekers zijn aangespoeld op de Europese kust en dat er veel vluchtelingen zijn, die zich op de Canarische eilanden melden. Bruno wil wel graag discussiëren met de atheïst Mulder, omdat hij denkt dat diens ziel nog te redden zou zijn geweest. Maar hij wil bijvoorbeeld geen onderdak verlenen aan Sri, omdat die wel een geloof heeft, nl. het Boeddhisme. Ze gelooft dus niet in God en daarom kan hij haar geen onderdak verlenen. Mulder geeft aan dat hij niet geroemd wil worden voor zijn weldaden: hij gelooft niet in God, hij vindt dat hij als mens gewoon moet kijken waar je moet helpen en dat kun je dus alleen maar doen tijdens je leven. Daarna is alles over. Hij gelooft dus in een soort universeel humanisme. Mulder, een oude man met een hartkwaal, heeft intussen geleerd oog te hebben voor de ellende om hem heen. Hij ontmoet Sri nog een keer. Die zegt dat hij een vrouw moet zoeken, maar Mulder zegt dat hij op haar (Sri) wacht. Hij wil haar nog het horloge van zijn vader schenken, maar ze is al uit het gezicht verdwenen. De slotzin luidt: “Hij liep alleen en zag en rook alles.” (blz. 219) Titelverklaring “De wandelaar”slaat op de hoofdfiguur van de roman. Deze Mulder maakte dagelijks zijn wandelingetje door Parijs. Op een van de wandelingen springt een hond uit een brandend huis. Daarna maakt Mulder dagelijks zijn wandelingetje met de hond. Van Dis die een fan van de dichter Martinus Nijhoff is, zou aan diens gelijknamige gedicht “De Wandelaar”de volgende zin als motto voor zijn roman hebben kunnen gebruiken: “ Mijn eenzaam leven wandelt door de straten…..Toeschouwer ben ik uit een hoogen toren.” De wandelaar in de roman is inderdaad een eenzame figuur, totdat hij de hond ontmoet en nadat de hond hem verlaten heeft, is hij opnieuw eenzaam. Hij blijft kijken naar de gebeurtenissen vanuit een hoge toren: hij is namelijk welgesteld en hij kijkt toch een beetje neer op de asielzoekers en de bedelaars. Maar gaandeweg de roman leert de hond hem toch met een zeker mededogen naar de “sans papiers” kijken.
Tijd en decor De tijd waarin het verhaal zich afspeelt, is het moderne Parijs van de 21e eeuw. Er wordt al gesproken over Euro’s en de rellen in de zgn. banlieus (de buitenwijken) die in de laatste jaren uitbraken, worden ook in de roman beschreven. Het gaat in de roman ook over aandacht voor de buitenlanders in Parijs, de allochtonen, de asielzoekers (die in Parijs “sans papiers” worden genoemd.) In een van de laatste hoofdstukken vertelt Sri, de Srilankese vrouw dat ze met haar man in dat land woonde toen de grote vloed, (lees: de tsunami van 26 december 2004) kwam. Daarna werd hun land weer opgebouwd, maar toen ze in Frankrijk waren, hadden ze geen zin meer om terug te gaan naar het land waar haar twee kinderen waren omgekomen. Het lijkt er dan eerder op dat het verhaal van “De Wandelaar” zich in de (voor) zomer van 2006 afspeelt tot en met de invallende herfst van 2006. Het decor is dat van Parijs: de stad wordt herkenbaar in beeld gebracht. Parijs is natuurlijk door Van Dis gekozen omdat hij er zelf woont, maar het is natuurlijk ook de broeihaard van onlusten met betrekking tot allochtone inwoners; in de Franse hoofdstuk zijn immers rellen uitgebroken die symbool kunnen staan voorde manier waarop de westerse landen met o.a. asielzoekers omgaan. Autobiografisch > Natuurlijk nemen alle schrijver elementen uit hun eigen leven op. Maar er zijn toch wel opvallende overeenkomsten tussen Mulder en Van Dis. Beiden wonen in Parijs en Mulder heeft aanleg voor een hartkwaal. Van Dis heeft recent een hersenbloedinkje overleefd en moet van de dokter voor zijn hart-en bloedvaten dagelijks lange wandelingen maken. Het is dus niet zo gek dat hij zijn hoofdfiguur lange wandelingen door de stad laat maken. Je zou de schrijver net als zijn hoofdpersoon Mulder zo in zijn houtje-touwtjejas door Parijs zien lopen. Bovendien heeft de schrijver wel iets van het aristocratische voorkomen dat Mulder etaleert. Opvallend is natuurlijk ook de naamgeving. Eigenlijk heet Van Dis ook Adriaan Mulder naar zijn biologische vader, maar illegale tweede echtgenoot van zijn moeder.In zijn studietijd heeft hij de naam van zijn moeder aangenomen. Thematiek en symboliek In de roman gaat het natuurlijk in de eerste plaats om een actuele thematiek: hoe gaan we met de allochtonen om in een westerse beschaving om? In Parijs zijn de laatste jaren