16e – 18e Eeuw
G.A. Bredero – De klucht van de meulenaer
Algemene deel
1. Complete titelbeschrijving
G.A. Bredero, De Klucht van de meulenaer. Leeuwarden 1993
2. Motivatie van mijn boekkeuze
Ik heb het boek De klucht van de meulenaer gekozen voor mijn portfolio-opdracht, omdat deze mij het meest aansprak van de boeken die op de leeslijst stonden. Bovendien heeft mijn docente Nederlands in de les verteld waar het boek ongeveer over ging, en het leek me meteen erg leuk. Ik vond het ook fijn dat het boek niet al te dik was, zodat ik niet veel tijd kwijt was met het lezen ervan.
3. Korte weergave van de inhoud
De tekst gaat over een molenaar, Piet, die maar niet van vrouwen af kan blijven, en dat terwijl hij getrouwd is. Zij vrouw heet Aaltje en ze hebben samen kinderen. Ook hebben ze een knecht in dienst, Joost.
Op een avond klopt er een vrouw aan de deur, die om onderdak vraagt. Ze heet Trijn Jans en kan geen geschikt onderdak vinden, omdat de stadspoorten al gesloten zijn. Trijn weigert om in een herberg buiten de stadspoorten te gaan slapen, aangezien dat volgens haar ‘hoerenkasten’ zijn. Om deze reden klopt ze aan bij de molenaar. Ze wordt gastvrij ontvangen en mag er van de molenaar en zijn vrouw een nacht doorbrengen.
Als Aaltje de kinderen in bed stopt, zitten Piet en Trijn alleen in de woonkamer.
Piet begint met Trijn te flirten, hij is uit op meer. Trijn, die haar man trouw wil blijven en ook nog eens zwanger is, wil niet, maar geeft uiteindelijk toe omdat Piet steeds meer begint aan te dringen en ze bang is dat hij boos wordt. Hij zegt dat hij na het eten zijn vrouw naar bed zal sturen om werkzaamheden in de molen te verrichten. Trijn moet in de woonkamer gaan zitten en als de vrouw van Piet slaapt, de kaars in de kamer uitdoen. Wanneer Piet dit ziet, zal hij voor de deur staan en kuchen. Dit is dan het moment waarop zij de deur open moet doen, waarna zij de daad zullen verrichten.
Als Piet weggaat komt zijn vrouw de kamer binnen en Trijn vertelt haar alles wat zij daarvoor met Piet heeft afgesproken. Aaltje is erg boos, maar Trijn heeft een plan: Aaltje moet ‘s avonds háár kleding aantrekken en haar plaats innemen naast de gedoofde kaars. Piet zal het verschil in het donker toch niet zien en zij kan lol met haar man hebben en hem daarna straffen.
Na het eten gaat Piet weg en zou Aaltje naar bed gaan. Als de kaars uit is, komt Piet na een kuch binnen en bedrijft de liefde met degene die zich in de donkere kamer bevindt, zijn eigen vrouw dus. Na de daad gaat Piet weg en vertelt zijn avontuur tegen knecht Joost. Hij biedt zijn knecht aan om in Piets plaats te gaan, het is immers toch donker, dus niemand zou het verschil zien.
Nadat Joost het bed heeft gedeeld met degene die in het donker zit, begint Aaltje hem uit te schelden, in de mening dat haar man twee keer overspel heeft gepleegd op een avond. Joost beseft dat hij gemeenschap heeft gehad met zijn bazin in plaats van met Trijn en rent weg om alles aan Piet te vertellen. Deze ontslaat zijn knecht - met pijn in het hart - op staande voet, omdat hij met zijn vrouw heeft geslapen. Piet voelt zich na al deze gebeurtenissen erg ongelukkig, vooral omdat zijn vrouw nu met iemand anders gemeenschap heeft gehad. Piet belooft dat hij niet meer aan andere vrouwen zal komen omdat hij nu weet hoe zijn vrouw zich elke keer gevoeld moet hebben wanneer hij vreemd ging. ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook aan een ander niet’ is een spreuk dat op een luifel staat en Piets situatie perfect weergeeft.
Trijn gaat naar huis, blij dat ze er goed vanaf is gekomen, en geeft het publiek de volgende wijze les mee: ‘Vrouwen, denk eraan dat je goed uitkijkt en tijdig de gevaren ziet, want kinderen, al ziet men de lui, men kent ze niet.
4. Titelverklaring en mottoverklaring
De titel van het boek luidt ‘De klucht van de meulenaer’. Klucht verwijst naar het soort toneelstuk waartoe we dit verhaal rekenen. Kenmerken van kluchten zijn dat ze veel korter dan blijspelen waren en grappige situaties toonden waarbij de auteur zijn personages (vaak afkomstig uit de laagste sociale milieus of de zelfkant van de samenleving: boeren, dieven, hoerenlopers etc.) liet leiden door primaire levensdriften als eten, zuipen en vrijen. Bovenstaande omschrijving is heel herkenbaar als je die in verband brengt met het boek.