reeds herhaaldelijk rassenrellen uitgebroken in de zogenoemde banlieus. (dit zijn de verpauperde buitenwijken) Ook in Nederland leeft er de vrees dat we binnen niet al te lange tijd met dit soort rellen te maken zullen krijgen. De wandelaar Mulder heeft er eerst geen oog voor: hij leefde als het ware in een ivoren toren. Hij liep wel door de straten, maar hij nam niets waar. Maar door de hond die tijdens een brand in zijn armen springt, leert hij op een andere manier naar de lagere klassen in de sociale structuur kijken. Hij ziet wat er gebeurt met bedelaars en zwervers, hoeren en gelukszoekers. En hij voelt dat hij eigenlijk in de bres moet springen voor de zwakkeren in de samenleving. Dat doet hij in de eerste plaats voor het gewonde hondje dat hij liefdevol in zijn appartement opneemt. Het is een teken van het verlangen naar liefde dat de hoofdfiguur koestert. Met vrouwen is het in zijn leven niet zo goed verlopen. De enige vriendin die hij in zijn leven gehad heeft, heeft hem enkele keren in de steek gelaten. Je kunt wel stellen dat Mulder dan ook aan een zekere verlatingsangst lijdt. Hij is dan ook heel erg bang dat het hondje hem in de steek zal laten: het hondje loopt ook enkele keren weg, maar komt gelukkig voor hem terug. Later schenkt hij het hondje min of meer aan het verbande meisje Fanta. Hij vindt het schenken niet zo leuk, maar hij beseft dat zij het hondje harder nodig heeft dan hijzelf. Dat houdt wel in dat het een mooi gebaar is van zich kunnen wegcijferen. Datzelfde overkomt hem eigenlijk bij de mooie weduwe uit Sri Lanka die hij ontmoet. Hij geeft haar geld om haar omgekomen man in Sri Lanka te laten cremeren. Maar omdat hij daarbij een andere naam gebruikt, komt het niet tot een duurzame relatie. Een andere zwerver (De Chinees) op straat is ook op zoek naar een lieve vrouw en het is natuurlijk niet toevallig dat Sri aan het einde van de roman met die zwerver optrekt. Het zijn ook partijen die beter bij elkaar passen, want ze hebben geen hogere sociale status ten opzichte van elkaar. Een hogere status schept immers afhankelijkheid. Beide personen Sri en Le Chinois hebben hun eigen waarde behouden. Mulder heeft dan wel de houding gehad steeds goede dingen proberen te doen: zo koopt hij in de onderwereld een paspoort voor een allochtoon die bij de Franse geestelijke Bruno zit ondergedoken. Ook dat is min of meer een daad van naastenliefde of een daad van universeel humanisme zoals Mulder het liever noemt. Hij is atheïst, maar vindt dat hij mensen moet helpen. In gesprekken die hij voert met père Bruno zet hij zich af tegen de religie, maar de whisky drinkende pater geeft hem toch goed partij. De gesprekken over de religie doen hierbij wel denken aan de gesprekken die Elsschot zijn personage Laarmans laat voeren in “Het dwaallicht.” Het kan ook zijn dat Mulder de mensen helpt uit een soort plaatsvervangend schuldgevoel: vgl. de passage waarin hij zich schaamt wanneer een oude vrouw hem een muntstukje aanbiedt, omdat ze denkt dat hij ook een zwerver is. Zo kenmerkt de roman zich dus door de volgende uitgewerkte thema’s: - het allochtonenprobleem in de westerse samenleving - daaraan gekoppeld het verschil tussen “have and have nots” (de sans papiers) - het superioriteitsgevoel van de blanken, maar ook het schuldgevoel dat met geld weggewerkt kan worden - de angst van Mulder voor “ de opstand der horden” - het verlangen naar liefde (Mulder met betrekking tot de hond, zijn eerste vriendin en de vrouw uit Sri Lanka) - de verlatingsangst en de eenzaamheid die het gevolg is - de plaats van de religie in het leven van mensen
Van Dis heeft daarom met “De Wandelaar”een actueel westers probleem beschreven. Hij doet dat bovendien op een heldere, maar indringende wijze. Recensies 'Met De wandelaar heeft Van Dis een van zijn beste romans geschreven. Het verhaal zit uitstekend in elkaar. Het zal niet moeilijk zijn autobiografische elementen aan te wijzen maar uiteindelijk heeft de verbeelding het met gemak gewonnen. De actualiteit spat ervan af, maar het gevaar van een te goedkoop engagement heeft de auteur weten af te wenden. Weliswaar ligt af en toe een zekere zoetsappigheid op de loer, maar die is nodig om die andere draken van het cynisme en de misantropie het hoofd te bieden. Bovendien is de triomf van Mulder te gering om van een politiek correcte roman te spreken. We kunnen wel geloven dat wie één mens helpt, de hele mensheid helpt, maar dat is natuurlijk een illusie.' - MAX PAM in