Meulenaer betekent molenaar en slaat op de hoofdpersoon van het verhaal, die een logé probeert te verleiden.
De twee motto’s in het verhaal zijn Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook een ander niet, uitgesproken door Piet de molenaar, en al ziet men de lui, men kent ze niet, uitgesproken door Trijn.
De keuze voor deze volkswijsheden zijn eenvoudig te verklaren. Piet komt tot inzicht dat hij het eigenlijk helemaal niet leuk vindt dat zijn vrouw is vreemdgegaan en beseft vanaf dat moment wat zij wel niet gevoeld moet hebben wanneer hij zo vaak het bed met een ander deelde. De spreuk die Piet uitspreekt, slaat wat dat betreft de spijker op zijn kop.
Trijn bedoelt met de door haar uitgesproken volkswijsheid dat je niemand kan vertrouwen, immers ze kreeg onderdak van een naar haar inzicht te vertrouwen molenaar (ze verkoos hem boven het slapen in een herberg), maar belandde uiteindelijk bijna samen met hem in bed. Ze waarschuwt het publiek met deze spreuk dat je goed moet oppassen en tijdig de gevaren moet zien.
5. Uitgewerkte persoonlijke reactie
1. Onderwerp
- Het onderwerp van het verhaal is ‘de bedrieger bedrogen’. Molenaar Piet is zijn
vrouw regelmatig ontrouw, maar krijgt uiteindelijk zijn verdiende loon wanneer
zijn vrouw (al dan niet gepland) vreemdgaat met de knecht Joost.
- Ik vind dit onderwerp best wel boeiend, omdat ik altijd erg kan lachen om onderwerpen die met allerlei vormen van bedrog te maken hebben.
- Het onderwerp ligt vrij dicht in mijn belevingswereld, omdat ik ook weleens iemand heb teruggepakt, nadat diegene mij had ‘bedrogen’, hetzij in een andere vorm als in het boek beschreven! . De situatie zoals in het boek beschreven ligt absoluut niet in mijn belevingswereld. Ten eerste leef ik in een heel andere eeuw en ten tweede woon ik niet in een molen en ben ik niet getrouwd (en ga ik niet vreemd).
- In het boek wordt er een bepaalde visie op het onderwerp gegeven, dat wordt heel mooi samengevat met de woorden: Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat dan ook een ander niet.
2. Gebeurtenissen
- Ik vind de belangrijkste gebeurtenis in het boek het moment dat de knecht Joost met Aaltje naar bed gaat en ontdekt dat het zijn bazin is. Hierna biecht hij alle aan zijn baas op, die tot het inzicht komt hoe vervelend het eigenlijk is als je partner vreemdgaat. Piet verandert hierdoor drastisch en neemt zich voor nooit meer vreemd te gaan, want: Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet. Ik vind overigens dat de gebeurtenissen niet zo goed beschreven worden. Dit is ook wel logisch, want dit verhaal is een klucht, een toneelstuk en werd dus opgevoerd voor publiek. De nadruk hierbij lag op de dialoogvorm. Er was geen verteller, en de lezers en kijkers maken kennis met de gebeurtenissen door wat de personages er over zeggen (tegen elkaar of tegen zichzelf). Voor het publiek werd deze klucht opgevoerd en zij konden de gebeurtenissen dus ook zien, wat een heel ander effect heeft.
- Ik vind dat de gebeurtenissen in dit verhaal de belangrijkste rol spelen, omdat door de gebeurtenissen mensen op andere gedachten worden gebracht. Piet bijvoorbeeld wordt door het feit dat zijn vrouw is ‘vreemdgegaan’ met Joost de knecht een ander persoon, door vanaf nu overspel af te dwingen.
- Ik vind de gebeurtenissen logisch uit elkaar voortvloeien en veel samenhang vertonen. Dat komt waarschijnlijk doordat het oorspronkelijk opgevoerd is en niet te ingewikkeld mocht zijn voor het onderontwikkelde publiek. Tevens is het een klucht, een kort blijspel, waarin de nadruk op grappige gebeurtenissen ligt.
- Ik vind de gebeurtenissen grappig, omdat het gewoon dom is dat de molenaar niet doorheeft dat hij met zijn vrouw in bed ligt in plaats van met Trijn. Ook is het grappig dat de knecht nog eens bij Aaltje gaat liggen en dat hij niet eens doorheeft dat het zijn bazin is. De gebeurtenissen vind ik ook heel erg voorspelbaar, alles gebeurt precies zoals de dames het van tevoren hebben uitgedacht.
- De gebeurtenissen bleven me overigens wel boeien, ik heb het boekje in één keer uitgelezen.
3. Personages
- De hoofdpersoon is volgens mij geen held: hij is zijn vrouw vaak ontrouw en doet haar daar veel verdriet mee. Bovendien stuurt hij zijn knecht weg wanneer die per ongeluk met zijn vrouw naar bed is geweest, terwijl hij zo vaak is vreemdgegaan en zich daar op het begin helemaal niet schuldig over lijkt te voelen.
- De karaktereigenschappen van de hoofdpersoon komen niet zo duidelijk naar voren in het verhaal; ik weet dat hij op het begin een nogal losbandig leven leidt en later meer respect heeft voor zijn vrouw, maar verder kom je niet zoveel te weten over zijn karakter. Dit heeft te maken met het feit dat het verhaal oorspronkelijk een toneelstuk was dat werd opgevoerd.
- Ik kan me best wel goed verplaatsen in Trijn Jans, omdat zij er dezelfde ideeën op nahoudt als ik wat betreft een hoop dingen. In de gesprekken die zij voert met Piet en Aaltje reageert zij op dezelfde manier als ik dat ook zou doen.
- Ik vind Trijn erg sympathiek, omdat ze Aaltje meteen vertelt van het geplande overspel van haar man en zelf haar plaats wil innemen. Om een andere reden wil ze ook niet naar bed met Piet, namelijk omdat ze haar man niet ontrouw wil zijn. Dit duidt ook op sympathie.
Aaltje vind ik ook een sympathiek personage, omdat ze Trijn onderdak geeft, wanneer de poorten zijn gesloten en haar eten geeft.
Joost heeft sympathieke en minder sympathieke kanten. Dat hij, nadat zijn baas met Aaltje naar bed is geweest, ook nog eens bij haar wil slapen, vind ik onsympathiek van hem. Zoiets moet je gewoon weigeren als je een nette vent bent. Wat ik dan weer wel sympathiek vond, was dat hij het Piet onmiddellijk vertelde, dat hij met Aaltje naar bed was geweest en niet met de verwachte Trijn.
Tot slot moet Piet de revue passeren. Het lijkt me duidelijk dat hij niet sympathiek is: hij pleegt meerdere malen overspel en voelt zich er in het begin helemaal niet schuldig over. Zo’n man is met recht onsympathiek te noemen.
- Ik keur het gedrag van Piet absoluut niet goed: Hij dwingt Trijn om met hem naar bed te gaan en dat terwijl ze getrouwd is en zwanger. Dat is gewoon een egoïstische daad van hem, want hij denkt alleen aan zijn eigen genot.
- Het gedrag van Trijn een Aaltje, namelijk de verwisseling, keur ik goed. Piet heeft zich lang genoeg misdragen en mag weleens gestraft worden voor zijn onverantwoordelijke gedrag.
4. Opbouw
- Ik vind het verhaal helemaal niet ingewikkeld van opbouw. Dat komt omdat het een toneelstuk uit de zeventiende eeuw is en vooral bedoeld was voor vermaak: het bestaat alleen maar uit dialogen en is daarom niet ingewikkeld opgebouwd.
- Ik vind het verhaal niet spannend, maar heel erg voorspelbaar. Dat komt omdat de personages van tevoren al aankondigen wat ze gaan doen en zo gebeurt het ook.
- Er zitten geen flashbacks in het verhaal.
- Je ziet de gebeurtenissen door de ogen van verschillende personages, namelijk door de ogen van het personage dat de gebeurtenis op dat moment beschrijft in de dialoog.
- Het boek begon mij te boeien toen Piet had voorgesteld om met Trijn naar bed te gaan. Ik vroeg me af hoe ze hier op zou reageren, aangezien ook zij getrouwd was en zelfs zwanger.
5. Taalgebruik
- Oorspronkelijk is dit verhaal geschreven in het Middelnederlands, de taal die men in de zeventiende eeuw sprak. Ik heb het in vertaling gelezen en vond het niet zo moeilijk.
- Het boek bestaat vrijwel helemaal uit een dialoog tussen de vier personages. Dit vind ik goed bij het verhaal passen, want het was een klucht dat op toneel werd opgevoerd en dan zijn dialogen uitermate geschikt.
- De tekst leverde geen problemen op door symbolische verwijzingen of ingewikkelde beeldspraak. Er werden een paar spreekwoorden in genoemd, maar die kende ik, dus daar had ik geen problemen mee.
- Ik vind het taalgebruik goed passen bij de personages. Piet praat erg grof over de geslachtsgemeenschap in het algemeen en dat paste goed bij boeren (of in dit geval molenaars), zij waren namelijk onbeschaafd.
- Wat me in het taalgebruik is opgevallen, is dat alles op rijm is geschreven. Dat was namelijk gebruikelijk voor toneelspelen uit die tijd. Wat me opvalt aan het taalgebruik waarin het oorspronkelijk is geschreven is dat Bredero het molenaarsechtpaar en hun knecht een dialect in de mond legt. Dit is vooral bedoeld om de boerse personages en het milieu te typeren.