HP/DE TIJD 'Van Dis is een meester van de zelfspot, en ironiseert op een subtiele manier het verlangen om "iets te doen" aan het leed in de wereld. Adriaan van Dis is erin geslaagd om een roman te schrijven die de lezer met zijn neus op het nieuws van vandaag drukt.' –[…..] 'Er is het afgelopen jaar veel gediscussieerd over de vermeende afwezigheid van Grote Wereld in de Nederlands literatuur. […] maar Adriaan van Dis is erin geslaagd om een roman te schrijven die de lezer met zijn neus op het nieuws van vandaag drukt .' PIETER STEINZ in NRC HANDELSBLAD 'Adriaan van Dis schreef met De wandelaar een geëngageerde, pamflettistische roman. Zo'n boek waar Balkenende misschien aan dacht toen hij zich verwonderde over de geringe mate van betrokkenheid bij de samenleving van onze vaderlandse intellectuelen. Een roman als De wandelaar is het enige juiste antwoord op die onnozele en onterechte opmerking. […] De wandelaar is een buitengewoon actueel en belangrijk boek, geschreven door een auteur voor wie tot nu toe vooral schoonheid een helende werking had.' WIM VOGEL in NOORDHOLLANDS DAGBLAD 'Zijn observaties rijgen zich aaneen tot scènes die je voor je ziet, dankzij de beeldende manier van vertellen van Adriaan van Dis. […] Dat De wandelaar uitpakt als een verkwikkende leeservaring komt door de behendige stijl waar Van Dis patent op heeft. Soepele zinnen, sierlijke en puntige formuleringen, rake typeringen, het is er allemaal. Daarmee is De wandelaar behalve een actueel en relevant boek ook een mooie roman. ' JAAP GOEDGEBUURE in
BRABANTS DAGBLAD Interview door Maarten Moll met Van Dis over de roman “De Wandelaar “ in Het Parool van 18 januari 2007 Hij rust niet voor hij aan de twintigduizend stappen is. Zo'n achttien kilometer. Dagelijks wandelt Adriaan van Dis (1946) door zijn woonplaats Parijs, ‘volgens de inwoners zelf de hoofdstad van de wereld’ – een trots waar hij wel van houdt. „Meteen toen die stappenmeters te koop waren, heb ik er een aangeschaft. Tienduizend stappen is de norm. Ik haal met gemak het dubbele.“ Niet alleen wie verre reizen doet, maar ook wie door de eigen stad wandelt, kan veel vertellen. Drie jaar geleden gaf Van Dis de Nederlandse lezer al een eerste indruk van hoe hij in Parijs was geaard en wat hem daar bezig hield in ‘Onder het zink', het boekenweekessay in de vorm van een abc. En nu ligt Van Dis’ Parijse roman voor. ‘De wandelaar'. Een ontroerend en tegelijkertijd onrustbarend portret van de stad en een man, Mulder, een vrijgezel in redelijk goeden doen die zich nooit veel aan zijn omgeving gelegen heeft laten liggen. Totdat hij bij een brand staat te kijken en een hond, die aan de vlammenzee weet te ontsnappen, hem uitkiest als nieuwe baas. De hond blijkt een bekende buurtbewoner te zijn. Het is de hond die Mulder ‘zichtbaar' maakt. Zonder het dier kent niemand hem; met het dier iedereen. Tijdens de wandelingen die de hond en hij maken, vallen Mulder de schellen van de ogen. Hij krijgt oog voor de armen, zwervers, bedelaars, autonomen en illegalen uit de buurt. Ook voelt hij voor het eerst de onvrede en spanning onder de nieuwe, kansarme bewoners van Parijs. Mulder raakt betrokken. Hij wil iets doen. Hij gaat iets doen. Een boek vol ‘straatrumoer en liefde,’ zegt de auteur, bij het laatste doelend op de hartverwarmende, precaire relatie die Mulder krijgt met de weduwe van een man die in de brand om het leven is gekomen. „Vijftigplussers lezen het liefst alleen nog non-fictie, zo hoor ik, maar voor sommige kwesties heb je echt de roman nodig. Dat geldt zeker voor een kwestie als de problemen van de landverhuizers in Europa. Omdat het om eindeloze nuances gaat. Waar zit het goede in het slechte en waar het slechte in het goede?“ „Je kunt wel zeggen: we zitten in een tijd van landverhuizing, al die landverhuizers zijn bovenstebeste mensen en die moeten we een plek geven. Ik denk niet dat dat de oplossing is. Er zitten ook allerlei avonturiers tussen en mensen die uit zijn op persoonlijk geluk - wat je overigens niemand kan verbieden. Een andere wereld staat aan onze deur te krabben en dat maakt ons onrustig. Dan kruipen we weer in onze kleine wereldje. Dan gaan we het Nieuwe Testament in het Twents vertalen. Wat ik heel goed vind. Ik vind het zo passen in de beweging van globalisering. Alle ellende van de wereld krijgen we op ons bord en tegelijkertijd komt Rowwen Hèze in de top 10. De behoefte om iets kleins te zoeken, de deur dicht te doen, naar binnen te keren, op de vierkante centimeter te schaatsen zie je in Nederland, maar in Frankrijk net zo.