Eindoordeel
Ik vind het boek ‘De klucht van de meulenaer’ een grappig boekje, met een leuke moraal. Het loopt goed af en het was niet moeilijk te lezen: ik had het in een half uurtje uit. Ik ben blij dat ik dit boek gekozen heb.
6. Bronvermelding secundaire literatuur
- Dr. Jo Daan, G.A. Bredero’s kluchten, Amsterdam 1975 (zie bijlage 1)
- Garmt Stuiveling, Bredero’s Groot Lied-boeck, [z.p.], 1983 (zie bijlage 2)
- R. Chamuleau, De klucht van de meulenaer, Leeuwarden 1993 (blz. 3 t/m 6)
7. Informatie over de auteur
G.A. Bredero werd in 1585 in hartje Amsterdam geboren en groeide op tot ‘een slechte (= gewone) Amstelredammer die maar een weinig kindsschoolfrans in ’t hoofd rammelde’. Hij stond bekend als een groot liefhebben van ‘Venus en de kroes’, waarvan hij dan ook in tal van gedichten blijk gaf. Of hij inderdaad de zwierbol en onvermoeibare rokkenjager was, zoals hij vroeger werd voorgesteld, is de vraag. Ongetwijfeld is dat beeld ontstaan doordat met erotisch getinte liefdesliedjes en fragmenten uit zijn kluchtige toneelspelen autobiografisch heeft ‘geduid’.
Bredero schreef voornamelijk poëzie en toneelwerk. Zijn dramatische stukken vervaardigde hij aanvankelijk voor D’Eglentier, de rederijkerskamer die vlakbij zijn geboortehuis in de Nes was gevestigd. Zijn contacten met dat gezelschap dateren, voorzover bekend, van 1611.
Bredero is niet oud geworden: in de winter van 1617-1618 zakte hij door het ijs en aan de longontsteking die hij daaraan overhield, bezweek hij op 33-jarige leeftijd.
Technische deel
1a. De politieke achtergronden in de 16e – 18e eeuw
In 1517 werd Maarten Luther wegbereider van de hervorming in de zestiende eeuw: de afscheiding van de rooms-katholieke kerk. De burgerij vond dat de hoge geestelijkheid te veel invloed had in de kerk en maatschappij. Men wilde meer een eigen oordeel in geloofszaken. De opvattingen van Luther vonden gehoor, net als die van Johannes Calvijn. In de Nederlanden gingen velen tot het nieuwe geloof over. Veel mensen werden calvinist.
De gewesten waaruit de Nederlanden bestonden, vormden geen eenheid, ook al hadden ze dezelfde vorst. Ieder gewest en iedere stad had eigen wetten, gewoonten en privileges die het wilde handhaven. Een gemeenschappelijke taal voor alle gewesten was er ook niet. Keizer Karel V wilde de Nederlandse gebieden verenigen tot één staat met één centraal gezag en met één geloof, het rooms-katholieke.
In de Nederlanden verzette men zich tegen het eenheidsstreven en de geloofsvervolging die Keizer Karel teweeg bracht.
In 1566 vond de beeldenstorm plaats: de aanloop tot de Nederlandse Opstand, de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648).
In de Republiek werd de invloed van de steden steeds groter. Zij betaalden vooral de opstand tegen Spanje. In de jonge staat ontstonden spanningen, bijvoorbeeld tussen de strenge, radicale calvinisten en de meer tolerante, gematigde bestuurders en regenten. Van 1609-1621 was er een periode van vrede, het Twaalfjarig Bestand. In 1648 kwam er met de Vrede van Münster een definitief einde aan de Tachtigjarige Oorlog.
In de Republiek in de achttiende eeuw berustte het grootste deel van de politieke macht en de rijkdom bij een gesloten klasse van regenten. Ze schoven elkaar de ambten toe. De ‘middenstand’ (winkeliers, onderwijzers) was economisch en sociaal van groot belang, maar ontbeerde politieke macht.
In de tweede helft van de achttiende eeuw raakte de Republiek erg verdeeld. Er was een groep Oranje-gezinden die de stadhouders van Oranje steunde en er waren patriotten die tegen Oranje als stadhouder waren. Deze laatste groep was onderling verdeeld. De aristocratische patriotten kozen voor een regentenheerschappij, de democratische patriotten wilden de macht van de regenten breken en de gegoede burgerij politieke invloed en posities in de regering geven. In de jaren ’80 van de achttiende eeuw kregen de democratische patriotten steeds meer macht. De Oranjeaanhangers riepen de hulp van het machtige Pruisen in om de orde te herstellen.
In Frankrijk brak in 1789 de Franse Revolutie uit. De burgerij richtte zich tegen de macht van vorst, adel en hoge geestelijkheid. De Fransen trokken op 18 januari 1795 Den Haag binnen. Daarmee kwam er een einde aan de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. De Bataafse Republiek (1795-1806) werd uitgeroepen. In Frankrijk kwam Napoleon bonaparte aan de macht, die in 1804 keizer der Fransen werd. De Nederlandse gebieden werden in 1810 ingelijfd bij Frankrijk. Pas na de val van Napoleon werden de Nederlanden weer vrij en onafhankelijk. Dat gebeurde in de negentiende eeuw.
1b. De relatie tussen de politieke achtergronden en mijn boek
In dit boek wordt er niet ingegaan op de politieke situatie uit die tijd. De hoofdpersonen doen er geen uitspraken over, dus er is geen relatie met de politieke achtergronden uit die tijd en het boek.
2a. De culturele achtergronden van de 16e – 18e eeuw
In de late Middeleeuwen ontstonden in de steden de rederijkerskamers. Rederijkers waren dichters die samenkwamen in verenigingen, de rederijkerskamers. De schrijver van het verhaal was lid van D’Eglentier in Amsterdam.
De rederijkers speelden een belangrijke opiniërende rol in de stad. De nieuwe opvattingen over het geloof (hervorming) en de ideeën van de Renaissance en het humanisme waren een punt van discussie in de rederijkerskamers.
De Renaissance ontstond in Italië en was een poging om de klassieke oudheid te doen herleven en na te volgen. In de literatuur was er een hernieuwde aandacht voor de klassieke genres: de komedie, de tragedie en het epigram of puntdicht. Ook nieuwe genres als emblematiek en het sonnet bloeiden op. Men ging de klassieken vertalen, nabootsen en navolgen met het doel ze te overtreffen. Renaissanceliteratuur werd voor een literair geschoold publiek geschreven.
Er was tevens een heroriëntatie op het klassieke denken. De menswetenschappen namen door het humanisme een grote vlucht. Humanisten pleitten ervoor rekening te houden met de menselijke waardigheid en verdraagzaamheid, ook op godsdienstig terrein. Door het humanisme herleefde het stoïcisme uit de oudheid. Tegenover tirannie, dood of het wrede lot moest men standvastig staan: alles kalm en met gemoedsrust aanvaarden.
Het succes van de Renaissance en het humanisme is voor een belangrijk deel te danken aan de uitvinding van de boekdrukkunst.
De maatschappelijke taak van de schrijvers waren beleren, wijze lessen geven, inzicht geven, oproepen en kritiek leveren.
De schrijvers uit de zestiende en zeventiende eeuw probeerden de ideeën van de romein Horatius, volgens wie dichtkunst het nuttige (utile) en het aangename (dulce) moesten bieden, in praktijk te brengen. Literatuur verschafte lering en vermaak. Het publiek werd een wijze les, een moraal gegeven, maar ook een leuk verhaal.
Rond 1700 is er een grote interesse voor theoretische geschriften over kunst. Men oriënteerde zich, net als in de Renaissance, op de klassieken, waaraan men de regels en normen ontleende. De opvattingen van Horatius bleven belangrijk. In de Republiek werd dit op klassieke regels en normen geïnspireerde Frans-Klassicisme gepropageerd door dichtgenootschappen. Deze klassicistische kunst en literatuur bleef lang invloedrijk.
Maar in de loop van de achttiende eeuw ontwikkelde zich ook een andere, niet op de klassieken gebaseerde literatuur. Deze is sterk beïnvloed door het rationalisme, het empirisme en het ideeëngoed van de Verlichting. Aan het eind van de achttiende eeuw wordt het gevoel belangrijk.
De filosoof Descartes legde de basis voor het rationalisme, omdat hij twijfelde aan alle overgeleverde kennis. Locke was een grondlegger van het empirisme, waarin kennis wordt afgeleid uit zintuiglijke ervaring en waarneming.
Empirisme en rationalisme hebben veel bijgedragen aan de Verlichting. Verlichtingsfilosofen wilden kennis verschaffen, voorlichting geven, mondig maken en vooroordelen die de mens onmondig hielden, bestrijden. De mens moest zichzelf ontwikkelen, wijzer en beter worden. Een van de belangrijkste filosofen uit de Verlichting was Immanuel Kant. Denkers en schrijvers in de Verlichting pleitten voor tolerantie, redelijkheid, gelijkheid en vrijheid. Ze maakten graag gebruik van literaire vormen als romans, essays of imaginaire reisverhalen. Opvoeding was in de Verlichting een veelvuldig besproken onderwerp. In de hele achttiende eeuw was er belangstelling voor het evenwicht tussen het verstandelijke en de emotionele vermogens van de mens. Tegen het eind van de achttiende eeuw was er een tendens waarbij een grote waarde werd toegekend aan subtiele gevoelens en verfijnde emotionele vatbaarheid: sentimentalisme. In de tweede helft van de achttiende eeuw werd de klassieke oudheid als voorbeeld en norm voor kunsten en literatuur (Frans-Klassicisme) losgelaten. Tegelijkertijd werden godsdienst en natuur anders beleefd.