“ Van Dis woont zelf in een buurt waar „de Afrikaanse stemmen ’s ochtends door de straat wandelen. Prachtige vrouwen waggelen voorbij in bonte lappen. Ze gaan ergens schoonmaken. ’s Avonds weer terug. De metro heen is pikzwart, de metro terug is pikzwart. Deed mij erg denken aan Zuid-Afrika waar ik me destijds zo druk over heb gemaakt. Niet dat wij geïnstitutionaliseerde apartheid in Europa hebben, maar er is wel een soort apartheid gaande. Ik heb er wel oordelen over, maar ik heb die niet in mijn roman willen stoppen.“ De lezer moet zelf die oordelen maar vormen, meewandelend met de hond en Mulder, „een man die misschien een beetje op mij lijkt, zo'n tien procent. En die heel onbetrokken is, bang is voor de medemens, bang om aangeraakt te worden. Tot hij letterlijk door dat vuil wordt aangeraakt. Een man bij wie verval en dood enigszins aan zijn bestaan krabt. En die voor zichzelf een balans opmaakt. Omdat hij letterlijk aangeraakt is door het vuil waar hij zo bang voor is, merkt hij dat de ander er is. Dat was het enige wat ik wilde vertellen: kijk eens om je heen.“ Mulder is typisch iemand die in de literatuur wordt aangeduid als Mann ohne Eigenschaften, naar de gelijknamige roman van Robert Musil. Over Mulders achtergronden krijgt de lezer weinig te horen. „Ik wilde nu eens iemand maken die weinig verleden heeft. Hij heeft een erfenis, hij houdt niet van uniformen, er is een mooi meisje in zijn leven geweest dat heel mooi een langwerpig taartje met pudding kon eten – een kunst op zich. Dat vond ik genoeg.“ Deze man stuit op een muur van aanzwellende sociale onrust, met name vanuit de banlieus, de buitenwijken van Parijs waar vrijwel alleen allochtonen wonen. ‘Zwarte’ wijken, no-go areas. Zo nu en dan gaat Van Dis er naartoe. „Als ik door de buitenwijken wandel, word ik bevangen door vrees en woede tegelijk. Woede omdat ik kwaad ben dat de wereld waarin wij leven het goed vindt dat wij wooneenheden bouwen met het etiket erop: dit is goed genoeg voor jullie. Deze minachting voor de ander maakt mij boos. Tegelijkertijd is er vrees omdat die mensen ook zelf deze woede kennen. Ze uiten die echter niet op de dure wijken, maar op hun eigen omgeving. Wat ze kennen, maken ze het eerst kapot. En dan lijkt het als je in Parijs woont dat het heel ver weg is. Ergens in de Ile de France, zeggen ze. Het is gewoon tien minuten met de metro. En negen lichtjaren verwijderd van het Elysee.“ De politiek kijkt weg waar Van Dis observeert. „Ik heb een fascinatie voor vuil. Als je je nooit wast, wordt het vuil een soort pantser. Soms houdt de stank op. Ik kan heel erg lang naar de broek van een zwerver kijken. Als die vijf jaar lang langs benen zwabbert, wordt het een soort leer. Het is een persoonlijke afwijking van mij. Zo ga ik ook wel eens eten in een gaarkeuken. Ze hebben meteen door dat ik een indringer ben. Omdat ik zo zit te kijken. Ik ben heel bang, maar tegelijkertijd zeer gefascineerd. Bang omdat het vreemd is. Het is een fascinatie die je ook kunt hebben voor een wond bij wijze van spreken. Er even aan zitten en het toch eng vinden.“ „Zo'n gaarkeuken bezoeken zie ik als werk. Dat leg ik mezelf op als taak wanneer ik wandel. In zekere zin ben ik een bange wandelaar. Altijd op mijn hoede. Zorgen dat ik nergens bij betrokken raak. Een voyeur. Soms zeg ik tegen mezelf dat ik terug moet gaan naar iets interessants wat ik gezien heb maar eerst aan voorbijgelopen ben. Laatst een joodse kapper. Daar zaten drie oudere mannen met van die pijpenkrullen langs de bakkenbaarden. Dan laat ik me daar knippen. Dat doe ik om iets mee te maken. Op zo'n moment ben ik eigenlijk dezelfde jongen als in de tijd van de schoolkrant. Ik kom letterlijk kopij halen.“ Wat hem op zijn wandelingen ook is opgevallen, is wat hij samenvat met de term ‘devotie'. De vele verschijningsvormen van religie. Mulder voert diepgravende discussies met de whiskyverslindende pastor Bruno van de kerk daar in de buurt waar illegalen in de toren wonen. „Ik ben getroffen door die devotie. Vreemdelingen houden gebruiken van thuis in ere en ook hun geloof. Die oude gebruiken worden steeds sterker. Indischgasten doen dat ook. En Nederlanders. Als je onvervalst Twents wilt horen, moet je nu naar Canada of Australië. Het beste Zeeuws wordt in Zuid-Afrika gesproken. Wij zijn aangetast door de Hilversumse r. De vreemdelingen hier zijn ouderwetser dan de broeders en zusters in het land van herkomst.