2b. De relatie tussen de culturele achtergronden en mijn boek
In dit boek worden de ideeën van de Romein Horatius, volgens wie dichtkunst het nuttige (utile) en het aangename (dulce) moest bieden, in de praktijk gebracht. Het boek verschaft zowel lering als vermaak. Het publiek werd een wijze les, een moraal gegeven, maar ook een leuk verhaal. De wijze les in het verhaal is wat gij niet wil dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet. Het verhaal eromheen, over de onbeschaafde molenaar Piet en zijn belevenissen, moest de lezer vermaken. Een andere lering die het boek verschaft, wordt door Trijn gezegd, namelijk al ziet men de lui, men kent ze niet.
Het is trouwens niet zo vreemd dat juist een molenaar in het verhaal zo’n dubieuze rol speelt: molenaars hadden de reputatie het niet zo nauw te nemen met andermans graan, waarover zij tijdelijk de beschikking hadden (zie vss. 501-501), ze waren vaak ’s nachts in touw en het malen met molenstenen was van oudsher een metafoor voor seksuele activiteit: de bovenste molensteen verbeeldde de man die zich over de vrouw, de onderste steen, heen bewoog. Bovendien bevond de molen zich veelal aan de rand van de stad, waar gemakkelijk dingen konden gebeuren die het daglicht niet konden velen. Niet voor niets is de buitengesloten stadsvrouw beducht voor de herbergen buiten de poort; wie zich wilde vermaken met dames die hun eer onbekommerd voor klinkende munt prijsgaven, kon daar terecht.
De kluchten van Bredero zijn sterk verwant aan het laat-middeleeuwse toneel van de rederijkers, wat onder andere tot uiting komt in de komische scheldpartijen en in het moraliserende karakter.
3a. De literaire genres uit de 16e – 18e eeuw
Emblematiek
Deze kwam in de zestiende eeuw tot ontwikkeling. Een embleem heeft een drieledige vorm: een motto (opschrift), een pictura (afbeelding) en een subscriptio (uitleg). Een embleem illustreert een algemene waarheid, waarbij het woord aan de afbeelding een diepere betekenis verleent. Emblematiek maakte gebruik van het analogiedenken. In het religieuze zestiende- en zeventiende-eeuwse wereldbeeld had alles een door God gewilde plaats en betekenis. Alles kon naar iets verwijzen. Bij emblematiek ging het vaak om het ontraadselen van een plaatje met tekst.
Lyriek, liederen
In de zeventiende eeuw nam de liefde een belangrijke plaats in in de literatuur. Een speciaal soort emblematiek was de liefdesemblematiek en in veel sonnetten, liederen en verzen was de liefde het thema. In de zeventiende eeuw maakte men een onderscheid tussen de geestelijke, platonische liefde en de lichamelijke liefde. De liefde speelde een grote rol in de nieuwe liedboeken die in het begin van de zeventiende eeuw verschenen. De inhoud van de liederen sloot aan bij een internationale mode in de liefdeslyriek: het petrarkisme, genoemd naar de Florentijnse dichter Petrarca. Het petrarkisme benadrukte de (zelf)beheersing en het ontbreken van seksuele vrijmoedigheden.
Sonnet
Een sonnet is een gedicht bestaande uit veertien versregels. Deze veertien regels vallen meestal in twee groepen uiteen: het octaaf (de eerste acht versregels) en het sextet (de laatste zes versregels). Octaaf en sextet verschillen veelal in rijmschema van elkaar en meestal is er ook een inhoudelijke tegenstelling.
Toneel
Het toneel in de zeventiende eeuw had een stedelijke functie. Het grootste gedeelte van de toneelproductie kwam uit Amsterdam. Het toneel speelde een belangrijke rol in deze stad. De toneelproductie in Amsterdam was enorm. Er was een groot aanbod van ernstig toneel (tragedie of treurspel) en komisch toneel (komedie of blijspel en klucht). Zowel het komische als het ernstige toneel had een duidelijke functie: het publiek een spiegel voorhouden. Het toneel diende een ethisch-didactisch doel: Het publiek in een maatschappij in opbouw de normen en waarden van juist sociaal gedrag voor houden. Hieronder volgt het ernstig toneel (de tragedie) uitgewerkt en daarna het komische toneel (komedie en klucht).
- Tragedie: In het ernstige toneel, de tragedie of het treurspel, zijn de hoofdpersonen hooggeplaatste personages. De tragedie toont de ondergang van de hoofdpersoon. De taal is verheven en de stof is in de regel ontleend aan de klassieke oudheid, de geschiedenis of de bijbel. Er kwamen in de republiek twee vormen van het treurspel tot ontwikkeling. Leden van de rederijkerskamer D’Eglentier brachten de retorisch-didactische tragedie tot bloei. Deze tragedies kenden vijf bedrijven en koren die de handeling becommentarieerden, maar er was geen hechte structuur die alle handelingen doelgericht verbond. Het stuk bestond meer uit afgeronde scènes. Een andere vorm van tragedie werd in de loop van de zeventiende eeuw door Van den Vondel gerealiseerd. In dit type tragedie werd teruggegrepen op de vaste handelingsgerichte structuur met de eenheid van tijd, plaats en handeling van Aristoteles. Dit soort treurspel wordt daarom de Aristotelische tragedie genoemd.
- Komedie en klucht: In de komedie of blijspel traden mensen uit de lagere klassen voor het voetlicht, de taal was meer spreektaal en het eindigde met een happy end. Kluchten waren veel korter dan blijspelen en toonden grappige situaties waarbij de auteur zijn personages (vaak afkomstig uit de laagste sociale milieus of de zelfkant van de samenleving: boeren, dieven, hoerenlopers etc.) liet leiden door primaire levensdriften als eten, zuipen en vrijen.
Proza
Emblematiek, lyriek en liederen, sonnetten en toneelspelen maakten een groot deel van de literaire productie van de zeventiende eeuw uit. Het gaat daarbij om rijmende teksten. Voor liederen en sonnetten is dat in de zestiende en zeventiende eeuw nog vanzelfsprekend. Maar ook de meeste teksten van de emblematiek zijn geschreven op rijm, als poëzie. Ook het toneel in de zeventiende eeuw is op rijm geschreven.
Maar er werden ook teksten in proza geschreven, bijvoorbeeld de kunstenaarsbiografie. Naast de officiële literatuur was bij marskramers en straatventers lectuur te koop die nu aangeduid wordt als populair proza: pamfletten waarin gereageerd werd op actuele en godsdienstige zaken, anekdotenverzamelingen, novellenbundels en traditionele prozaromans, gedrukt voor een groot en weinig geletterd publiek.
Frans-Klassicisme
Het Frans-Klassicisme werd in de Republiek gepropageerd door de leden van het dichtgenootschap ‘Nil Volentibus Arduum’ (‘Niets is onmogelijk voor hen die willen). De klassicisten vertrouwden op de literaire regels die zij ontleenden aan de klassieke theoreticus Horatius en de Franse theoreticus Boileau. Na bestudering van de theorie en analyse van de Franse voorbeelden stelde men regels op voor verschil-lende soorten (genres) literaire teksten. In de Nederlandse literatuur is de invloed van het klassicisme aan te wijzen in de tragedie en de komedie. In een klassicistische tragedie diende alles waarschijnlijk te zijn. Een klassicistisch blijspel bestond uit vijf bedrijven en diende een wijze les te bevatten. Het stuk moest de zeden verbeteren.
Spectatoriale tijdschriften
Het spectatoriale tijdschrift was een moraliserend weekblad van acht pagina’s tekst. In de anoniem uitgegeven spectatoriale tijdschriften werden belangrijke problemen op een luchtige en eenvoudige manier voor burgers aan de orde gesteld. Om de lezers bij de onderwerpen te betrekken, maakten spectators graag gebruik van de lezersbrief: ingezonden brieven van lezers die een probleem besproken wilden zien en een antwoord wensten van ‘mijnheer de spectator’. In de spectatoriale tijdschriften werden de idealen van de Verlichting als de volmaakbaarheid van mens en maatschappij gepresenteerd. Vanuit een burgerlijk perspectief werd er kritiek gegeven op de sociale groepen die de burgerlijke belangen niet bevorderden. Spectators waren geen politieke blaadjes. In een spectator werd niet tot revolutie opgeroepen. Doel was een zedelijke verbetering van de bestaande orde, geen revolutionaire acties tegen de grondslagen van kerk en samenleving.
Kinderliteratuur
Opvoeding en onderwijs waren in de Verlichting belangrijke thema’s. De eerste kinderliteratuur (teksten speciaal voor kinderen geschreven) werd in deze periode geschreven. Belangrijke onderwerpen in deze gedichtjes zijn de studieijver, vlijt, de ouder-kindrelatie en deugden als oprechtheid of gehoorzaamheid. Vaak ligt in de gedichtjes het perspectief bij het kind.
Imaginaire reisverhalen
In imaginaire reisverhalen lag de nadruk op het handelingsverloop. Ze werden door verlichtingsfilosofen en –schrijvers geschreven om hun ideeën op een aantrekkelijke manier uiteen te zetten. Het gaat in imaginaire reisverhalen niet om werkelijk gebeurde reizen. De auteur had een ander doel, een ideëel plan. Hij wilde maatschappijkritiek leveren.
Opvoedkundige zedenroman
De populariteit van imaginaire reisverhalen nam aan het eind van de achttiende eeuw af. Een nieuw type roman, de opvoedkundige zedenroman, kwam op. De nadruk lag niet langer uitsluitend op de gebeurtenissen, maar op de psychologie, het innerlijk en de karakterontwikkeling van de personages. Een zedenroman speelde in een herkenbare omgeving en werd bevolkt met personages (‘karakters’) die als vertrouwd werden ervaren. Wat in zo’n roman gebeurde, mocht niet onwaarschijnlijk aandoen. Lezers maakten stap voor stap de ontwikkeling van een personage mee. Zo bereikten de auteurs het bedoelde effect op de lezer(es): de lezer(es) kwam via de ontwikkeling van de personages tot de inzichten die de auteurs over wilden brengen.