“ „Ook in het geloof zoekt men houvast bij een gestolde God: fundamentalisme uit angst voor het moderne. Christen en moslims en hindoes, vooral armen zoeken troost in het geloof. Tijdens mijn wandelingen begon het me steeds meer te boeien. Veel westerlingen denken het zonder God te kunnen. Wat is ervoor in de plaats gekomen? Het zondagsbezoek aan de meubelboulevard en de zwarte markt in Beverwijk. De priester in dit boek zegt het zo: God staat in de file.“ De gesprekken met pater Bruno leiden bij Mulder tot een lucide moment waarop hij, tot zijn eigen verbazing, weet te formuleren waar hij staat in deze. ‘Ik geloof in de mens die er per ongeluk is en er het beste van probeert te maken.’ „Even was ik bang dat mijn hoofdfiguur gelovig zou worden, maar ik heb hem daar voor weten te behoeden. Hij scheert er langs. Op zijn zoektocht heeft hij wel een geloof gevonden, maar het is een geloof in mensen. Een ouderwets humanisme.“ „Ik heb niks tegen mensen die gelovig zijn, integendeel. Alleen, mij lukt het niet. Het bekvechten van Mulder met de pater vond ik leuk. De pater had ook op een heleboel punten gelijk. Maar hij is onderdeel van een kerkelijke tucht waar ik mezelf slecht in kan vinden. Ik heb altijd een hang gehad naar mystiek en overgave. Maar waar ik niet tegen kan, is ervan uitgaan dat jouw godsdienst de enige goede van de wereld is. Dat vraagt bijna iedere godsdienst. De katholieke kerk helemaal. Dat is de moederkerk en de andere leren zijn dwaalleren.“ „Ik had de vraag verwacht waarom ik flirt met het katholicisme, terwijl Van Dis toch een protestantse familie uit West-Brabant is. Dan zou ik antwoorden dat ik het protestantisme zo kaal vind. Ik vind het eigenlijk het begin van het atheïsme. Alles willen ze verklaren, en helder maken, en verstandelijk, en redelijk. Ze hebben gelijk, maar je houdt niks over. De katholieken, dat is een raadselfabriek. De paus is nog niet dood of hij heeft al een wonder verricht. Heerlijk!“ Interview met Arjan Peters in De Volkskrant van 19 januari 2007 In gesprek met Adriaan van Dis over zijn Parijse roman ‘De wandelaar’ Illegalen in een kraakpand, asielzoekers, straatvegers, Albanese criminelen, een drankzuchtige pater, ongewassen gebrekkigen, en een hond – niet zomaar een, maar een dappere zwerver uit Tsjaad: het zijn geen types die je moeiteloos associeert met de immer onberispelijk geklede en articulerende Hollandse auteur en voormalige talkshow-gastheer Adriaan van Dis (1946), die in mei 2003 naar Parijs verhuisde. Maar juist daarom. In de roman De wandelaar, waar hij twee jaar aan werkte, wandelt de opmerkzame atheïst ‘meneer Mulder’ (1943) in houtje-touwtjejas door de Franse hoofdstad. Dankzij een erfenis hoeft hij niets uit te voeren. Tot hij door een brand in zijn buurt betrokken raakt bij de bewoners van die ‘andere’ wereld, met de hond (die uit het bewuste pand werd gered) als gids – en meer dan dat: als huisgenoot die Mulders smetvrees attaqueert, die het bed met hem deelt, hem verleidt tot gezamenlijk wildplassen, en die de betrokken weldoener in hem wakker roept. Mulder wil ‘iets doen’ voor de kansarmen in zijn omgeving. De observator kan niet langer buitenstaander blijven. Hij wordt zelfs verliefd, op een Sri Lankese schone weduwe. Van Dis: ‘Veel eerder heb ik me al met onze nieuwe mede-burgers bemoeid. Laatst kwam ik erachter dat ik rond 1970 de eerste imam in Nederland heb ontmoet, in een Haagse huiskamer. Toen ik student was, begon ik in NRC Handelsblad met de rubriek “Geestelijk eten”. Dan ging ik naar de mohammedanen en de islamieten – al die wonderlijke woorden die we gebruikten, toen “moslim” nog niet in zwang was. Ik wilde weten wat die mensen aten, en wat de Koran zegt over voedsel: is het verboden een hagedis te nuttigen? ‘Mijn interesse was ingegeven door schoonheid en nieuwsgierigheid. Gefascineerd door het exotische. Iedereen had toen vriendelijke ideeën over moslims – heb je altijd over mensen die ver weg zijn. Als ze plotseling op je trap stommelen, worden we achterdochtig. Dat betreur ik, want als je mensen etiketteert en ze voortdurend beloert, dan belemmer je het proces van hun integratie, dat binnen drie generaties kan slagen, zo lang je goed onderwijs biedt en dagelijks de straat veegt. Ga je ze verboden en geboden opleggen, dan wordt het hoofddoekje een wapen in de strijd. Dan stolt men een verleden, dat in de landen van herkomst trouwens allang in een fluïdum is geraakt. Als je antieke Turken wilt bezoeken, dan moet je naar Berlijn – dáár zie je Anatolië 1960 nog over straat: vrouwen met hoepelbenen onder de tweedjasjes van hun man. In Turkije tref je ze niet.’ In De wandelaar dringt de andere wereld zich aan de Hollander op. Van Dis: ‘Daarin gaat het over de politieke actualiteit – maar ook over de liefde. Over een man alleen die in aanraking komt met de wereld. Door het vuil aangeraakt, verkrummelt zijn ordentelijke bestaan. Hij moet zich afvragen wat zijn plaats is: neem ik wel deel, of bewaar ik altijd afstand?’ In de voorgaande jaren zijn Van Dis’ boeken gebundeld in drie omnibussen: ‘De Indische romans’, ‘De karakterromans’ en ‘De reisromans’. Ofwel: waar kom ik vandaan (Van Dis groeide op tussen repatriantenfamilies uit Nederlands-Indië), wie ben ik, en wie is de ander. Die laatste twee pijlers komen samen in De wandelaar: wie ben ik, te midden van de anderen? Meneer Mulder valt niet samen met meneer Van Dis (‘Zo heb ik geen erfenis’), al heette diens vader Mulder (een blanke Indischman), en groeide Adriaan in Bergen en Hilversum op als Adje Mulder, die vanaf zijn studietijd (Nederlands en Afrikaans) zijn moeders naam voerde. Nooit te etiketteren: journalist, schrijver, tv-presentator, die zich afsplitst in zijn proza als ‘Nathan Sid’, ‘Zilver’, ‘de jongen’, of nu ‘meneer Mulder’. Vaak op reis, en de laatste jaren incognito in Parijs. Man die nergens bij hoort. Die zich herkent in de versregels uit het gedicht ‘De wandelaar’ van Martinus Nijhoff (‘Mijn eenzaam leven wandelt door de straten’, ‘Toeschouwer ben ik uit een hoogen toren’), maar de aansluiting met zijn omgeving niet wil missen. Die geëngageerd is, al blijft de buitenwacht in hem de smetteloze heer zien. ‘Ook ik wandel. Dat is de verklaring voor mijn optimisme. Ik heb een hersenbloedinkje gehad, en heb last gehad van een hartklep die een beetje lekte – maar sinds ik twintig kilometer per dag wandel en spelenderwijs ben afgevallen, voel ik me kiplekker. A reborn walker. Hoefde ik niet te gaan zwemmen, in dat vieze water. Bij Walter Benjamin heb ik gelezen over de passages, die overdekte wandelgangen waarvan er in Parijs nog veel over zijn, zodat ik bij regen hele tochten kan maken en toch droog kan blijven.’ Zeker, het had gekund, dat hij een boek zou schrijven over een decadente flaneur. Onaanraakbaar en gelukkig. Maar nee. ‘Het moest een man worden die verlangde naar houvast, die het gevoel heeft dat de dood een aandeel in zijn leven heeft gekocht, en dat hij de boekhouding van zijn ziel moet opmaken.’ Wat uitmondt in een individueel, humanistisch credo, uitgesproken tegenover de oud-missionaris en whiskydrinker ‘père Bruno’, van de kerk uit zijn buurt. Is dat een eerbetoon aan Graham Greene, die in The Power and the Glory (1940) immers een naamloze ‘whiskypriest’ in Mexico opvoerde? Van Dis: ‘Mijn personage Bruno is een samensmelting van vele paters die ik heb gekend in Afrika. In mijn woeste tijd dat ik mij liet trainen voor een geheime missie naar Zuid-Afrika – waar nooit iets van terechtkwam – heb ik gewoond bij een Ierse pater die van whisky hield en met een Afrikaanse vrouw leefde. En in Parijs heb ik kloosters bezocht, waar ik hordes horrelvoeten in open sandalen onder klokgelui voorbij heb zien schuifelen. ‘Momenteel woon ik in het zesde arrondissement bij de Saint Sulpice, waarvan het gebeier mij al evenzeer omvaamt. Veel verschoppelingen zoeken daar troost. Op mijn wandelingen tref ik menig prachtige kerel in soutane. Alle mensen die een afspraak hebben gemaakt met iets buiten hen om vind ik onbegrijpelijk, en daardoor interessant. En als je geen erotisch leven hebt omdat de devotie je dat oplegt, dan zoek je de vreugde in iets anders – er wordt me geschrókt in die kloosters! –, en dat kan drank zijn. ‘The Power and the Glory heb ik nooit gelezen, terwijl ik een enorme Greene-fan ben, en weet dat in die roman een whiskypater voorkomt. Greene laat zo mooi zien dat het goede ook altijd iets slechts heeft. Hij toont onze ijzeren inconsequentie: dat je dingen beweert en je daaraan houdt, maar als je echt getest wordt dan lukt het niet, en stort alles in.’ Zo wilde Van Dis zijn Mulder testen: ‘Is zijn betrokkenheid met de nieuwkomer nou betrokkenheid of angst? Ik weet heel goed wat angst is. Als ik een groepje voetbal-enthousiastelingen in de stad zie, loop ik gauw een straatje om. En als het een rood hoofd heeft en het is getatoeëerd, dan is het een Engelsman of een Nederlander, en maar al te vaak een Nederlander. Ik praat raar, en zoiets nodigt uit tot allerhande verdenkingen van de tegenpartij. Jarenlang heb ik veurwiel gezegd; dát heb ik intussen wel afgeleerd. ‘Angst. Ook gevoed door mijn verleden: familie die een status had verloren, die het maatschappelijk werk op zijn dak kreeg en moest leren hoe een huishoudboekje werkte terwijl ze wel degelijk veel levenservaring hadden. Maatschappelijke vernederingen zijn mij bekend. Daar komt het verlangen uit voort naar een andere kleur, andere landen. In mijn studietijd heb ik een lange reis gemaakt richting India, en ontdekte dat er voorbij de dijken en onder de rivieren nog hele andere werelden liggen. Als student Nederlands sloot ik me teveel op; wist niet dat Piet Paaltjens en Baudelaire tijdgenoten waren. ‘Mulder merkt dat hij in zijn isolement makkelijker contact maakt met mensen die sociaal een trapje lager staan, en de hond helpt hem daarbij, dan met gelijken. Met de pater kan hij een gesprek voeren, maar ook op Bruno kijkt hij een beetje neer. Dat zo een intelligent man in zulke malle dingen gelooft. De vrouw die hem echt raakt, is een onderwijzeres uit Sri Lanka, die in Frankrijk haar vak niet mag uitoefenen en nederig schoonmaakwerk verricht. ‘Een estheet met een schuldgevoel. Mulder probeert iets goed te doen. Er rust een soort taboe op schuldgevoel. Maar ik vind het niet erg om dat te hebben. Het begon aan mij te schuren dat ik woon in een wijk waar 140 mensen op straat liggen. Elke avond wordt bij de Parijse kerk Saint Eustace eten geserveerd aan een paar honderd mensen. Dickens-taferelen. Ik heb ertussen gestaan, en één keer soep gegeten. Dat is geen lolletje. ‘ En het valt op, hoor. Ze zien meteen dat je er niet bij hoort, al trek je je oudste vodden aan. Maar ik heb groot respect voor die mensen die daar helpen, en broodjes smeren. Kan ik, met mijn esthetische hooghartigheid, nog veel van leren. ‘Ik ben een beschaafde meneer, die tegelijk aan wonden wil pulken. Als student dacht ik aan het smeden van een mooie kleine revolutie, maar wilde daar niet mijn baard voor laten staan. Die wereldreis van maart tot oktober 1969 maakte ik tussen langharige luie hippies, maar ik stelde er belang in om zeer schoon te blijven. ’s Nachts legde ik mijn broek onder mijn matras, zoals een goed matroos betaamt. En ik kwam proper terug! Wanneer Mulder angstig zijn kleren blijft schuieren wanneer al die enge dingen te dichtbij komen, vind ik hem belachelijk; maar het is een belachelijkheid die me niet onbekend voorkomt.’ Uiteindelijk blijft Mulder alleen, al kent hij zichzelf beter. Toch te bang. De Sri Lankese is slechts een passant in zijn leven. Wel blijft hij over haar dromen. Is dat genoeg? Van Dis: ‘Je kunt het altijd het beste vinden in je verlangen. Er schuilt dramatisch veel verlies in de poging dat te verwerkelijken Over de schrijver Adriaan van Dis werd in 1946 geboren in Bergen. Hij groeide op temidden van halfzussen en ouders met een Indische geschiedenis. Zijn vader, die door zijn (Japanse) oorlogservaringen en zijn fysieke conditie arbeidsongeschikt was geworden, voedde Adriaan op met harde hand. Van Dis studeerde Nederlands en Zuid-Afrikaans aan de Universiteit van Amsterdam. Al tijdens zijn studie publiceerde hij bij NRC Handelsblad, waar hij later redacteur was. Landelijke bekendheid verwierf Adriaan van Dis met het programma Hier is... Adriaan van Dis, dat op 16 maart 1983 zijn première op de Nederlandse televisie beleefde. Hij ontving er in 1986 de Nipkowschijf voor. Op 3 mei 1992 vond de laatste uitzending plaats. Sinds 1992 wijdt hij zich volledig aan de literatuur al keerde hij na 1999 nog vier seizoenen terug op de televisie als presentator van het VPRO-programma Zomergasten. Van Dis debuteerde in 1983 met de novelle Nathan Sid die hem een jaar later het Gouden Ezelsoor opleverde, de prijs voor het best verkochte literaire debuut. Nathan Sid werd door de literaire kritiek zeer lovend ontvangen, waarbij vrijwel steeds Van Dis' zorgvuldige stijl werd geprezen. In 1986 verschenen achtereenvolgens De rat van Arras en de reisverhalenbundel Casablanca. In hetzelfde jaar debuteerde Van Dis als toneelschrijver met het stuk Tropenjaren, in 1988 gevolgd door Komedie om geld. In 1988 verscheen ook de roman Zilver of Het verlies van de onschuld, die vanwege de lyrisch-poëtische stijl, door de critici zeer uiteenlopend werd besproken. Inmiddels is Zilver niet meer weg te denken van de 'literatuurlijst' van veel scholieren uit het voortgezet onderwijs. In het voorjaar van 1990 bezocht Adriaan van Dis Zuid-Afrika. In december van dat jaar verscheen de reisroman Het beloofde land. In 1991 volgde een tweede reisroman over Afrika (Mozambique), onder de toepasselijke titel In Afrika. In 1992 verscheen Waar twee olifanten vechten - Mozambique in oorlog (samen met de fotograaf K. van Lohuizen). In 1994 verscheen de dikke, uiterst succesvolle roman Indische duinen, over een in Nederland geboren zoon van een Indische familie die wordt opgevoed in de sfeer van verzwegen leed. Zesenveertig jaar later breekt bij hem de woede over zijn familie los. Indische duinen werd bekroond met de Gouden Uil (1995) en de Trouw Publieksprijs en genomineerd voor de Libris-prijs, de ako-prijs en de Aristeion-prijs. In 1999 verscheen de grote roman Dubbelliefde, de 'geschiedenis van een jongeman' (de ondertitel van de roman) die, opgejut door de roerige tijd - de jaren zeventig -, grenzeloos wil leven. De critici waren verdeeld; de een roemde Van Dis' humor en stijl, de ander sprak juist van een 'humorloze karikatuur van de jaren zestig en zeventig'. Hoogleraar Moderne Letterkunde Ton Anbeek constateerde in Literatuur dat weinig boeken zulke tegenstrijdige reacties in de kritiek hebben opgeroepen hebben als deze roman. Ter gelegenheid van de Boekenbeurs van Tokio bezocht Van Dis in het voorjaar van 2000 Japan - het 'verboden land' van zijn jeugd. Deze reis inspireerde hem tot de novelle Op oorlogspad in Japan. De confrontatie met de vijand werd ook een confrontatie met zichzelf. Op oorlogspad in Japan is dan ook, veel meer dan een reisverhaal, een psychologische novelle. Arnold Heumakers (in NRC Handelsblad) spreekt van een 'innemende appendix bij Indische duinen'. In september 2002 verscheen bij uitgeverij Augustus de roman-in-taferelen Familieziek. De critici waren eensgezind enthousiast. 'De vlag kan uit: in Familieziek is Van Dis op z'n best,' jubelde Arjan Peters in de Volkskrant. Vrij Nederland kopte: 'Adriaan van Dis overtreft zichzelf. Familieziek is beter dan Indische duinen én Nathan Sid.' In januari 2007 verscheen De wandelaar, een boek dat alom wordt geprezen als een belangrijke roman over deze tijd. Bibliografie Romans • 1987 Een barbaar in China: een reis door Centraal Azië • 1988 Zilver of Het verlies van de onschuld • 1990 Het beloofde land: een reis door de Karoo • 1991 In Afrika • 1994 Indische Duinen • 1999 Dubbelliefde: geschiedenis van een jongeman • 2002 Familieziek • 2007 De wandelaar

Novelles • 1983 Nathan Sid • 1986 De vraatzuchtige spreekt • 1986 De rat van Arras • 1987 Zoen • 1996 Palmwijn • 2000 Op oorlogspad in Japan
Verhalen • 1984 Een bord met spaghetti • 1986 Casablanca • 1988 Een keuze uit mijn vrolijke doodsgedachten • 1992 De man uit het Noorden • 1992 Waar twee olifanten vechten – Mozambique in oorlog • 1993 Classics • 1995 Wij, koningin • 1997 Een waarze sat • 2003 Vrijtaal
Toneel • 1986 Tropenjaren: De zaak • 1988 Komedie om geld, Een uur in de wind
Literaire prijzen • 1984 Het Gouden Ezelsoor voor Nathan Sid • 1995 Gouden Uil voor Indische Duinen • 1995 Trouw Publieksprijs voor Indische Duinen

REACTIES

J.

J.

Hallo!,
allereerst hartstikke bedankt voor het boekverslag van de wandelaar, ik heb er erg veel aan gehad.
Ik zit zelf in 4vwo en ik heb het boek op me lijst gezet, nu kan ik op het komend schoolexamen zeker dat vraag verwachten "noem 3 motieven en verbind ze met het thema" , dus ik vroeg me af of U 3 duidelijke motieven zou kunnen noemen, (en misschien voor anderen bij het verslag kan zetten). ik kon zelfs niets anders bedenken dan De kerkklokken.
bij voorbaat dank.
Groetjes jesse

16 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "De wandelaar door Adriaan van Dis"

Ook geschreven door Cees