Sentimentalistische roman
In een sentimentalistische roman ligt de nadruk niet op de belevenissen en de karakterontwikkeling, maar op de beleving en de gewaarwordingen. De schrijver wilde zijn lezers emotioneel raken, gemoedsbeweging bij de lezer oproepen, een actief medeleven bewerkstelligen. Hij zocht een emotionele effectwerking. Daarom hechtte hij weinig belang aan karakterontwikkeling en handeling.
3b. De relaties tussen de literaire genres en mijn boek
De klucht van de meulenaer behoort tot het genre van de toneel, en het subgenre klucht. Dit staat ten eerste in de titel, maar het is ook uit andere dingen op te maken. Het verhaal is kort (599 regels), wat kenmerkend voor een klucht is, en het toont een grappige situatie, namelijk dat de bedrieger bedrogen wordt. De hoofdpersoon, Piet, is afkomstig uit de laagste sociale klasse: hij is molenaar. Bovendien laat hij zich leiden door primaire levensdriften. Hij drinkt en vrijt met veel verschillende vrouwen. Ik heb hiervoor een paar bewijsplaatsen gevonden in het boek:
- Dat Piet de molenaar zich laat leiden door de primaire levensdrift vrijen is onder andere in de volgende passage te lezen: Sindsdien heb ik t/m blijft, wordt melaats (regel 71 t/m 83).
- Dat Piet er van houdt om vreemd te gaan, is in de volgende passage te lezen: Dat zeg ik t/m ze geen kabaal (regel 265 t/m 269).
- Dat Piet op een onbeschofte manier eet, en dus tot de laagste sociale klasse behoort, is in de volgende twee passages te lezen: Ach, wat een boer zoals hij het eten pakt met zijn vlerken! (regel 350) en Er zit boter t/m als kruimels uit (regel 361 en 362).
Portret van G.A. Bredero (links) en D.V. Coornhert, door Jan ten Brink (1886).
Verwerkingsdeel
Ik heb een brief geschreven aan Trijn Jans, de persoon uit het boek waar ik de meeste bewondering voor heb. Ik heb een situatie bedacht waarin ik de rol speel van een zestienjarig meisje, die leeft in dezelfde tijd als Trijn Jans, twee jaar nadat het boek zich afspeelt. In die twee jaar is Trijn nog regelmatig bij Piet en Aaltje op bezoek geweest, waarbij Piet z’n handen prima thuis kon houden. Trijns man, Bartolomeus, kon het overigens goed vinden met Piet, ondanks het feit dat Piet een molenaar is en Bartolomeus van de burgerij. Trijn en Bartolomeus hebben inmiddels een zoon, Pietje, en wonen in de stad Rotterdam. Ik heb haar al weleens ontmoet, toen ik bij mijn tante Aaltje Melis logeerde. We konden het goed met elkaar vinden en hoewel ik deze vrouw al een jaar niet meer heb gezien, is ze me goed bijgebleven. Mijn thuissituatie is gruwelijk: mijn vader, Aaltjes broer (een boer) vergrijpt zich, sinds mijn moeder vorig jaar aan griep is gestorven, in zijn dronken buien regelmatig aan mij. Ook slaat hij mij en mijn zeven broertjes. Naar aanleiding daarvan schreef ik Trijn de volgende brief:
Castricum, 17 februari 1621
Geachte mevrouw Trijn Jans,
Hoe gaat het met u en de uwen? Naar u weet gaat het niet goed met mijn vader sinds mijn moeders ziel een betere plaats heeft opgezocht. Ik durf er uit schaamte met niemand over te praten hoe mijn vader mij sindsdien behandelt. Toch hebben enkele dorpsbewoners hoogte gekregen van de intimiteiten die mijn vader bij mij verricht. In plaats van me te helpen, negeert het hele dorp me nu, omdat ik mijn eer kwijt ben. De man waar ik van hield wil nu ook niets meer van mij weten en mijn vader loopt hierdoor een bruidsschat mis. Hij is hier heel kwaad over en behandelt me daarom nog slechter dan hij al deed. Ik kan de situatie nauwelijks nog aan en wilde u vragen om uw hulp. Ik weet dat u ook erg op uw eer gesteld bent, maar toch wil ik u vragen om een tijdje bij u in te wonen. Ik zal u zoveel mogelijk helpen in en rondom het huis in ruil voor vrije kost en inwoning. In Rotterdam kan ik dan een nieuwe start maken, aangezien niemand daar mijn situatie kent. Ik wil u alvast bedanken voor uw begrip en hoop op een spoedig antwoord.
Met vriendelijke groeten, Mariëtte Rebecca Bonedeus
REACTIES
1 seconde geleden